De Gids. Jaargang 62
(1898)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
Sentimenteele anecdote uit de 18e eeuw.Liefdesbrieven van Gerard Meerman.Ga naar voetnoot1) (1749.)Wat we van het gewone menschenleven in de 18e eeuw weten, hebben we uit Spectator-verhandelingen en uit romans: dat is maar afgeleide en soms heel oppervlakkige kennis. Directe gegevens bestaan er bijna niet. Hoe weinig liefdesbrieven kwamen er tot ons! Liefde is wel een-elementair gevoel, en het instinct van de liefde verschilt niet in verschillende tijden; maar de comedie van de liefde, - dat spelletje, zelfgemaakt, waarin men, ééns voor zijn leven, de heldenrol speelt en de grimassen snijdt, - die comedie van de liefde brengt, met veel wat modisch is, tegelijk ook het persoonlijkste wat we in ons hebben op de planken van het levenstooneel. Vertel me hoe in een historisch tijdperk de liefde zich uit, en ik ben een eind op weg om het intieme karakter van een tijd te zien: want de vereeniging van het modische en het persoonlijke is het juist waarom 't te doen is en welke we vóór ons moeten hebben. Maar laten wij nu niet gaan overdrijven. Geef me een paar liefdeswoorden, en ik zal u het geheim van den tijd verklaren. Zoo eenvoudig zijn de wereldsche dingen niet. Om den zin van de comedie der liefde te kunnen voelen en vatten, moet | |
[pagina 341]
| |
men niet alleen het stuk hebben gezien, maar moet men ook den acteur hebben leeren kennen. En dan nog... Aan enkele eischen voor zulke briefmeedeelingen voldoet wat ik hier van plan ben te geven. Gerard Meerman draagt zijn naam met recht. Hij staat wel niet op den eersten of den tweeden rang in onze geschiedenis, maar hij behoort toch ook niet tot de minderen. Zijn geslacht is bekend in de locale historie van Delft en Leiden, en neemt op zijn tijd deel aan de algemeene historie onzer republiek. Het was oorspronkelijk een van die brouwersfamilies die de kracht van Delft uitmaakten in den tijd toen het Delftsche bier beroemd was in Noord-Europaa. Vóór den opstand tegen Spanje zaten de Meermans al in de regeering van hun stad, en als Karel V de nering van de groote brouwers, die een soort ring vormden, door zijn placcaten wou gaan reglementeeren, vertrok Frans Dirk Govertse (Meerman), brouwer van Delft, als afgevaardigde van Burgemeesteren naar Rotterdam om met de Rotterdamsche vroedschap middelen te beramen tot relaxatie van het Keizerlijk placcaat. Wat bedoelde hij met relaxatie? was de vraag. En vierkant kwam het er uit: ‘Om het placcaat geheel af te maken.’Ga naar voetnoot1) Voorzeker geen makkelijke menschen die Meermans, en vaststaand als een paal voor hun belangen! De zoon van Frans Dirk was Gerrit Fransse, de schout waarvan men hoort in Bosboom Toussaint's De Delftsche Wonderdokter.Ga naar voetnoot2) Zijn bijnaam: ‘de duivel van Delft’ onderstreept zijn karakter. Na hem heet de familie voor goed Meerman (de zestiende eeuwsche gewoonte om zich naar vóornaam en vadersnaam te noemen wordt afgelegd), - ze gaat uitstralen over verschillende steden en landen, en de type van het geslacht zet zich in harde trekken. Het zijn tegenstrevers en egoïsten. De wereld begint voor hen bij Meerman en eindigt bij henzelf. Daarom bereiken ze ook nooit het hoogste, want ze kunnen geen afstand doen van hun eigenzin. | |
[pagina 342]
| |
Die het 't verst gebracht heeft, onder hen allen, is Johan Meerman, de burgemeester van Leiden, achter-kleinzoon van schout Gerrit Fransse van Delft. Hij leefde in de zeventiende eeuw, toen de menschenplant bij ons het best is gedijd. De kracht van zijn tijd bezielde hem, maar kon hem niet groot maken. Een vriend en creatuur van Johan de Witt, was hij tot de aanzienlijkste waardigheden geroepen, en hij is tweemaal ambassadeur van de Staten naar Engeland geweest; toch maakt hij geen flink figuur in onze geschiedenis. Bij al den burgemeestertrots en het stuursche stoicisme, die hij gedurende zijn ambassades ten toon spreiddeGa