De Gids. Jaargang 62
(1898)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Heksenspreuk.
| |
[pagina 200]
| |
- ‘Mijn poes roept me’, meen ik de eene van het drietal te hooren zeggen. - ‘En mij, mijn pad’, - de andere. - ‘Wij komen, wij komen’, zegt de derde. En het gezicht verstuift. Wat mag het beduiden?
De atmosfeer is in de war. Niet het luchtje daar buiten en daar ginds; dat is maar een decoratie en een perspectief, - neen, de sfeer van het maatschappelijk wereldleven is in beroering. De groote massa's, de groote samenstellen van nationaal en politiek wezen zijn in beweging gekomen, ze stooten tegen elkander aan, ze dreigen, ze kraken. Er is een trotsch uitzetten en opdringen van de eenen; een angstig terugtrekken van de anderen: een geweldig gebazuin, een vreesachtig piepen. Rusland groeit: zoo zeker, zoo onverzettelijk is zijn gang! De lijnen van zijn ontwikkeling zijn lang van te voren afgeteekend; de dag van heden ontdekt alleen wat in 't verleden was beraamd, en de dag van morgen zal ook weer aantoonen wat onvermijdelijk komen moest. Naar drie kanten grijpt het rijk, omdat het naar het Noorden al niet verder rijken kan: naar het oosten, naar het zuiden, naar het westen. Wat Rusland in het Westen wil, dat zullen we bemerken wanneer met Frans Jozefs dood de Oostenrijksche monarchie voor verdeeling beursrijp is geworden. Maar voor die toekomst is al gezorgd door het verdrag met Frankrijk. Wat het in 't Zuiden verlangt, dat heeft Rusland getoond en toont het nog door zijn politiek tegenover Turkije: een beschermen van de Osmanen; een in bedwang houden van de kleine christelijke staten; een geven en een nemen; een wil opleggen en een dresseeren, en een gewennen aan de voogdij.... totdat de tijd genaderd is voor den voogd om leenheer en heer te worden, en de hand te leggen op dat hoekje van de Middellandsche zee waar drie werelddeelen aan elkander grenzen en de sleutel ligt voor de heerschappij over West-Azië en Noord-Afrika, - het punt van uitgang voor een Alexander den Groote. Aan den Oostkant heeft Rusland met China te doen. Hoe is daar door vorst Lobanoff, den eersten raadsman van czar Nicolaas II, | |
[pagina 201]
| |
de ontwikkeling der dingen voorbereid! Het eeren van Li-hungtchang bij de kroningsfeesten te Moskou was het middel om voet te krijgen in dat ongenaakbaarste heiligdom, den regeeringsraad te Peking. Met Li-hung-tchang werden te Moskou de afspraken gemaakt; niet omdat hij op dat oogenblik de machtigste man in China was, want in die positie verkeerde Li-hung-tchang toen niet (-eerder was zijn zending van China uit naar Europa een bewijs dat zijn rol in zijn geboorteland was uitgespeeld, - maar omdat hij met Rusland tot steun weer de eerste minister van het Chineezenrijk zou kunnen worden. En wat die samenwerking tusschen Rusland en zijn handlanger in China heeft uitgericht bewijzen de artikelen van het tractaat dat dezer dagen is bekend geworden, Talien-wan en Port Arthur zijn daarbij in den Russischen machtskring getrokken, dat wil zeggen: Rusland heeft op Mantchoerije beslag gelegd, de vrije weg naar den Stillen Oceaan is in zijn greep gekomen. Voorloopig laat het aan Japan de vrije hand in Korea; want die Russische macht gaat zoo zeker dat ze van geen overhaasten weet. En ik vind dat onhoorbare bezadigde voortglijden van het renzenrijk onheilspellender dan een vertoon van brutaal geweld. Een kolossus op vilten pantoffels. Daartegenover Engeland. Voor het Britsche rijk is het kritieke oogenblik daar. Zal het zijn wereldhandel en daarmede