De Gids. Jaargang 62
(1898)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |
Ex tripode over Dreyfus.Ik wil graag voor mijn gevoel uitkomen: in deze afgeloopen maand zijn er dagen geweest dat mijn hart heftig klopte en dat mijn lichaam geen rust had omdat een heerlijke aandoening door mijn ziel ging. Midden tusschen het gejoel van uitzinnigen en de doffe klachten van zwakken hebben we een woord vernomen van recht en licht. Een woord, een daad. Dat Frankrijk, dat ons allen zoo na ligt, en dat soms met zijn kuren de heele wereld van zich af wil stooten, is plotseling weer in zonneglans voor ons opgekomen. Iedere volksaard heeft zijn kwaliteit, ieder land heeft ons iets deugdelijks te zeggen; maar Frankrijk heeft nog een kwaliteit bovendien: wanneer het 't beste zegt wat het te zeggen heeft dan spreekt het in algemeen menschelijke taal voor de menschheid. Te moeten denken dat die eigenschap verduisterd zou kunnen worden is een marteling voor ieder die het wel meent met deze aarde, te zien dat Frankrijk zijn devies ‘humanité’ getrouw blijft is een groot geluk. Eeuwen geleden, in den tijd van de groote kerkscheuring en | |
[pagina 380]
| |
den strijd tusschen pausen en concilies heeft een Franschman die redeneerde over het recht van den paus om een algemeene kerkvergadering bijeen te roepen, dit mooie stoute ding gezegd: Wanneer er geen kerkvorst is die een concilie vergaderen kan of wil, dan komt zijn recht op den keizer. En zoo geen keizer het doet, dan gaat het recht over op de koningen, zoo geen koning, dan komt het aan de prinsen, zoo geen prins dan aan de baronnen, zoo geen baron dan aan de gemeenten.... en zoo geen van allen het recht uitoefent dan kan de minste oude vrouw het op zich nemen. ‘Want evenals uit een gering vrouwtje het Heil der wereld is voortgekomen, zoo zal ook door een geringe vrouw de zegen op de aarde kunnen terugkeeren.’ Hij sprak het, en het was geen tien of twintig jaren later dat een arm boerenkind, waar koning en edelen vertwijfelden, van haar werk opstond en aan Frankrijk redding bracht, en de taak opgenomen zou hebben, - wie weet? - om een kerkvergadering te bezielen, indien het lot haar gegeven had om haar loopbaan te vervullen. Frankrijk, het land van Jeanne d'Arc en van Voltaire (in Jeanne d'Arc is iets van den tintelgeest van Voltaire, en in Voltaire iets van den tintelmoed van Jeanne d'Arc), is het land van de persoonlijkheid. En welk beter type voor den persoon is er in deze latere tijden te vinden dan de man van letteren! Een souverein? hij draagt altoos zooveel meê in de plooien van zijn heerschersmantel, dat het niet goed te onderscheiden is welk deel van den bewezen eerbied te danken is aan zijn kleeren, en welk deel aan den man. Een generaal? maar hij heeft zijn troepen achter zich. - Een geestelijke? maar hij steunt op de hemelsche artillerie. De schrijver bezit alleen zijn talent. Daarmee heeft hij zijn geestelijke wereld veroverd; daarmee heeft hij haar een klaren, solieden, overtuigenden vorm geschonken, daarmee heeft hij zijn armée van lezers zich verworven. En onder het rijpen en ronden van zijn talent is zijn blik, zijn geest, zijn gevoel verruimd. Hij is rijker en grooter nog dan zijn werk. In zijn schriften geeft hij wat hij heeft; maar voor zichzelf, wanneer hij een persoon is, | |
[pagina 381]
| |
houdt hij dan nog over wat hij is; en een Franschman die de kracht heeft om den eersten rang onder zijn kameraden te bereiken is altoos wat. Hoe dikwijls heb ik Engelsche en Duitsche auteurs hooren zeggen: ‘Ik ga op in mijn werk, ik mag me met niets anders bemoeien.’ Bij een Franschman komt na het werk eigenlijk het beste: het gesprek, de levende taal, de menschelijkheid. L'humanité, dat is de kwaliteit die hij behalve zijn kwaliteiten nog heeft. Zijn woord over het oude vrouwtje dat het concilie mag bijeenroepen, moet die ouderwetsche theoloog van voor vijf eeuwen in conversatie met een collega gevonden hebben, want het is te goed voor een boek. Wat is 't van Zola anders dan een gesprek! - Een onderhoud, zijn schrijfwerk voor 't oogenblik op zij gezet, met Frankrijk. Het is de romanschrijver die tot zijn volk spreekt, maar nu niet door een boek, - direct: - Ik geloof mijn tijd en mijn menschen te kennen, want ik heb er mijn ziel aan ten koste gelegd; en toen ik ze heb afgebeeld, hebt ge mijn verbeeldsel geloofd. Luistert nu naar mijn oordeel over de beruchte zaak. Ge zijt bezig een roman te maken die als boek heel aangrijpend zou wezen, maar als gebeurtenis die we voor onze oogen zien gebeuren niets meer of minder is dan een infamie. Erge dingen heb ik voor mezelf in mijn verbeelding vertoond, maar ik heb ze alleen kunnen uithouden, omdat ik ze kende als beelden. - Wil ik ze u schilderen de personages van uw roman. Daar hebt ge als drijver van de zaak den speurhond-inquisiteur, in wiens brein de teekening van het verhaal, de intrigue, is ontstaan, een daemonischen kerel, misschien niet geheel verantwoordelijk, een man beheerscht door zijn temperament; dan volgen de eerzuchtige man, de zwakke goedigaard, de bureaucraat, enz., enz.; eindelijk komt het slachtoffer. - Maar hier houd ik 't niet meer uit, want dit alles is bezig te geschieden, en er is geen sprake van een roman, er is alleen en uitsluitend kwestie van recht en waarheid. - Ik moet een strengeren toon aannemen, want ge wilt niet zien, wat ik zie. Ik zal u dwingen te zien, ik zal u beschaamd maken totdat ge erkent te zien; want ik wìl dat ge ziet. - | |
[pagina 382]
| |
O het is een groot geluk zulk een gesprek te kunnen volgen tusschen een man en zijn volk! Het begint half spelend met maar een kleine verheffing van stem; dan, als de tegenstand komt, wordt het met groeiende kracht gevoerd. En als de tegenstand aanval wordt, en de aanval aanval van een gansch woedend volk tegen éen man, hooren we de koperen klanken van een strijdersstem met profetisch geweld klinken, en het zware geluid zet in: Recht, Waarheid, Menschelijkheid.