naar voetnoot1), bij al de koele gestrengheid die hij voor huiselijk gebruik in zijn vaderstad bewaarde lag er op den grond van zijn ambitie berekening en geldzucht en een zekere ziekelijke wrevel tegen de menschheid. Hij gaf zich niet. Zijn partij heeft nooit geheel op hem kunnen rekenenGa naar voetnoot2), en toen de Witt viel draaide hij in 1672 met majestueuze behendigheid naar den kant van den Prins. - Tiberius Meerman luidt zijn bijnaam in een schotschrift van 1666. Het was zijn wreede eerzucht waarop gedoeld werd; maar er is ook iets Romeinsch Keizerlijks in de benaming, en dat mag niet geheel weggerekend worden in Johan Meerman, Recte faciendo neminem timeas: Wie recht doet heeft niemand te vreezen, heet zijn devies. Hij was niet voor niets van de 17e eeuw. Gerard Meerman, de schrijver der liefdesbrieven, is de achterkleinzoon van dien Johan Meerman, en hij maakt er aanspraak op, evenals zijn overgrootvader, voor een opluiste- | |
[pagina 343]
| |
ring van zijn geslacht te gelden. Hij heeft zijn weg gezocht in de magistratuur, hij heeft deelgenomen aan een ambassade naar Engeland (in 1759)..... maar daarin bestaat de overeenkomst niet. Wanneer twee hetzelfde doen moet ieder van hen de zaak anders aanvatten. In Gerard Meerman herkent men den aard van de achttiende eeuw. Hij behoorde tot een kosmopolietischen tijd, en hij heeft geprobeerd een Europeeschen naam te verkrijgen door een Hollandsch patriciër te zijn die de geleerdheíd beschermde, die de geleerden van geheel Europa ten dienste stond met de schatten van zijn bibliotheek, en die zichzelf den eerenaam van een geleerde mocht toeleggen. Gerard Meerman, de verzamelaar en uitgever van de geschriften der juristen, de schrijver van twee indrukwekkende kwartijnen over den oorsprong der boekdrukkunst, de bezitter van een der voornaamste boekerijen, voelde zich een macht in de wereld, erkend en geëerbiedigd door de andere wereldsche machten. Bij hem aangekomen, mondde het geslacht Meerman, dat van een municipaal tot een Nederlandsch geslacht was geworden, in de wateren van het Europeesche geestesleven. Ik neem nog eens de drie rustpunten in den geschiedstroom der familie voor me: den Delftschen brouwer of den schout, dan Johan Meerman van Leiden, den vriend van de Witt en van zichzelf, achterkleinzoon van den schout, en ten slotte Gerard Meerman, den Maecenas-geleerde, achterkleinzoon van Johan. Het heeft er allen schijn van dat ze door een oploopende lijn worden verbonden; maar inderdaad maakt die lijn een bocht en in plaats van vooruitgang is er verval: de lijn loopt naar de hoogte tot aan Johan Meerman, en dan begint ze te dalen. De zoon van Johan (Gerard 1650-1710) stelt het Hollandsche regentengeslacht voor, op den overgang van de 17e tot de 18e eeuw, dat nog wel wat uiterlijk figuur maakte, maar toch niet anders deed dan teren op den ouden roem en verteren; en de kleinzoon van Johan (Johan Meerman 1687-1746) is van het type der onbeduidendheden uit het tweede stadhouderloos tijdvak. Een poovere persoon, die vader van onzen Gerard Meerman, den liefdesbrievenschrijver. Hij gaat heelemaal op in die allerkleingeestigste stadskibbelarijen van de eerste helft der achttiende eeuw. En altoos komt hij achteraan. Zijn vader | |
[pagina 344]
| |
stierf juist op 't oogenblik dat hij hem aan een post zou hebben geholpen, en daarop sloot hij zich bij de factie aan die de onderliggende partij bleek te wezen, zoodat hij uit de ambten geweerd werdGa naar voetnoot1); hij trouwde een rijke vrouw, van de familie de la Court, maar leefde in onmin met zijn verwanten en heeft alleen kort van zijn vermogen genoten; hij kreeg een rijke erfenis, maar moest daarover procedeeren, ofschoon het recht volkomen aan zijn zijde was, en dat proces sleepte zoo lang dat het bij zijn dood nog niet was geëindigd. De man, die zich voor de buitenwereld nog wel goed wist te houden, werd in huis onverdragelijk van wrevel humeur. Er was