De Gids. Jaargang 62
(1898)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
De geschiedenis van een Engelschen raid op Hollandsch grondgebied.‘It is most difficult to move an Englishman by any appeal to honour and glory....’ Jameson's inval in de Transvaal; het geheel gemis aan erkentelijkheid voor Kruger's zacht optreden tegenover de nietswaardige stroopers; de resultaten van het nader gehouden onderzoek te Londen, w.o. Jameson's verklaring, dat, indien de tocht slechts geslaagd ware, niemand in Groot-Britanië zich het smadelijk lot der neergeslagen Transvalers zou hebben aangetrokken; de wensch der beschuldigden om niet van een ‘strooptocht’, maar slechts van een raid te spreken: dit en zooveel meer nog bracht mij telkens eene gebeurtenis in herinnering, die door de overeenkomst met Jameson's inval te merkwaardig mag genoemd worden om er niet de aandacht op te vestigen. Ik zal daarbij gebruik maken van nog ongepubliceerde in 's Rijks archief alhier aanwezige brieven, die voor een goed deel in de Engelsche taal zijn geschreven. Wilde ik aan het karakter der personen, die in de zaak een rol vervul- | |
[pagina 254]
| |
den, niet tekort te doen, dan kon ik wel niet anders dan voor een deel de stukken in de eigen bewoordingen wedergeven; ik wensch hier slechts mede te deelen eene nuchtere geschiedenis, geen opgesmukt verhaal. | |
I.Hoe zwaar ook, naar het oordeel onzer geschiedschrijvers van de 19e eeuw, het juk is geweest, dat de regeering der Oost-Indische Compagnie op de volken van Insulinde gelegd heeft, zijzelven schijnen het niet gevoeld te hebben in de mate als men het zich wel voorstelt. Ware het anders geweest, eene algemeene uitbarsting tegen de dwinglandij zou niet uitgebleven zijn, toen het vervallen onzer macht op het einde der vorige eeuw telkens aan den dag trad en met den aanvang der volgende, de Engelschen als verlossers zeiden te naderen. Aan die roepstem is al zeer weinig gehoor gegeven. Onze wederstandskracht bleek onder de meest ongunstige gebeurtenissen geenszins gering; en zij zou ongetwijfeld belangrijker geweest zijn zonder de noodlottige omstandigheid, dat Nederland zelf en zijne koloniën deel uitmaakten van een Fransch keizerrijk. Over het algemeen genomen hebben wij ons ten aanzien der inlandsche bevolking met hare vorsten en hoofden weinig te beklagen gehad; van de gelegenheid om ons te verjagen en de Engelschen als verlossers binnen te halen, maakten zij geen gebruik. De sultan van Palembang Badroedin dacht echter hierover eenigszins anders. Met het land zelf had de Compagnie zich weinig ingelaten; maar daaraan waren onderhoorig het tinrijke Banka, Billiton, enz. en aan de Sultans was de verplichting opgelegd, jaarlijks eene bij contract bepaalde hoeveelheid tin als contingent af te staan. Een resident met geringe bezetting en enkele Europeesche ingezetenen waren ten gevolge dier verbintenis te Palembang gevestigd. Toen de Engelschen in de Straits zich gereed maakten voor de expeditie naar Java, schreef de tot luitenantgouverneur bestemde Raffles al vast aan den sultan van Palembang onderscheidene brieven, waarin hij den vorst aanspoorde de ellendige Hollanders uit te werpen. Badroedin verstond dit op zijne wijze. Nog vòòr de Engelschen Java, | |
[pagina 255]
| |
bij de capitulatie van den gouv. gen. Janssens, in rustig bezit hadden gekregen, waren door den sultan van Palembang radicale maatregelen genomen om van de Europeesche overheersching voor goed los te komen en aldus ook een eind te maken aan den nooit ophoudenden drang tot nakoming der contractueele tinleverantiën. Op zekeren dag van het jaar 1811 werden de Europeesche ingezetenen met den Resident aan het hoofd verraderlijk aangevallen en, op eene enkele uitzondering na, deels wreedaardig vermoord, deels verdronkenGa naar voetnoot1). Badroedin had natuurlijk deze bloedschuld niet op zich geladen, met het doel de Engelschen voor de Nederlanders in de plaats te krijgen; de gezanten, die Raffles, na als luitenant-gouverneur van Java en onderhoorigheden te zijn opgetreden, tot den Sultan