De Gids. Jaargang 62
(1898)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Hidalgos en Yankees.Die verraderlijk lieve Aprilmaand doet het nu achtereenvolgens al voor de tweede maal. Het vorig jaar werd de vraag: Zullen ze of zullen ze niet? - gesteld tusschen Turken en Grieken; en toen werd de roode bessenstruik van den oorlog op de bruine rots van de onzekere toekomst geplukt door een schaar van Grieksche vrijwilligers. Thans hebben eindelijk de Klephten van den Amerikaanschen Senaat de hand naar de bloedige vrucht uitgestoken, en de onrijpe tros met geweld naar zich toegerukt en van den levensboom afgereten. Zij mogen er nu hun pleizier van hebben.... Wat een hangen en bangen voordat die brutale greep de gebeurtenissen wrong en dwong! Zoo vriendelijk opende de maand. - Maart was erg buiïg geweest, en gedurende de laatste Maartdagen was het zelfs zoo rommelig aan de lucht dat men het voor niet anders houden mocht of een catastrophe was ophanden. Mac Kinley hield zijn boodschap aan het congres gereed, - hij had ze al ingediend, of op z'n allerlaatst zou hij haar ‘morgen’ aan de vergadering doen toekomen, en daarmede werd de beslissing uitgelokt. Plotseling, een zonnestraal. De oude man van het Vaticaan, die nog iets meer is dan een president, had ook zijn boodschap gereed, en het was een verkondiging van vrede. O welk een vroolijke eerste Zondag van April, toen het bericht kwam: De Paus neemt de bemiddeling op zich! Iets wat men voor onmogelijk gehouden had: een zedelijke macht die het woord vroeg en - nam! Maar nemen is hier te veel gezegd. Een valsche vlaag rukte de luwte van de goede tijding weg. Nog was het vredewoord niet uitgesproken of onder den voorbarigen ophef werd het dadelijk al geknakt. | |
[pagina 406]
| |
En weder stonden die twee tegenover elkaar: de president met de boodschap aan 't congres die nu zeker ‘morgen’ zou worden ingeleverd, en de Spaansche regeering met het uiterste van haar concessies: de bijeenroeping der wetgevende vergadering van Cuba tegen den 4en Mei, en het toestaan van een wapenstilstand aan de Cubaansche opstandelingen.... wanneer ze er om vroegen. Wij hebben vaster waarborg noodig voor de rust op het eiland, zei de Yankee. - Mijn trots gedoogt niet dat ik een vingerbreed meer toegeef, antwoordde de hidalgo, en zette een hooge borst op. De verwachtingen en de fondsen daalden. Maar de Europeesche mogendheden kwamen tusschen beide. Ze bewogen Mac Kinley dat hij het inzenden van zijn boodschap nog tot ‘morgen’, desnoods tot ‘overmorgen’ zou uitstellen, en bij Spanje drongen ze aan op het geven van een pand voor zijn goede bedoelingen jegens Cuba. De hidalgos lieten zich vinden. Ze hadden al een paar millioen pesetas toegestaan tot het verminderen van den nood onder de berooiden op het eiland, ze wilden zelfs hulp en leeftocht van de Amerikanen aanvaarden - mits niet op oorlogschepen aangebracht. Ja, toen de paus zijn aandrang voegde bij het verzoek der andere vorsten, stemden zij er in toe dat de wapenstilstand op Cuba zou worden afgekondigd van regeeringswege zonder dat de insurgenten noodig hadden er om te verzoeken. En weder lichtte er een geniepig vredestraaltje. Het had er alles van alsof de Yankees, handelaars in den echten zin van het woord, hun tegenpartij door lang kribbig aanhouden van zijd stuk wilden brengen, dat hij uit zenuwaehtigheid, het kibbelen en weerstaan moe, in eens alles zou opgeven. Maar daar bereikte de van week tot week, van dag tot dag uitgestelde boodschap eindelijk het congres. Ze sprak van het ongerief dat de Vereenigde Staten door den oorlogstoestand op het naburige eiland geleden hadden en nog leden, van de menschelijkheid die tot interventie moest nopen, van het recht dat de Cubanen hadden om vrij te zijn van Spaansche overheersching, zonder dat het daarom nog raadzaam was de hoofden van den opstand als regeeringspersonen te erkennen. En ze vroeg aan het congres om de middelen te beramen dat het ongerief werd weggenomen, dat de menschelijkheid triomfeerde, en dat het recht erkend werd. In een mager postscriptum werd op het toestaan van den wapenstilstand gewezen als een feit dat de aandacht verdiende: niet meer. In den staart | |
[pagina 407]
| |