geen straaltje van vroolijkheid meer in hem over, en zijn kinderen moesten onder zijn streng toezicht arbeiden en knap worden. Het was een ziekelijk kroost. De anderen zijn òf vroeg gestorven òf hebben een ongelukkig leven gehad, maar in den oudst overgebleven zoon, Gerard (hij was in 1722 geboren), is de kracht bewaard, wat er dan nog voor kracht bij de familie restte. Hij had van zijn kinderdagen af gezien hoe zijn vader zich ophield door zijn trots op den naam Meerman en door zijn verwachting van aanstaande rijkdommen. Die zucht zat hem al in 't bloed, en nu werd ze nog van buiten bij hem aangevoerd. Hij doorzocht met zijn vader oude papieren en documenten om te zien of het geslacht Meerman niet nog een paar generaties hooger kon worden opgevoerd en hij bestudeerde met hem den gang van het proces dat zij moesten winnen, maar waarvan de beslissing altoos werd uitgesteld. Onder de hand prentte hij zich al de familieverhalen in 't hoofd. Zoo kwam die familie Meerman als een massief gevaarte voor zijn verbeelding, hij zag zich zelf daarvan als een deel, hij dacht dat de wereld niet | |
[pagina 345]
| |
kon wezen zonder Meermans en dat de Meermans hoe langer hoe meer noodzakelijk moesten worden voor de wereld. Dat idee prikkelde den jongen Gerard tot den arbeid, zijn vader zette hem daarbij aan door den dwang van zijn korzeligen heftigen wil. Waar bleef de moeder? - Zij schijnt zich in huis apart te hebben gehouden, bedrogen in haar illusies, ontstemd in de lichtlooze woning. Zie hem daar werken, den knaap. Op zijn twaalfde jaar was hij al ingeschreven als student aan de Hoogeschool, op zijn negentiende was hij gepromoveerd in de rechten en zette hij zijn studies in alle mogelijke richtingen voort; hij begon Latijnsche verhandelingen uit te geven, zoowel op juridisch als op mathematisch gebied, - ik zou denken dat hij een tweede Hugo de Groot wou worden. En toch had hij noch eigenlijke gaaf, noch in den arbeid het ware pleizier. ‘Hoofdpijn en melancolie, dat is al wat ik er van over heb gehouden,’ zegt hij eens in een voorbijgaande bui van oprechtheid, veel later, toen hij op dezen tijd terugzag. Maar de ‘imperieuze’ wil van zijn vader hield hem er aan, en de ‘imperieuze’ stem in zijn binnenste van familietrots en eerzucht klonk mee. Na den dood van den ouden Meerman, in 1746, liet zich een nieuwe invloed gelden. Gerard Meerman was toen in zijn 24e jaar, en zijn eigen meester. Een reis naar Frankrijk, waar hij bijna een heel jaar bleef, bracht hem in aanraking met al wat Parijs voor beschaafds en verleidelijks had, en hield hem lang gevangen in de weelderige, gezellige kringen van de Fransche provincies. De vrouwen, - ik meen dames van zekeren leeftijd, - vertroetelden hem om den lieven, naïeven ernst van zijn gezicht en coquetteerden met hem of verklaarden hem hun liefde. Want hij reisde als een groot heer, en er was toen nog niets van het strenge burgemeestersair van den ouden Johan Meerman in zijn uiterlijk; de dorre kern verschool zich onder weeke aanvallige trekken. Een man van hartstocht kon men hem toch niet noemen, maar hij had neiging voor wellust. Dat ligt in zijn oogen en zijn handen. Hij was handtastelijk en verdorven. Zoo openbaarde hem zijn ervaring in Frankrijk aan zichzelf. Het pensionarisschap der stad Rotterdam kwam open, kort nadat Gerard Meerman in Holland was teruggekeerd. Zijn | |
[pagina 346]
| |
