Bibliographie.
Mathilde door C.F. Brandt van Doorne, 2 dln. Amsterdam, H.J.W. Becht. 1898.
De critiek heeft, naar ons schijnt, den schrijver met den mooien schuilnaam overschat. Het getob en gewroet van onbemiddelde menschen die een stand hebben op te houden, de atmosfeer van Hollandsche kleinburgerlijkheid wist hij in Huiselik Leed goed waar te nemen en met den noodigen humor weer te geven, maar toen hij in Twijfel den gemoedstrijd van een niet meer geloovend predikant moest teekenen, bleef hij beneden zijn onderwerp en toonde hij een gemis aan diepte en aan kracht, dat ten onrechte als kalmte en soberheid geroemd werd.
In Mathilde brengt de schrijver ons weer in aanraking met het burgerlijk leven - indien dat leven heeten mag - van een provinciestad met garnizoen, met zijn societeits-geklets, zijn jongelui's-partijtjes, zijn gansche futiele gedoe, gelijk wij dat in tal van Hollandsche novellen plegen beschreven te zien. Een nieuwen kijk op deze overbekende dingen geeft hij ons niet. Het onderwerp strijkt even langs de quaestie van de vrouwenbeweging heen, maar indien de auteur, zooals men uit sommige tooneelen en uit enkele uitdrukkingen zou kunnen opmaken, iets meer bedoelde dan langs het vraagstuk heen te strijken, heeft hij zijn doel gemist. Of er achter den onwellevenden, nurkschen dokter Graafsma, of er onder het oppervlakkige en alledaagsche van de andere heeren en dames uit het provinciestadje nog iets anders - iets beters of iets slechters - schuilt, merken wij niet. Alleen twee personen, een jonge vrouw en een jonge man (Mathilde en Van Dijk), geven ons iets meer te zien, verheffen zich door hunne aspiraties boven hunne omgeving en van den beginne af begrijpt men dat die twee bestemd zijn om elkander te krijgen. Maar aleer het zoover komt, moet er iets ongewoons met hen gebeuren, en dat nu heeft de schrijver al zeer onhandig aangelegd. De gebeurtenissen waardoor Mathilde er toe komt Van Dijk eene haast doodelijke wond met een dolk toe te brengen zijn zóó gezocht en worden zóó kinderachtig voorgesteld, de oplossing van deze tragische geschiedenis is zóó zwak en onbeholpen, dat zij die - gelijk Netscher in De Hollandsche Revue - na zijn vorig werk van den schrijver ‘een heel mooi, solide, stevig en gaaf boek’ verwachtten ‘hooger dan het gewone, door zijn helder, hard, stevig
realisme’, door deze novelle bitter zullen zijn teleurgesteld. En zij die minder hooge verwachtingen hadden kunnen niet verzwijgen dat de schrijver van Huiselik Leed, sedert hij zijn eerste novelle publiceerde, er niet op is vooruitgegaan.