zond om een nieuw contract te sluiten, keerden onverrichter zake naar Batavia terug. Doch nu ook vernam men aldaar op welke wijze de Vorst had goedgevonden, zich van de Hollanders, overeenkomstig Raffles' raadgevingen, te ontdoen. De Britsche regeering vond hierin een uitnemend geschikt, het gemoed weldoend, casus belli. De gouv. gen. van Bengalen, lord Minto, en zijn luitenant-gouverneur van Java preekten om het zeerst over den menschonteerenden moord, die gewroken moest wordenGa naar voetnoot2). Eene expeditie toog derhalve naar Palembang. Badroedin werd afgezet en zijn jongere broeder, Najmaldin, op den troon geplaatst: de tineilanden, het hoofddoel van de ‘wraakneming’, werden door den nieuwen vorst, dien ik den jongen Sultan zal noemen, aan Engeland afgestaan. Najmaldin troonde dientengevolge te Palembang, toen in 1816 de Nederlandsche Commissarissen-Generaal Elout, Van der Capellen en Buyskes te Batavia aankwamen, ten einde, overeenkomstig het Londensch tractaat van 13 Augustus 1814, de voormalige Nederlandsche koloniën uit handen der Engelschen over te nemen. Luitenant-gouverneur was destijds John Fendall; Gouv. Gen. van Bengalen lord Moira, markies van Hastings (niet te verwarren met den beroemden | |
[pagina 256]
| |
Warren Hastings). Fendall vorderde, in overeenstemming met de van Calcutta ontvangen instructiënGa naar voetnoot1), dat bij de overgave de nieuw optredende Nederlandsche regeering de contracten zou waarborgen, die onder het Engelsch tusschenbestuur met de inlandsche vorsten enz. gesloten waren, althans voor zoolang die vorsten zelven niet de contracten schonden. Doch Commissarissen-Generaal zagen terecht in, dat dit op eene permanente voogdijschap van eene vreemde mogendheid zou nederkomen; immers wie zou ten slotte geroepen moeten worden, het feit der schending uit te maken, vooral ook wanneer indirect, b.v. door wanbestuur, de noodzakelijkheid eener verandering mocht blijken? Onze bewindslieden hebben dientengevolge, hoogst verstandig, onder geenerlei vorm van die waarborging willen weten, en daar het Londensch tractaat onvoorwaardelijke overgave stelde, moest Fendall wel zijn eisch opgeven, al deed hij dit dan ook niet zonder ernstig protest. Terwijl de onderhandelingen over dit punt nog gevoerd werden, en wel met hinderlijke scherpte, vernamen Commissarissen-Generaal dat Raffles, die naar Europa was vertrokken om zich over zijne bestuursdaden te verantwoorden, in eere hersteld zou terugkeeren als Luitenant-gouverneur van Benkoelen. Dit op de westkust van Sumatra gelegen land was sinds de 17e eeuw reeds eene Engelsche bezitting, en behoorde derhalve niet tot de terug te geven koloniën. Het grensde echter aan de Nederlandsche Palembangsche en Lampongsche gewesten; Commissarissen-Generaal het karakter van Raffles kennende, vreesden nu - volkomen terecht, naar zou blijken -, dat Raffles al het mogelijke zou doen om ten koste van ons gezag op Sumatra, den Britschen invloed over de grenzen van Benkoelen uit te breiden. Met het oog op dit streven achtten zij Najmaldin een voor het Nederlandsch gezag gevaarlijk vorst; en hierop verder dan noodig was doorgaande, zijn zijn helaas! van den goeden weg afgedwaald. Badroedin namelijk had niet stil gezeten. Nog zelfs vòòr Commissarissen-Generaal het bestuur van Java hadden overgenomen, waren zijne zendelingen naar Batavia geijld, om | |
[pagina 257]
| |
de nieuw op te treden regeering te begroeten. De schuldige brieven van Raffles kregen Commissarissen-Generaal in handen; ze moesten strekken om den moordenaar der onzen eenigermate te verschoonen. Najmaldin, werd bovendien medegedeeld, bekleedde destijds eene eerste positie aan het hof, en had dientengevolge evenmin buiten den moord gestaan; deze was dan toch de door de Engelschen ten troon verhevene, gene de door hen van den troon vervallen verklaarde, en dus .... den Hollanders even warm genegen als de jonge Sultan de Engelsche partij zou zijn toegedaan. De intrige gelukte volkomen. Het is o.a. ook onder den indruk van deze overwegingen geweest, dat Commissarissen-Generaal