De Gids. Jaargang 62
(1898)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 581]
| |
‘Het is beter dat éen man....’Februari maakt het gewoonlijk slecht; maar ditmaal heeft de maand eens al zijn booze nukken bij elkaar willen toonen. Treinen derailleeren, mijnen ontploffen, schepen springen in de lucht, oorlogsgeruchten komen uit Azië en Afrika en Amerika, nieuw gekrakeel in Europa's Zuidoosthoek verheft zich.... ja, van alle kanten breekt het rumoer los; en die verwaaring van akelige, kwetsende, snerpende geluiden wordt nog overstemd en teruggeduwd door het oorverpletterend geraas van een moreel deraillement. Een volk in het verkeerde spoor, en met volle stoom op! Iedere natie derailleert wel eens; in dat opzicht hebben de menschen geen reden om bijzonder grootsch tegen elkander te doen. Om nu niet het allernieuwste geval van Oostenrijk te noemen, - Engeland, het deftige, parlementaire Engeland heeft ook, nog niet zoo lang geleden, den kolder in den kop gehad toen het zich voorloog dat de verraderlijke dwaze streek van Jameson en consorten een heldendaad was om naast de edele wapenfeiten van het Engelsche volk te plaatsen. Maar zoo'n paar Zuid-Afrikaansche wagens van de achterhoede, die met verbazend gerammel een oogenblik dreigden den heelen trein van het volksleven 't spoor bijster te doen worden, moesten binnenkort, al was 't ook met horten en kraken, toch weer in de geregelde sleuf achteraan gaan sjokken. | |
[pagina 582]
| |
- Het is Majuba-hill dat ons nog in den krop steekt, - erkenden de Engelschen wanneer ze eerlijk waren, en oneerlijk zijn ze over 't algemeen niet, - iedere herinnering aan die nederlaag brengt ons 't bloed naar 't hoofd, en we kunnen Jameson niet afvallen. Maar ze hebben thans, na Majuba-hill, al weer zoo dikwijls succès gehad, en al weer zoo veel malen klop gehad dat die oude gebeurtenis een detail in 't verschiet is geworden.
De ontsporing van Frankrijk door de Dreyfuszaak heeft een veel dieper grijpende beteekenis.
Eén passagier op de rails..! Wat mag dat beduiden in vergelijking van het aantal millioenen van de passagiers? Maar zie eens, hoe zoo éen man, een wischje, een vodje in de geweldige strooming van het volksleven, door de omstandigheden het symbool kan worden van een mysterieuze kracht! We zijn dezer dagen, door de redevoering van Mr. Labori in het proces van Zola, herinnerd geworden aan het tooneel van Dreyfus' degradatie. Die afschuwelijk plechtige vertooning van een zedelijke marteling ten aanschouwe van duizenden militairen in 't gelid geschaard! Een uitstooting van den vervloekte. Het was een gewijde handeling. De armée bracht haar zoenoffer. Men had den naam gereed voor den verrader: Judas. Hij droeg het dubbele teeken der verworpenheid: van den Jood die zijn Heiland gekruisigd had, van den Elsasser die het heil van Frankrijk aan den aartsvijand, Duitschland, had overgeleverd. En het was een intieme ceremonie van het leger. Hoe dikwijls was niet het verwijt gehoord dat Frankrijk zijn nederlagen had te danken gehad aan het verraad van zijn legerhoofden! Het leger reinigde zich door dit gruwelijke offer van dien smet van verraad.
Welnu, - hoe grooter de plechtigheid, des te grooter ook de leugen. En die leugen bestaat niet alleen hierin dat men den verkeerde voor slachtoffer had uitgekozen, maar vooral dat men zich in zijn opvattingen door ideeën liet leiden die geen grond van werkelijkheid bezaten. | |
[pagina 583]
| |
Wat waren dan toch de stukken die in het befaamde borderel genoemd worden? Kolonel Picquart heeft verklaard dat ze weinig belang hadden; en die zoogenoemde legergeheimen zijn ook waarlijk niet veel meer dan een soort kostwinning voor het hoopje intriganten en vermomde agenten dat iedere legatie van de groote buitenlandsche mogendheden omlegert. De heele omslag van de geheime zitting en van de dramatische effecten was uit den aard der zaak onnoodig. Er bestaan veel eenvoudiger middelen om aan het hinderlijk knoeien van bureau-beambten een einde te maken. Waarom die middelen hier niet toegepast? Omdat Frankrijk ook een Majuba-hill in zijn verleden heeft die het zwart doet zien wat wit is, en waarlijk geen Majuba-heuvel of berg, maar een heel Majuba-bergland dat zijn nationaal geweten in beslag neemt: de vernedering van 1870. Uit zijn geleden teleurstelling en uit zijn verwachtingen voor de toekomst heeft Frankrijk zich een fabel geweven, en het wil de gebeurtenissen van het nationale leven in het kader van die fabel passen, drukken, dwingen. Welke is die fabel? Het is de revanche op het ongeluk, de weerspiegeling der dagen van droefheid in een verschiet van trots; de fantasie van den man die geslagen is, dat hij majestueus over al zijn vijanden triomfeert, het droombeeld van het gesmade leger, dat het tot een leger zal worden waaraan Frankrijk zijn herschepping tot een vorstin over de volken te danken heeft. Voor die fabel is de verrader noodig. Om te begrijpen tot welke hoogte het kan stijgen, moet het leger zien in welke diepten het kan verzinken. De duivel is een getuige voor het bestaan van God. Eén man die al het kwaad op zich neemt, dat de rest zich rein kan gevoelen tot en met Esterhazy incluis! Wat is er aan één man gelegen? Het is beter.... zoo. Nu gaat de militaire fabel groeien; zij overwint gebied op gebied, totdat de Waarheid den dichter aanstoot en hem wakker maakt, en hem doet zien hoe de basis van het verheven luchtgebouw rust op het onrecht geschied aan een jongen man in vertwijfeling. De dichter schreeuwt het uit. Wij weten het nu, wat het den dichter gegeven heeft. De fabel overwon, en is breed en machtig het heusche leven van het Fransche volk binnengedrongen. Dat gaat nu zijn fabelgrootheid | |
[pagina 584]
| |
te gemoet - van het rechte spoor af, gederailleerd over dien ééne. Maar die ééne, het onverbreekbare en onverbrijzelbare symbool van het recht dat door den schijn tot onrecht is uitgeroepen.
B*. |
|