‘Vijf minuten van poëzie en emotie!’ zooals de gondeliers in Venetië zeggen wanneer ze hun vreemdelingen bij de Brug der Zuchten brengen en, even uitrustend, hun cigaret aansteken: ‘Ponte dei Sospiri! cinque minuti di poesia e d'emozione!’ Maar nu moet ik nog met mijn overzicht komen; want een overzicht moet iets overzien. De bijzonderheden van de Dreyfuszaak? Laat ons daar liever niet in treden. Ze staan u misschien nog helder voor oogen, omdat ze zoo kort geleden voorvielen, maar ik ben ze al half vergeten; en daarmede zou onze rekening dus verkeerd uitkomen. Wat mij, als toeschouwer op mijn drievoet gezeten, het belangrijkst lijkt in deze historie, is de bijdrage die zij levert tot de volkenpsychologie. Men kan er de theorie uit opmaken van de standen, kasten, groepen, kringen waaruit een volk is samengesteld. Volk, dat is spoedig gezegd. Maar de bevolking van een land of stad is geen samenstel van gelijksoortige elementen, ze is een verzameling van min of meer scherp van elkander gescheiden groepen.
In haar eerste periode, het Dreyfusproces van drie jaar geleden, behoort de Dreyfuszaak uitsluitend tot den militairen kring. Er was verraad gepleegd, en er moest een verrader wezen. Het ding werd door de militaire autoriteiten vlug en met militaire orde afgespeeld. De overige groepen van de bevolking hadden eenvoudig het toekijken. Men zou dat Dreyfusproces het resultaat kunnen noemen van | |
[pagina 383]
| |
een bijna geheel spontane, ja instinctieve beweging in den kring der militairen. De tweede periode, van twee en een half jaar, is er een van langzame broeiing en ontwikkeling; sporadisch rijst in verschillende groepen twijfel aan de rechtvaardigheid van het uitgesproken oordeel. Derde periode (tot December van 1897): het verzet tegen het vonnis over Dreyfus concentreert zich in den kring der hoogere middelklasse (Protestanten, type Scheurer Kestner) en der professoren. In de andere groepen is de tegenstand tegen de Dreyfuspartij nog niet georganiseerd. Een krachtig opkomen voor de rechtvaardigheid zal mogelijk nog een omkeer kunnen bewerken. De meening omtrent Esterhazy is verdeeld. Zola schaart zich aan den kant van degenen die herziening vragen. Het is de tijd van spontane bewegingen. Vierde periode: De militaire groep geeft den doorslag. De beweging in dien stand wordt streng geleid, en daarvan uitgaande organiseert zich de beweging in de andere kringen, regeerings- en administratieve kringen, standen die met het leger in verbinding zijn: adel, fatsoen, geestelijkheid; de lagere middenstand en de betere volksklasse volgen. De drijfveeren van de organisatie zijn de eer van het leger, de nationale zaak, de haat tegen Joden en Protestanten, de behoudzucht; de middelen van de organisatie zijn de tucht van leger en geestelijkheid, de drukpers en de vergaderingen. Het karakter van spontane beweging gaat geheel te loor. De vijfde periode begint met de uitspraak in het proces tegen Esterhazy. De beweging slaat over tot dadelijkheden; zij komt op straat en in de politieke actie. De uiterste partijen, socialisten en anarchisten, tegen de regeering en tegen het behoud gekant, verklaren zich voor Dreyfus. Tusschen en boven die groepen klinkt de stem van Zola, een persoonlijkheid. Scherp uitstekend. Want er is niets zoozeer doodend voor de persoonlijkheid dan de groep. Voor de bewegingen in een groep van menschen geeft de doorslag wat de lieden vereenigt, hun instinct, hun onredelijk gevoel, niet wat personen onderscheidt, de betere eigenschappen. En toch heeft de persoonlijkheid, mits ze haar kracht kan be- | |
[pagina 384]
| |
houden, een kans vóor, zelfs tegen een overmacht van groepen; ja, vooral tegen de overmacht. Omdat, hoe breeder een beweging zich uitbreidt, hoe meer ze aan intensiteit verliest. En dat is juist de groote eigenschap der persoonlijkheid, haar spankracht. Wij wenschen u geluk en kracht, Mijnheer Zola!
B*. |
|