vrienden sloegen hem daartoe voor; maar Meerman moest de betrekking met een ander deelen die de gunst van den stadhouder, Prins Willem IV, door zijn diensten had verworven, en hij werd aangesteld tot tweeden pensionaris (27 Augustus 1748). De post was eervol, en op eervolle wijs verkregen: ‘als zijnde deese (Meerman) een Heer van veel lecture en studie, en ervaren in rechten.’ Daarmee had hij zijn voet op de ladder, en kon zich vestigen en zou nu naar een vrouw omzien. Hier hebben wij eindelijk Gerard Meerman op het tijdstip gebracht waarop wij hem als schrijver der liefdesbrieven zullen leeren kennen. Maar tegelijkertijd is, naar ik meen, uit het voorgaande verhaal duidelijk geworden dat we in dezen Meerman niet te doen hebben met een krachtige spruit van den ouden stam; neen, we vinden in hem een decadent aan 't eind van een rij decadenten. Hoe dan zijn succes in de wereld te verklaren? - want, al was 't maar schijn, - wat de wereld succes noemt, heeft hij toch gehad. De reden ligt in den tijd. Evenals iemand die zijn voorvaderlijk vermogen in landbezit heeft maar de energie mist om het vruchtbaar te maken, kan profiteeren van de ontdekking, door anderen, eener nieuwe bron van winst, zoo heeft Gerard Meerman wiens eigen kapitaal aart geestkracht slonk zijn voordeel gehad van een nieuwe strooming in den tijd. Met het midden van de 18e eeuw breekt een nieuw leven door, en opent zich ook voor ons land een nieuw tijdvak. Het is de periode van den triumf van Voltaire en van de Encyclopedisten, van het vrijworden van wetenschap en kunst uit banden van conventie, kerkelijkheid en universitairen dwang. Daarmee ging gepaard het opkomen en vooropdringen van een anderen stand in de maatschappij die van het ruimere, vrij gemaakte leven wou genieten. - In 1750 begint bij ons de gisting. Geen grootsch leven bereidde zich voor, - maar ze was toch heel wat anders dan het doodsche geharrewar van de eerste helft der eeuw, die breede burgerbeweging van de tweede helft. Gerard Meerman behoorde tot de regenten-families die de plaats moesten gaan ruimen voor andere machten, maar hij | |
[pagina 347]
| |
heeft gebruik gemaakt van de vrije baan door Voltaire geopend, en hij is voor ons land een vertegenwoordiger geworden van de zelfstandigheid van den geleerde in de Europeesche geestesrepubliek, waar de Koning de gelijke was van zijn confrater, den wijsgeer. Jammer maar dat Gerard Meerman die, wanneer hij heusche kracht had gehad, een middelaar zou hebben kunnen wezen tusschen de Europeesche beschaving en ons volksleven, niet meer was dan een geleerde, wiens geleerdheid hemzelf verveelde, en wiens gevoel voor onafhankelijkheid wortelde in baren familietrots, - de kunstenaar heeft vour adel zijn geloof in de menschheid. Daardoor is Meermans werk niets dan schijn gebleven.... Naast Voltaire beheerschte Rousseau dit deel van de 18e eeuw; maar nu wij de liefdesbrieven naderen, mogen wij niet vergeten dat het, in 1749, nog meer dan tien jaar moest duren, eer Rousseau in zijn Nouvelle Héloise een vorm zou dichten voor de liefdesbehoefte van den komenden stand. Hij heeft het leven gebaad in de zuivere vlam der passie dat het éen hartstocht werd. Voor Meerman daarentegen was de liefde niet meer dan een bepaald afdeelinkje van het bestaan, en hij kon nooit uit zijn gedachte wegschuiven dat hij een man van conditie was..... ‘Mais moi, Julie, hélas errant, sans famille, je n'ai que vous sur la terre, et l'amour seul me tient lieu de tout,’ zegt de minnaar van de Nouvelle Héloise, en dat is de toon die doorklinkt in het groote sentimenteele leven dat van Rousseau zijn bezieling kreeg. Hoe ver zijn we daarbij van Meerman af, den man van conditie! En toch is het, hier en daar, in zijn brieven alsof de nieuwe, komende tijd wordt aangekondigd. Liefde grijpt heel diep, en laat uit de diepte spreken. Een decadent als Meerman kan, met al zijn trots, fijngevoelig en vooruitgevoelig wezen.
Hij moest een vrouw uit den Haag hebben. Een voornaam huwelijk was voor Meerman een tweede stap op de ladder. Was, door het verkrijgen van den pensionarispost, de eerste stap gelukt met behulp van de vrienden, hier zou hij persoonlijk voor den dag moeten komen. Het werd een toets voor de waarde van zijn karakter. Hij verwachtte geen nederlaag in de liefde, en hij zou ze niet kunnen dulden. Toch | |
[pagina 348]
| |
moest hij onderdoen. Voor het instinctieve oordeel van de vroolijk richtende vrouw werd Meerman met zijn zwaren familietrots te licht bevonden.