van het staatsstuk school wel geen venijn, maar een geneesmiddel was er toch zeker ook niet uit te halen. En het zonnestraaltje ging te loor, en met de zonnestraal doken de koersen van de beurs. Dan kwam nog even een verraderlijke flikkering. De beide afdeelingen van het congres, het huis der Vertegenwoordigers en de Senaat, verschilden in hun opvatting. De Senaat wilde doordrijven en den president gelasten om de insurgenten te erkennen, en van de Spanjaarden te eischen dat zij het eiland direct geheel zouden verlaten; het huis der Vertegenwoordigers liet daarentegen aan den President meer ruimte en vrijheid van handelen. En het leek wel een oogenblik dat uit het conflict tusschen de twee deelen van het congres weder aan Mac Kinley de macht zou komen om naar eigen goeddunken met Spanje te onderhandelen. Maar die onzekerheid hield spoedig op. In de hoofdzaak, het erkennen der noodzakelijkheid dat Spanje onmiddellijk al zijn rechten op Cuba zou prijsgeven, kwam er overeenstemming tusschen Senaat en Vertegenwoordigers. Daarmee was het ultimatum gesteld. Nog voordat het offlcieel beteekend was, brak Spanje de betrekkingen met de Vereenigde Staten af, en terwijl de Spaansche gezant te Washington zijn paspoort verzocht, kreeg de Amerikaansche gezant te Madrid den last om zich te verwijderen. Oorlog! De Amerikaansche Senaat heeft het zoo gewild. Men is, naar mij dunkt, Mac Kinley te hard gevallen dat hij de uitbarsting niet heeft weten te verhinderen. Integendeel, ik geloof dat de brave man zoo verstandig gehandeld heeft als hij in 't gegeven geval kon doen. Hij is geen portuur geweest voor den Senaat, maar welk President kan 't, wat de buitenlandsche betrekkingen aangaat, tegen den Senaat volhouden die niet alleen, volgens de grondwet, de contrôle der diplomatieke aangelegenheden heeft, maar ook uitsluitend het recht bezit om de tractaten met vreemde mogendheden goed te keuren. En daarvoor zijn twee derden der stemmen van den Senaat noodig. Hoe kan een President dan anders handelen dan deze gedaan heeft, toen hij, als antwoord op zijn boodschap, een zoo juist mogelijke omschrijving vroeg van het doel, in de verwikkelingen met Spanje te beoogen! Dat hij de zaken zoo lang heeft weten te | |
[pagina 408]
| |
slepen na den onbescheiden brief van den Spaanschen gezant en na de explosie van de Maine, getuigt toch van cordaatheid of van een getrouw opvolgen van de wenken, hem door zijn raadslieden gegeven. De Senaat is de schuldige aan den oorlog: de senatoren hebben hun meerderheid willen toonen; zij hebben jacht gemaakt op populariteit van slecht allooi; zij hebben de hervorming van het muntwezen willen dwarsboomen uit voorliefde voor de zilveraanmunting waartoe een oorlog de Vereenigde Staten misschien brengen kan; zij hebben gespeculeerd en hopen nog geld te winnen bij de verdere speculaties gedurende de beroering in alle zaken. Men kan niets slecht genoeg verzinnen wat niet van toepassing is op de meerderheid van den Senaat. Zij zijn de schuldigen. Hoe deftig en pathetisch daartegenover de houding der Spanjaards! Een Koningin-Regentes die den troon voor haar kind heeft te handhaven, gelaten in 't gevaar, rustig en moedig; een volk dat voor zijn eer opkomt en besloten is stand te houden tot het laatste! Het dadelijke, tastbare, het formeele recht is aan den kant van den Hidalgo. Maar niet het recht van het verleden en het recht van de toekomst. De Spanjaard heeft Cuba gemarteld en uitgezogen; en daarin is Amerika in 't gelijk dat het hem niet langer in zijn buurt duldt. Een jaar vroeger of een jaar later, de tijd van gaan voor het Hidalgobestuur op het eiland is aangebroken. En voor de Vereenigde Staten komen de jaren waarop het goed is dat een volk buiten zijn grenzen reikt, en zich de tucht oplegt voor een grootere taak. Ieder Europeesch volk heeft zoo voor zijn groei een achtergrond en een reserve van koloniën noodig, en waarlijk de Europeanen maken van iedere gelegenheid gebruik. Nu de Vereenigde Staten niet mee knnnen grabbelen in Azië en Afrika, waarom zou men hun dan in Europa hun poginkje misgunnen om vooruit te komen? Ze blijven immers in hun eigen werelddeel. Wat April nu begonnen is, moge op iets beters uitloopen dan op de Turksche-trom-historie van verleden jaar!
B*. |
|