zijn wereldstelling behouden? Met zijn beginsel van vrijen handel heeft het de markten in bezit genomen en gehouden, zoolang het de eenige producent en de eenige vervoerder in het groot genoemd kon worden. Maar zoodra kwamen er niet nieuwe producenten in 't groot, Duitschland en Amerika, die hun eigen markten voor den toevoer sloten en zelf transporteurs op groote schaal wilden worden, of de vraag moest rijzen: Kan het oude beginsel waaraan Engeland zijn naam verbonden heeft behouden blijven? - Dan toch alléen onder voorwaarde dat de Engelsche politiek den Engelschen handel krachtig onder den arm vat, nieuwe gebieden opent en de twijfelachtige handhaaft - onder voorwaarde dat de Engelsche pluck de baas blijft van de pushfulness der mededingers. Maar hier komt dat onzekere voor den dag dat Engeland's houding - en de houding van iederen handelstaat, - zoo dikwijls heeft gekenmerkt. Engeland weet niet of het zich wel bij de een of andere mogendheid kan aansluiten. Had het maar een Frankrijk | |
[pagina 202]
| |
evenals Rusland, dat zich gebruiken liet als werktuig, zonder ooit overlast te geven of zonder bovenmatige eischen te stellen! Duitschland zou Engelands Frankrijk kunnen wezen, maar Duitschland heeft zich juist uit zijn staat van kleinmondigheid naar boven gewerkt, en Duitschland is de mededinger geworden. Die groote macht van Engeland zet in de duisternis nu een voet vooruit, dan weer een voet achteruit. En deze onzekerheid van de Britsche reuzenmassa is niet minder schrikwekkend dan het voortsluipen van de Russische heerschappij. Duitschland wil Engelands erfgenaam worden. Waarom niet? De Pruisische politiek heeft altoos door weloverlegd wagen gewonnen. Frederik II heeft Silezië bezet en door een strijd op leven en dood zijn Pruisen tot een groote macht in Duitschland gemaakt. Het is dan de groote mogendheid van Europa geworden. De inbezitneming van Kiao-tchao is het stellen van Duitschlands aanspraak op de positie van groote wereldmogendheid. Een politiek van avonturen, van jeugdig, levendig en leven makend groeien. Daar gaat ook iets terug in de wereld. Het zijn de Romaansche volken met hun zedelijk beginsel van de macht der individualiteit, en hun politiek principe van de heerschappij door een overweldigende persoonlijkheid uitgeoefend. Italië verhongert en verarmt; Frankrijk vermindert, onder alle vertoon van bravoure; en Spanje wordt door den eersten besten Yankee geringeloord - en 't heeft het Recht daarbij niet op zijn hand.
Alle einden van eeuwen zijn rumoerig. Er worden erfenissen gedeeld, en er wordt een begin voor nieuwe dingen gemaakt. Het eind van de 17e eeuw aasde op de verdeeling van de Spaansche macht, evenals het eind van de 18e de verdeeling van de Poolsche monarchie zag en de opheffing van het Roomsch-Habsburgsche Keizerschap verwerkelijkte, zoo heeft ook de 19e eeuw haar erfenissen te verdeelen. De gewone coulisses van de wereldgeschiedenis worden verschoven. Men hoort thans het geraas van aanrollende nieuwe gevaarten en van verdwijnende, verbruikte stukken. Het achterdoek waartegen de gebeurtenissen afspeelden wordt voor een oogenblik weggehaald. En plotseling voelt men en ziet men wat een dunne wand maar de beschaving scheidt van de heerschappij van het ruwe vernietigende geweld. De heide met de dansende | |
[pagina 203]
| |
heksen, de wreede fatale achtergrond van het leven, rijst te voorschijn. Wat zingen en spreken de furiën? Aan wie en aan wat hebben ze het Koningschap beloofd? All hail, Macbeth, that shalt be king hereafter!
B*. |
|