hardnekkig de verzochte waarborging der contracten weigerden. Nog vòòr Palembang als Nederlandsche bezitting hersteld was, en toen men dus nog geene gelegenheid had gevonden, de zaken ernstig te onderzoeken, mocht Najmaldin's vonnis geveld heeten; de uitvoering werd alleen vertraagd doordien onze Regeering met gebrek aan geld, troepen en schepen te worstelen had. Tegen den aanvang van het jaar 1818 meende men echter niet langer te moeten dralen, nu dat iederen dag Raffles te Benkoelen kon verwacht worden. Mr. H.W. Muntinghe - lid van den Raad van Indië onder het Engelsch tusschenbestuur, destijds zeer bevriend met Raffles, doch onder de herstelling van het Nederlandsch gezag, weder in dienst der nieuwe regeering overgegaan - werd aangewezen om zich naar Palembang te begeven, den jongen Sultan te pensionneeren, den ouden op den troon te herstellen en wijders het grootste deel des rijks onder het onmiddellijk gebied van Nederland te brengenGa naar voetnoot1). De krijgstoerustingen, die hiermede gepaard gingen, konden den bedreigden Vorst niet onbekend blijven. In antwoord op een schrijven van Raffles, dat deze hem door vijf ‘gezanten’ liet brengen en waarin hij van zijn optreden als luitenantgouverneur te Benkoelen kennis gaf, ontving Raffles den 17en Juni den volgenden brief van NajmaldinGa naar voetnoot2): | |
[pagina 258]
| |
Er is op dit oogenblik hier veel zorg en angst, doordien het bericht is ontvangen van de aanstaande komst van een aanzienlijk Nederlander, genaamd Edelheer Muntinghe, die het Palembangsche wenscht te bezoeken en zegt, dat hij gezonden is door Commissarissen-Generaal om met mij te spreken. Hij is nu te MuntokGa naar voetnoot1) en het is nog onzeker, wanneer hij zal komen. Wat het doel zijner komst is, weet ik niet; maar hij heeft gelast, dat een oorlogsschip op de Palembangsche rivier zal vooruitgaanGa naar voetnoot2)..... Ik hoop, dat mijn vriend mij den meest mogelijken bijstand zal verleenen en mij ook zal inlichten wat ik doen moet om te beletten dat de Hollanders mijne positie zullen aanranden, door verwarring in het rijk te brengen en zich te verbinden met hen, die mijn gezag en hoogheid wenschen te vernietigenGa naar voetnoot3); want ik vertrouw op mijn vriend, door wiens vriendelijkheid en bijstand ik in de regeering des lands hecht gevestigd was.... Ik verzoek een spoedig antwoord, en dat mijn vriend mij hulp zal zenden, waarop ik kan steunen, want ik verkeer in een staat van zeer grooten angst en zorg. Doch ook aan Muntinghe zelf, die door ziekte in Banka's hoofdplaats werd opgehouden, meende de beangste Sultan te moeten schrijven. Hij berichtte, dat den 23en Mei Raffles' gezanten door hem waren ontvangen en hij aan den Luitenant-Gouverneur had geschreven: dat alles wel en in orde was en er geene veranderingen waren voorgevallen. De Vorst drukte in zijn brief aan Muntinghe de verwachting uit, dat deze de correspondentie niet kwalijk zou nemen, daar hij sinds lang met Raffles in vriendschappelijke betrekking verkeerde: ‘Hij heeft ons tot sultan gemaakt’ - herinnerde de Vorst niet onnatuurlijk - ‘en wij kunnen dit ook niet vergeten’Ga naar voetnoot4). De ontvangst der brieven te Benkoelen en te Muntok wekte zoowel Raffles als Muntinghe tot onmiddellijk handelen op. Onze Commissaris had oorspronkelijk aan Raffles' intriges, waarvan hem geruchten ter oore waren gekomen, niet kunnen gelooven. 's Vorsten eigen mededeeling van 23 Mei nam de illusie weg. Inderdaad, bij de verhoudingen, die tusschen inlandsche vorsten en de Regeering bestaan, gaf het Raffles | |
[pagina 259]
| |
