rijmd als het geboren worden of zijn natuurlijken dood sterven - bij waarneming.
IV. Toegegeven, alles toegegeven, Hoor ik zeggen - maar cui bono hierop de aandacht te vestigen? - M.a.w., waar is eenige schade geleden door wat gij loodzwaar op de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Justitie wilt doen drukken, alsof de gouvernementeele voorbereiding der inhuldiging van H.M. Wilhelmina, zooals zij geschied is, een staatsmisdaad ware? - Is dit alles niet eene onbeteekenende kleinigheid tegenover de heuchelijke troonsbeklimming van onze Koningin, die allerwege met vreugd begroet wordt?
Reeds waren er stemmen die aldus spraken on m.i. juist daarmede hebben bewezen dat zij van den ernst en de beteekenis dezer gebeurtenis niet doordrongen, daarvan niet geheel op de hoogte zijn.
Het Koningschap, de monarchie, is niet maar alleen een bezit des Konings. Inhaerent aan zijn persoon is die monarchie tevens een rechts-instituut, dat behoort te worden gevrijwaard tegen elken smet, elk vergrijp, van welke zijde ook. Aan den Koning mag niet ontnomen worden wat Hem toekomt. Zijne macht beware men onbevlekt en onschendbaar. Voor Hem late men niet verrichten, noch in Zijnen naam, wat Hij alleen, Hij persoonlijk, niemand anders dan Hij, doen kan, mag, wil.
De persoonlijke macht des Konings is omschreven bij de grondwet; wie daaraan iets zou willen toe- of afdoen, zou daardoor de kracht van het instituut dat ons ten zegen is, was en blijve, aanzienlijk verminderen. En nu bloeit die monarchie het krachtigst wanneer zij die met de uitvoering onzer grondwet en onzer wetten belast zijn, steeds worden aangetroffen ter plaatse waar zij tot handelen geroepen zijn; en nimmer daar te vinden zijn waar zij niet van doen hebben.
Wordt iemand geroepen, als drager eener staatsmacht, het bestuur te voeren, met eene lading van 150 staatslieden aan boord, om deze manschappen te leiden en den koers te bepalen waarheen de bodem den steven wenden zal, dan ontbreke die stuurman gedurende de vaart geen oogenblik.
Wordt iemand geroepen de Kroon te dekken, zonder ophouden, in alles wat de regeering des lands betreft, te dekken met wijs beleid en goeden raad ten bate van het gemeene best, dan kan die