Zij was de jongste dochter van den Heer S., een geestig mooi bekje en een lachebekje, alleen in huis achtergebleven na het huwelijk van hare zusters; zonder moeder, gewoon haar zin te doen. Met humeurtjes en kuurtjes en vapeurtjes; maar allerhartveroverendst wanneer ze met haar gepoederde haar en het laag uitgesneden lijfje dat de frissche ronding van haar borstjens toonde, en met het gebloemde kleed over haar hoepelrok, de balzaal van het erfstadhouderlijk hof bin nenkwam, coquet en vrij en nooit op haar mondje gevallen tegenover al te onbescheiden vrijers. Zij had haar eigen kleine hofhouding van hovelingen. Daar was K. die een losbol was, en voor wien ze een zwak voelde hoewel ze wist dat haar vader nooit zijn toestemming tot een huwelijk zou geven, en zij hem zelf ook maar half vertrouwde; dan was daar B. het type van den galant, en haar neef S. Ook de vriendinnen verdienen een vermelding, omdat ze haar de gelegenheid gaven te beter uit te komen: de goedhartige vroolijke juffrouw Beaufort, en haar nichtje, de stemmige Maria Catharina Buys. Gerard Meerman die gedurig door zijn betrekking en ook voor zijn pleizier in den Haag moest wezen, stond op intiemen voet met de familie, omdat een der zwagers van de juffrouw tot zijn beste vrienden behoorde. Kort na zijn aanstelling tot pensionaris, in October of November 1748, vroeg hij den Heer S. om acces bij zijn dochter en deze zag de verbintenis graag. De familie vond Meerman een geschikte partij. Zoo hing alles van het jawoord van de juffrouw af. Zij ontving haar nieuwen galant vriendelijk, en toen hij haar op Nieuwjaarsdag zijn wenschen en een almanakje aanbood nam ze die beide met een lief gezicht aan. De bloedverwanten drongen nu op de verbintenis aan, maar de juffrouw liet zich heel scherp ontvallen: ‘Ik kan toch niet naar Rotterdam gaan.’ Als Meerman zijn aanzoek deed, gaf zij hem finaal refuus; de man was zoo ontsteld dat hij 's avonds gelaten moest wordenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 349]
| |
De familie van weerskanten was er niet minder van geschrokken, de ooms kwamen over uit Leiden en Amsterdam, de zwagers te Delft werden geconsulteerd, en de juffrouw werd bekapitteld: Nu, zij wou zich nog bedenken, en ze zou vriendelijk zijn tegen Meerman. Maar ze was nog veel vriendelijker voor den slecht befaamden meisjesgek K. Op een soirée aan 't hof, waar ze naast hem aan een speeltafeltje zat, dreef ze de familiariteit zoo ver dat er praatjes over begonnen te loopen. En Meerman moest het bij haar ontgelden; ze gaf hem de schuld dat ze van haar vader de laag had gekregen. Maar het onweer dreef over. In dien tijd, op den overgang van Februari en Maart 1749, kreeg Meerman bericht dat het langdurige proces over de aanzienlijke erfenis in zijn voordeel was beslist. Dat maakte iedereen hem genegen, en zij ook ‘was extra vriendelijk.’ Mama Meerman kwam uit Leiden naar den Haag om de kennis aan te knoopen. De zaak scheen op dreef te geraken. Toen schreef Meerman haar zijn eersten brief (23 Maart 1749). Het zijn woorden van een galant die door zijn hartstocht de geliefde wil overweldigen, een lesje in Frankrijk geleerd; zoo wat geslagen schuim van passie. ‘Mademoiselle. | |
[pagina 350]
| |
lesquelles autant autant que j'espère qu'elles soient chimériques, autant elles changeroient mon inquiétude en fureur et en rage, si elles eussent la moindre apparence de vérité. Soyez donc, adorable objet, enfin vivement pénétrée de ma tristesse et de mes inquiétudes, que je ne ressens que trop en ce moment où je me trouve en solitude, et au lieu de m'alarmer davantage, comme vous fites l'autre fois, flattez moi à notre première rencontre du plus heureux évènement futur de posséder votre chère personne....’ En bij de eerstvolgende ontmoeting? ‘Sij deedt mij huilen’ - noteerde Meerman in het dagverhaal van zijn vrijaadje. Misschien was 't wel verdiend na zoo'n brief. Hier is nu de tweede brief, en hij is als het tweede bedrijf.Ga naar voetnoot1) Meerman geeft zich gewonnen, hij treedt uit den burcht van zijn egoïsme en vraagt nu eens niet alleen naar zijn eigen wenschen, maar wil die van het meisje toegeven (20 April 1749): ‘Mademoiselle. | |
[pagina 351]
| |
Mais je puis vous assurer, qu'ayant bien réfléchi sur ceci je ne trouve aucun empéchement pourquoi nous ne puissions être d'accord ensemble.’