geen pas aan den Sultan rechtstreeks ‘gezanten’ en brieven te zenden. De Luitenant-Gouverneur zelf had trouwens te diepe kennis van Indische toestanden om dit niet te weten, en dan ook nog kort te voren de tusschenkomst van onzen Gouv.-Gen. ingeroepen om eenige geschenken aan inlandsche hoofden op Java aan te biedenGa naar voetnoot1). Muntinghe, al het gewicht der zaak gevoelende, berichtte den 31en Mei het gebeurde aan onze Regeering. ‘Wat plicht en geweten van mij vorderen’, verzekerde hij daarin, zou door hem niet nagelaten worden. Intusschen, ieder zijn standpunt! Ook Raffles bewogen plicht en geweten en wel tot iets dichterlijk grootsch. Geen Europeaan toch had tot dusver beproefd dwars door Sumatra te trekken. Op Raffles' last is die tocht ondernomen en volbracht, zij het dan ook met het berispelijke oogmerk, ons uit Palembang te verdrijven en daarvan eene Engelsche bezitting te maken, ofschoon niet alleen de Londensche conventie van 1814 het land aan Nederland had toegewezen, doch dit ook reeds door den Britschen luitenant-gouverneur Fendall ons was overgegeven! | |
II.Muntinghe verscheen den 4en Juni te Palembang. Den 5en en den 6en hadden vormelijke bezoeken plaats; den 7en was de groote dag, waarop onze Commissaris den jongen Sultan het eigenlijke doel der zending mededeeldeGa naar voetnoot2). De audientie duurde ruim drie uren. Muntinghe vermeldde zoo zacht mogelijk en langzamerhand, doch klaar en onbewimpeld, de redenen van het ongenoegen, bestaande in 's Vorsten wanbestuur; hij wees er op, dat zij genoegzaam waren om vol recht tegen hem te doen gelden, doch dat hij gemachtigd was om .... ‘gematigde voorstellen’ te doen, die dan hierin bestonden: dat de Sultan het paleis aan zijn broeder zou inruimen, waartegen gene de meer bescheiden daarnevens liggende woning van dezen zou erlangen; dat hem werd | |
[pagina 260]
| |
toegekend een nader aan te wijzen gebied, enz. Het gebied zou zóó klein blijken, dat Najmaldin voor zijn onderhoud nog een maandelijksch tractement (pensioen), benevens rijst en zout van gouvernementswege zou ontvangen, enz. De Sultan hoorde het gansche sermoen met geduld en zonder openbaring van eenige drift aan. Naar waarheid had hij kunnen antwoorden: het wel gedacht te hebben! Hij bepaalde er zich echter toe van zijne gehechtheid aan ons de verzekering te geven; ook trachtte hij de tegen hem ingebrachte beschuldigingen te ontzenuwen. Dikwerf haperde zijn stem onder den indruk van het oogenblik. Ook liet de Vorst zich menigmaal ontvallen, dat hij zich de voorgestelde vernedering niet wilde laten welgevallen; dat hij daarvan zoo ver af was als de hemel van de aarde; dat hij dan nog liever wilde sterven. Het pijnlijk onderhoud eindigde met 's Vorsten verzoek om eenigen tijd van beraad, hetgeen onze Commissaris toestond. De aldus in het nauw gebrachte zocht natuurlijk hulp bij den éénigen man, die hem nog zou kunnen helpen: den Luitenant-Gouverneur van Benkoelen. Ziehier wat hij hem, volgens Raffles' mededeelingGa naar voetnoot1), in den tweeden brief schreef: Ik deel mijn vriend verder mede, dat op den 29en Radjeb 1233 de groote heer, genaamd Warner Herman Muntinghe, te Palembang is gekomen, blijkbaar met vijandige bedoelingen, zijnde vergezeld door een oorlogsschip en dito brik, een kanonneerboot en ongeveer 20 kleine prauwen. Ook was er bij radja Akil, een SiakkerGa naar voetnoot2), en pangeran sherif Mohammed, met vele andere personen van verschillenden rang en stand. Hij bracht ook voor mij mede brieven van de Commissarissen-Generaal en van den Gouverneur-Generaal te Batavia. Deze brieven deelden mij mede, dat zij Mr. Muntinghe als commissaris hadden afgezonden, om onderzoekingen betrekkelijk Banka en Palembang in te stellen en noodigden mij uit hem de verschuldigde eer te bewijzen als hun vertegenwoordiger. Op een volgenden dag bracht hij mij een bezoek en deelde mij mede de lastgeving van de Regeering te Batavia voor mij te hebben, dat het land verdeeld zou worden, zóó dat de eene
| |
[pagina 261]
| |
helft zou komen aan den vroegeren sultan Badroedin en de andere helft aan mij. Verder wenschte hij mij toe te leggen 1000 Spaansche dollars per maand, en deelde mij mede, dat ik mij daaraan had te onderwerpen; bij weigering zou herhaald worden, wat onder majoor Robinson had plaats gevonden, namelijk ik zou onttroond wordenGa naar voetnoot1). Zijne oorlogsschepen waren vlak voor de poort van mijn kraton geankerd, alsof hij van plan was tot dwangmaatregelen over te gaan, zonder eerst met mij nog te spreken.