Het is wel nog een geven om der wille van een teruggeven, en dat ‘opening doen’ van zaken is al heel burgerlijkkoopmanachtig, maar er is roering in 't hart: de minnaar speelt voor zichzelf de rol van edelmoedige, en wil haar ook voor zijn geliefde spelen. Hoe was 't antwoord van de juffrouw? ‘Ik had mij gevleid,’ zegt hij haar in een volgenden (27 April 1749), ‘dat de laatste brief dien ik de eer had u verleden week te schrijven, en waarin ik getracht heb u algeheele opening te doen van mijn gevoelens jegens u, en van de wijs waarop ik uw wenschen voldoen kon,- u een voordeelige opinie van mijn persoon zou hebben gegeven, en u tot een bekentenis zou hebben gebracht die overeenkwam met de liefde, welke ik u al zoo lang heb bewezen, en die alleen met mijn leven zal ophouden. Maar ik zie tot overmaat van smart dat hoe meer de tijd aankomt, waarop ik een gunstig antwoord moest wachten, hoe verder ik er in werkelijkheid van verwijderd ben. En een zoo koele en teruggetrokken houding, als gij mij dikwijls toont, en vooral verleden Vrijdag, doet mij vermoeden dat gij geen of maar zeer middelmatige genegenheid voor mij hebt. Toch weet ge, Mejuffrouw, dat ik een dergelijk loon in 't geheel niet heb verdiend....’ Maar al die redeneering hielp niet, het ging bij de juffrouw niet met loven en bieden. Meerman moest 'n vier of vijf maanden wachten voor dat zij haar woord zou kunnen geven. Aan trouwen was toch nog geen denken eer het volgende | |
[pagina 352]
| |
voorjaar in 't land was. Waarom zoo lang vooruit zich te binden! Ze liet zich tot niet meer overhalen, en hij kwam niet verder. Men behoeft niet te zeer medelijden met Meerman te hebben. Brieven geven maar zoo weinig den indruk van de levende dagelijksche persoonlijkheid. Hij was niet gemakkelijk in den omgang en het ‘imperieuze’ van de Meermans toonde zich in allerlei kleinigheden; en hij ook kon ‘plagen’ en tegenstreven; maar vooral, hij wist zijn handen niet thuis te houden. ‘Je moest me niet altoos zoo aanraken,’ snibde de juffrouw tegen hem, en hij draaide maar om haar heen, voelde haar aan haar wangen of aan haar halsje of wilde haar oplichten in zijn armen. Een enkele maal lachte ze wel om zulke spelletjes, maar meestal draaide zij hem haar rug toe, ‘more solito’ als in het dagverhaal van Meerman staat, want daaruit zijn deze kleine bijzonderheden genomen. Hij gevoelde 't wel, Meerman, dat hij zich onaangenaam maakte, en dat ook hij schuld had, maar hij was zich bewust van innerlijk meer waard te zijn dan eenig galant die aan zijn ‘maitresse’ het hof maakte. Waarom kende zij hem ook niet beter? Kon zij maar de degelijkheid van zijn hart en zijn geest raden! Hoe kort waren altoos de gesprekken waartoe zij hem gelegenheid gaf! Dan was het gewoonlijk: ‘lachen, den gek steken, kibbelen en den rug toedraaien more solito’. Maar hij rekende op de kermisweek in Mei. Met de kermis, en de vrijheid die zij gaf, zou hij gelegenheid hebben dag aan dag met zijn geliefde te wandelen, haar beleefdheid te bewijzen, met haar te spreken. Zij zou zijn hart en zijn geest zien.... Mei kwam in 't land, en hier mogen een paar opteekeningen uit Gerard Meermans dagverhaal hun plaats vinden. ‘Dingsdag 6 Mey eet ik bij mijnheer en de jufvrouw met de kermisweek. Ik vereer haar 't goude doosje. Zij was redelijk, dog ook niet meer. 's Avonds te voren had zij met K. gewandelt. | |
[pagina 353]
| |
juffrouw Buys. Toen was zij 't beste van de heele kermisweek. Want anders de heele week, schoon dagelijks met haar wandelde, was zij zeer froide en impertinent.’ Daarmee gaan we over tot het derde bedrijf van de liefdes-comedie. In derde bedrijven, zooals men weet, is de spanning het hoogst. Hier is 't het tooneel van de jaloezie, van het vernederende verdriet, van den liefdeshartstocht. Ja waarlijk, van den liefdeshartstocht. Meerman schrijft (14 Mei 1749): ‘Wanneer ik ooit reden had om bedroefd en verdrietig te wezen, dan kan ik u wel verzekeren dat het op 't oogenblik is. Ik had er op gerekend groote vordering in uw hart te maken, verleden week, daar ik in de gelegenheid was om u dag aan dag mijn hof te maken, en u dagelijks de bewijzen van mijn liefde en teederheid te geven. Maar helaas, toen ik u Maandag verliet, was ik