Mijn vriend wete, dat telkens wanneer ik den naam van mijn vriend, het Britsche gouvernement, noemde, zijn toorn toenam, en indien ik nu niet onmiddellijk door mijn vriend word bijgestaan, mijne afzetting, misschien mijn dood, onvermijdelijk is; laat de bevelen en bijstand van mijn vriend, wat zij ook zijn, spoedig te Palembang komen.
Verder verweet de Commissaris mij, dat ik den brief van mijn vriend had ontvangen en hij gelastte mij geene menschen meer naar Benkoelen te zenden. Ik antwoordde: hoe kan ik de brieven weigeren van mijn vriend, zijnde door het Britsche gouvernement ten troon verheven. Hij verlangde ook, dat ik zonder verwijl menschen zou afzenden om de boden in te halen, waarmede ik aan mijn vriend den vorigen brief deed toekomen en dank deze omstandigheid ben ik nu in staat ook onderwerpelijk schrijven aan mijn vriend te zenden; neem mij niet kwalijk het onvormelijke er van; maar mijn vriend weet maar al te wel, hoe ongelukkig ik op dit oogenblik ben.... Ik heb mijn vriend niets te zenden dan tranen, die niet ophouden te vloeien.
Onze Commissaris liet intusschen den tijd van beraad niet stilzittend voorbijgaan. Zoo trachtte hij de hoofden en in het bijzonder den Pangeran Adipati, den eersten ambtenaar des jongen Sultans, te bewerken en hen zoowel ‘van het heilzame als van het gematigde der voorstellen’ te overtuigenGa naar voetnoot2). Met behulp van een paar voorname hoofden schetste men alvast eene kaart, waarop de verdeeling des lands tusschen den jongen Sultan, den broeder en de Regeering werd afgepaald. De oude Sultan, die bij eene verandering slechts | |
[pagina 262]
| |
winnen kon, keurde alles terstond goed (om natuurlijk later opnieuw verraad te plegen!), waarna men zich zette tot het schrijven van de te Batavia reeds ontworpen, door Muntinghe medegebrachte contracten. Den 20en Juni liet hij den ouden Sultan bij zich in het residentiehuis komen, alwaar deze het contract teekende, dat hem op den troon herplaatste, zij het ook met verlies van een groot gedeelte des lands. Badroedin beloofde wijders ƒ 50000 te betalen aan zijn broeder voor de verhuizing uit den Kraton. Muntinghe, zijn volkje kennende, liet onmiddellijk dit geld voorloopig bij zich bergen. Gedurende den nacht van den 21en op den 22en nam eene commissie, bestaande uit twee klerken, het geld in tien verzegelde kisten in ontvangst. Uit deze geschiedenis is het lasterlijk verhaal gesproten, dat Muntinghe zich door den ouden Sultan heeft laten omkoopen; het geld is behoorlijk den rechthebbende ter hand gesteld. En nu de zaken met Badroedin schenen geregeld, achtte onze Commissaris, beducht voor de komst der Engelschen, waarvan geruchten reeds te Palembang liepen, den tijd van beraad voor Najmaldin gesloten. Een stuk werd opgemaakt, waaruit deze alsnog kon vernemen welke de redenen waren, die onze Regeering hadden doen besluiten tegen hem op te treden; het daarbij gevoegd ontwerp-contract zou binnen 24 uren geteekend moeten zijn. Den 23en Juni des morgens ten 9 ure namen twee schrijvers van Najmaldin het ultimatum in ontvangst. Bij hun vorst gekomen, las deze het gedeeltelijk door en ging er toen mede naar binnen. Een oogenblik later verscheen weder een der schrijvers voor den Commissaris met het verzoek des Vorsten om nog 24 uur bedenktijd boven het bepaalde etmaal toe te staan. Muntinghe liet antwoorden: ‘dat er geruchten, hoewel nog onzekere, liepen dat er zendelingen vanwege Z.H. den sultan Najmaldin naar Benkoelen gezonden waren en dat hij niet kon weten, welke inzichten Z.H. daarmede hebben kon, en welke nadeelen door de terugkomst van die zendelingen, die alstoen dagelijks ophanden was, aan de belangen van het Nederlandsche gouvernement zoude kunnen worden toegebracht.’ - De schrijver ging met dit afwijzend antwoord naar den Kraton terug, doch werd niet meer toe- | |