niet alleen niets gevorderd, maar ik heb u ook uiterst koel gevonden, zoodat ik niet weet wat ik er van denken moet. Sommige menschen hebben me willen verzekeren dat uw hart elders neigt dan naar uw trouwsten minnaar; maar werkelijk, ik kan het niet gelooven. Want ik kan me niet voorstellen dat het u af zou gaan om te vergeten met hoeveel trouw en liefde en toewijding en gloed ik u mijn hof heb gemaakt gedurende zes maanden en een halve, terwijl gijzelf mij dikwijls hebt verklaard niets tegen mijn persoon te hebben, maar alleen tegen de stad Rotterdam.... En nu het oor te gaan leenen aan een of anderen dwaas die aardige praatjes weet te vertellen, zooals hij al tegen vijftig anderen heeft gemaakt, zonder dat hij ooit heusch om een van hen gedacht heeft! iemand die u nooit met echte liefde zou beminnen, en die al was hij handig genoeg om uw hart te veroveren toch nooit de toestemming van uw vader of van uw familie zou krijgen, en die aanleiding zou geven dat gij u den rechtmatigen toorn van uw bloedverwanten op den hals zoudt halen, de waardige menschen waarvoor gij geleerd hebt eerbied te gevoelen! (De schout van Delft uit de 16e eeuw wordt hier in Meermans bloed wakker.) Maar waar ga ik heen, Mejuffrouw, en welke stoutheid drijft me om u over dingen te onderhouden die niet waar kunnen wezen zonder ten zeerste berispelijk te zijn!.. Ik zou zelf schuldig zijn, wanneer ik | |
[pagina 354]
| |
aan die beschuldigingen geloof sloeg die niet anders dan onwaar en onbillijk kunnen zijn. Want, Mejuffrouw, ik weet toch dat gij te edel zijt, om zelfs in 't minst zoo veranderlijk te wezen. Omdat gij alloos te zeer de lessen van een vader gevolgd hebt, een man zoo deftig, zoo wijs, zoo verstandig, die nooit anders dan uw welzijn en uw belang op 't oog heeft gehad, die mij de eer heeft toegestaan van u mijn hof te mogen maken (zelf zijt gij 't eens geweest met dat verlof), en wien ik oneindig verplicht ben, omdat hij mij een aandeel heeft willen toestaan in zijn vriendschap. (Hier spreekt de jurist in Meerman over de patria potestas.) Daarenboven hebt ge altijd zoo goed de plichten der menschlievendheid weten te betrachten die de natuurwet ons ingeeft en welke het goddelijk gebod ons beveelt. Te meer, en in de- eerste plaats (Meerman maakt zich boos, zijn geheim zal te voorschijn komen) daar het in 't geheel niet past om gedurende zes maanden en een halve den gek te steken met een man van conditie (ik had dien‘man van conditie’ al lang gewacht, hier hebben we hem eindelijk) en hem dan terug te stooten of refuus te geven; en in de tweede plaats daar niets u meer verhindert uw jawoord te geven, omdat ik mij verbonden heb met u in den Haag te blijven wonen........ Denk toch niet dat deze klachten uit eenige mindere achting voor uw lieve persoon voortkomen, integendeel, mijn oprechte liefde is er de oorzaak van... ik bid u heel onderworpen, twijfel toch niet aan mijn liefde of aan mijn oprechtheid...’
Het is een soort staatsstuk dat Meerman met dit schrijven heeft opgemaakt; hij heeft zijn meening gezegd, hij heeft zijn hart geopenbaard: nu wacht hij antwoord. En onder het wachten overvalt hem de angst, komt bij hem ‘de liefde in nederigheid’ binnen. Hij geeft zich, Meerman, de trotsaard. Zoo schrijft hij (18 Mei 1749): ‘Mademoiselle. | |
[pagina 355]
| |
ment, n'aye d'autre sort à attendre que mes précédentes, c'est à dire, d'être lue sans réponse. Mais en tout cas, si cela ne se peut autrement, je me consoleroi, si la lecture vous fasse penser à moi et penser favorablement.... Mais jamais je ne saurois gagner d'avantage sur vous, Mademoiselle, que si vous étiez convaincue de la sincérité de mon coeur; et s'il m'etoit possible de vous en faire une véritable ouverture (à quoi je sens que toutes mes expressions et façons de m'énoncer sont incapables) vous le trouveriez intègre, zèlé, et tout passionné et uniquement fait pour vous. Et en me mettant à l'épreuve, de quelque façon que vous jugerez à propos, je suis sur que vous l'avouerez et me rendrez justice. Ayez donc à la fin, ma chère Demoiselle, pitié d'un tendre amant, qui vous adore, qui sent qu'il ne peut vivre sans vous, et à qui le plus grand mal, qui lui peut arriver, est celui d'être séparé de vous.