[pagina 263]
| |
gelaten tot den Sultan, die ‘ziek’ was; de Rijksbestierder nam de boodschap aan. Nu werden de aanzienlijken ter plaatse naar den Kraton geroepen om raad te schaffen: 'n 2 à 3000 stroomden derwaarts. De Rijksbestierder, na met den jongen Sultan geconfereerd te hebben, kwam de vergadering binnen met de mededeeling: ‘dat de Sultan Achmed Najmaldin hem last had gegeven, om met de Hof- en Rijksgrooten over het contract te raadplegen, en hun gevoelen te vragen of de Sultan het behoorde aan te nemen of niet.’ Terwijl deze vergadering plaats vond, bereikten allerlei onheilspellende geruchten 's Commissaris oor. Wel 3000 pieken, kruit en lood zouden in den Kraton voorradig zijn; ook maakte men zich tot verzet gereed. In hoever dit juist was, bleek niet. De vergadering oordeelde, dat het contract aangenomen moest worden. Aldus door zijn volk verlaten, bleef nog de eenige hoop de Benkoeleesche hulp. Nieuw uitstel ging men daarom vragen, doch steeds zonder succes. Dientengevolge werd Muntinghe het contract, met 's Vorsten naam en zegel voorzien, binnen den gestelden tijd, nl. in den nacht van 23 op 24 Juni, tusschen 2 en 3 uur, ter hand gesteld. Nu echter had de Sultan zich door een list aan de verbindbaarheid van het contract getracht te onttrekken. Noch zijn zegel, noch zijn naam had hijzelf er onder gesteld, maar dit laten doen door den Rijksbestierder, die zich op uitdrukkelijken last des Vorsten daartoe geleend had. Onzen Commissaris bleef deze streek voorloopig verborgen. Na de onderteekening van het contract drong de oude Sultan onmiddellijk op uitvoering aan, dus op de verhuizing over en weer. De jonge Sultan onderwierp zich aan dezen vernederenden gang. Meubelen en goederen waren weldra mede overgebracht, waarop de jonge Sultan in het bezit der fameuze ƒ 50000 werd gesteld. Alles ging zonder nadere aanmaning of pressie, rapporteerde onze Commissaris aan de Regeering; de regelingen werden getroffen ‘sans employer la moindre violence’, luidde het evenzeer in eene nota van ons Ministerie, bestemd in 1819 om in Londen te dienen; doch de eigen mededeelingen over de tegenwoordigheid van land- en zeemacht en over de door den jongen Sultan geopperde bezwaren, | |
[pagina 264]
| |
doen de vraag rijzen of aangegane contracten, die men verzocht heeft te teekenen met geladen kanonnen nevens zich, wel zoo geheel vrijwillig beschouwd kunnen worden. ‘He refused to move out of the palace’ - luidt het aannemelijker verhaal van The Asiatic Journal van 1819Ga naar voetnoot1) - ‘although pressed in the most urgent manner to do so, and it was not till after the Dutch frigate and other vessels were placed opposite to it, and he was told that it would positively be battered down about his ears, and preparations were apparently making to carry the threat into effect, that he agreed to move unto that part of it, where he is now a prisoner, still refusing to quit it altogether.’ Veel moeite kostte het om den jongen Sultan in het publiek te laten optreden, en ‘onze gelukwenschingen in zijne nieuwe situatie te ontvangen’, berichtte de Commissaris!!Ga naar voetnoot2). Deze wist hem niettemin ook daartoe te bewegen. Den 3en Juli had de openbare audientie plaats; de Vorst uitte slechts de klacht, dat hem geene gelegenheid was gegeven om zich bij Commissarissen-Generaal te rechtvaardigen. Heftige aanvallen zouden eerlang in de Britsche bladen over deze handelingen tegen ons verschijnen; de Nederlandsche legatie te Londen wist die critiek door bedachtzame uiteenzetting in de officieuse Londensche Courier te matigenGa naar voetnoot3), hoewel erkend moet worden, dat daarin de geschiedenis niet objectief werd verhaald. ‘Toen de heer Muntinghe eerst aankwam’ - luidde het o.a. - ‘werd hij door de inboorlingen als hun verlosser ingehaald, en hun afval van den Sultan stelde hem in staat om op den 20en Juni laatstleden een tractaat te sluiten met hem en met den pretendent, waarbij hun gezag beperkt werd tot een zeker getal districten, terwijl dit tractaat geheel den slavenhandel afschaft, de inwoners aan hun nijveren arbeid teruggeeft, en een einde maakt aan het schrikkelijk stelsel van straffen, te voren genoemd.’ Niet onverdienstelijk werd dus ook door ons het Engelsche speeltuig der menschlievendheid en der menschenverlossing | |
[pagina 265]
| |
bespeeld. Muntinghe, in Raffles' school gevormd, wist nog beter dien toon te treffen. ‘De zege is beslist’, riep hij uitGa naar voetnoot1), ‘door den onweerstaanbaren invloed op het menschelijk hart van die beginselen van een weldadig en menschlievend bestier’.... ‘Het rijk van Palembang is dus een veld door de kracht der rede en der waarheid ontrukt aan eene heerschappij van geweld, van onkunde en barbaarschheid’.... Het was ‘een zichtbaar blijk van den zegen des Allerhoogsten’ over 's Regeerings ‘menschlievende bedoelingen tot verlossing van het gansche volk van Palembang’.... En Commissarissen-Generaal vonden dat alles fraai, zéér fraai; zij betuigden hunne hoogste tevredenheidGa naar voetnoot2) over de ‘voorzichtige en geschikte wijze’, waarop alles in orde was, althans scheen, gebracht! Dat de ‘Allerhoogste’ dit gevoelen evenwel niet deelde, zou te spader ure blijken. | |
III.Gelijk werd medegedeeld, had Raffles, toen hij den 17en Juni het eerste verzoek om hulp van den jongen Sultan ontving, besloten tot eene expeditie, die over land van Benkoelen naar Palembang, alzoo dwars door Sumatra zou gaan. Tot leider der expeditie werd aangewezen kapitein Salmond. Raffles schetst hem als zijn ‘dear and valuable friend’, als zijn ‘worthy, inestimable friend’, ‘whose principles we admire’, als ‘as dear and intimate with us as our own family’. Wederkeerig noemt Salmond den Luitenant-Gouverneur zijn ‘only friend’.Ga naar voetnoot3) Tot ‘assistent’ kreeg de Kapitein mede, zekeren heer Garling, dien ik elders als havenmeester van Benkoelen vermeld vond. Onder zich had hij verder een luitenant Haslam met 150 à 200 soldaten, en een paar veldstukken. Salmond werd voorzien van eene instructie, gedagteekend Fort Marlborough 20 Juni 1818. De afstand in 1811 van Banka (aan ons bij het Londensch tractaat van 13 Augustus 1814 uitdrukkelijk in ruil voor Cochin gegeven) door den | |
[pagina 266]
| |
Sultan aan Engeland was indertijd geschied onder verzekering van Engelsche zijde, dat de Sultan op den troon zou worden gehandhaafd; de instructie noemde het uit dien hoofde plichtmatig, dat deze belofte niet werd geschonden.... door ons. Het Nederlandsch gouvernement had, volgens die redeneering, geen recht hoegenaamd op Palembang, daar de Sultan een onafhankelijk vorst was en dus vrij kon geacht worden om de Nederlanders al dan niet toe te laten! Uit 's Vorsten schrijven bleek niet, luidde het verder, dat hij reeds in eenige overeenkomst met de Nederlandsche regeering was getreden; alzoo moest geen tijd verloren gaan om hem de vraag te stellen: of hij de