Hij heeft zich gegeven. De haak is in zijn hart doorgedrongen.
Maar na de overmaat van gevoel keerde de bezinning terug. Hij zag op de afgeloopen rij van dagen: dat was altoos: koel en impertinent geweest wat hij van haar had te noteeren. Zelfs na zijn hartstochtelijken brief kon hij alleen voor resultaat opteekenen: lachen en geksieken. Hij wou en hij durfde niet meer naar den Haag gaan. ‘Om daar een quaeden bek te halen!’ Zijn plannen opgeven was hem evenzeer onmogelijk, maar hij nam zichzelf weer. En langzamerhand komt ‘de man van conditie’ op nieuw in hem boven. ‘D'avoir donc des principes généreux, dignes d'un homme de condition, c'est | |
[pagina 356]
| |
de quoi je me fais une gloire,’ schreef hij aan de juffrouw-Jawel! Daarmee zijn we in het vierde bedrijf van het blijspel aangeland. Het stelt de pauze voor in den gang der gebeurtenissen. Gebeurtenissen! Er waren er niet veel. De juffrouw vierdehaar verjaardag en Meerman zond haar een half komisch en. half bedroefd vers. Ja, om zijn eer op te houden ging deminnaar geestig worden. ‘Hoe verplichtend en beleefd uw ontvangst verleden Maandag, op uw verjaardag, ook was,’ schrijft hij haar 5 Juni, ‘dezelfde redenen blijven toch nog altoos voor mij bestaan om uw eindbeslissing op het voornaamste punt in questie aan u te vragen. Ik bevind me in dezelfde omstandigheden als eens een client ondervond die uren lang in de antichambre van zijn advocaat op zijn consult wachtte...’ Maar die geestigheden van Meerman zijn te taai en te veel uitgesponnen om er zich bij op te houden. Het logge scherzo van de 4e acte gaat zoo voorbij, en de finale staat voor de deur. Geen brieven meer in dat vijfde bedrijf. Een verward geruisch van stemmen dringt alleen uit het dagverhaal naar onze ooren, en die stemmen willen zich nog gewicht geven, terwijl ze toch overtuigd zijn dat het eind nadert. We vinden in het dagboek achtereenvolgens op de verschillende dagen van Juni en van 't begin van Juli: ‘De juffrouw is maar lala.’ ‘Zij is fier.’ ‘Zij is van een insupportabel humeur.’ ‘Wij kregen woorden. Zij zeide, zij mij niet voor den gek hield, dog ik mijn tijd moest afwachten, zoo als alle galanten.’ Ook dit lezen we: ‘We reden met de Juffrouw naar de vergadering (de partij). Zij was in 't begin wel wat froide, dog naderhand wierd weer wel en obligeant tegen mij, zij bragt ons 's nachts met de koets weder thuijs en ik greep haar toen bij haar bloote borstgens.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 357]
| |
Dat moest hij er toch van hebben! zoo daalt de stemming. Eindelijk: ‘Ik resolveer van 't er op te zetten.’ ‘Woensdag 16 Juli. Nadat ik 's morgens mijn knecht vooruit hadde gezonden, word ik afgewagt van de Juffrouw alleen. Zij geeft mij refus, en zegt geen inclinatie voor mij te hebben nog te zullen krijgen. Zij was zoo verhard als een steen. Daarna neem ik afscheid van de vader. En dit is 't eynde van deese funeste vryagie!’
Zoo funest nog niet! Ten minste als te leven is: te gevoelen. Dan moeten we dankbaar zijn aan wie de grootste wisseling van gevoelens bij ons weet op te roepen, en aan wie geluid van hartstocht in ons wakker maakt dat boven de stem van ons gewoon karakter uitklinkt. Maar Gerard Meerman, nadat de zomermaand hem als een teleurgestelden minnaar had aanschouwd, vroeg in den herfst van het jaar aan den Heer Abraham Buys verlof tot acces bij zijn eenige dochter, xijk aan deugden en rijk aan wereldsche goederen. En den 27 October 1750 trouwde hij met de stemmige Maria Catharina Buys.
Byvanck. |
|