Nederlanders wilde uitsluiten en onder Britsche bescherming blijven; zoo ja, dan moest dadelijk een contract worden aangegaan. In ieder geval behoorde Salmond den Sultan te verzekeren, dat hij door de Britsche regeering niet werd verlaten, en hem te overtuigen van de noodzakelijkheid om zich ondubbelzinnig onder Engelands bescherming te stellen: zoo, besloot de instructie, erlangde men het middel om de Nederlanders te dwingen Palembang op te geven en zich niet verder met de zaken aldaar in te laten. Salmond kreeg wijders een brief van Raffles voor den Sultan mede, waarin deze den Kapitein als zijn gemachtigde aanwees en welk schrijven besloot met de woorden: I have nothing to send my friend but the British flag!Ga naar voetnoot1) De expeditie was reeds een goed eind op marsch, toen Raffles het tweede op blz. 260 vermeld schrijven van Najmaldin ontving, waarin werd medegedeeld, dat Muntinghe te Palembang was aangekomen. De Luitenant-Gouverneur haastte zich dit hernieuwd beroep om bijstand Salmond achterna te zenden met een briefje dd. 24 JuniGa naar voetnoot2). Wijl nu de omstandigheden veranderd konden zijn, liet hij de verdere behandeling der zaak aan Salmond's ‘beleid en oordeel’ over. Hij voegde er bij eene aan de volken van den Indischen archipel gerichte proclamatie, die tot opstand tegen ons gezag aanzetteGa naar voetnoot3); deed hiervan exemplaren sluiten in brieven, die hij aan Muntinghe en onzen Gouv.-Gen. schreef; en eindelijk | |
[pagina 267]
| |
richtte hij een schrijven aan den Engelschen resident van Penang met lastgeving om Malakka, dat ons ook krachtens de Londensche conventie toekwam, voorloopig niet over te geven. In het brutale schrijven aan Muntinghe verklaart Raffles al de eventueele handelingen van den Commissaris bij voorbaat ‘null and void’; hij dreigt verder met de af kondiging der Proclamatie ‘in the event of demur on your part’, wegens ‘the little respect, paid by the Commissioners-General to the Brit. Government on their quiting Java’; ook verklaarde hij Padang niet te willen overgeven, waartoe hij volgens het Londensch tractaat mede verplicht was: ‘until the affairs of Palembang are satisfactorily arranged’. Raffles zorgde er voor dat dit schrijven wereldkundig werdGa naar voetnoot1); niet alzoo zijn brief aan onzen Gouv.-Gen. Deze missive hield dan ook eene zeer afkeurenswaardige dubbelhartigheid in. Protesteerende tegen Muntinghe's handelingen en ons het recht betwistende van bemoeienis met Palembangs onafhankelijkheid, merkte hij op, dat aangezien het land aan Benkoelen grensde, het hem gemakkelijk zou vallen met geweld zich over land een doortocht naar Palembang te banen ter handhaving van de Britsche belangen, doch dat hij dit voorloopig niet zou doen: hierin, schreef hij, kon onze Regeering een bewijs zien van zijn ernstigen wensch om de goede verstandhouding tusschen beide volken te bewaren!Ga naar voetnoot2)... Raffles bericht dit op hetzelfde oogenblik, dat eene militaire expeditie naar Palembang op weg is. Toen Commissarissen-Generaal hem deze dubbelhartigheid verweten, antwoordde hij, dat Salmond's soldaten niet als eene militaire expeditie, doch als deel uitmakende van zijn gevolg, moesten beschouwd worden! Palembang wordt van west naar oost door schoone bevaarbare wateren doorsneden; daartoe behoort de Moesi. Toen de expeditie hier aangekomen was, liet Salmond zich den stroom afvoeren: ‘rafts and provisions having been provided by the Sultan for the convenience of the party on their way down the river’, bericht RafflesGa naar voetnoot3). Onder weg haalde hem | |
[pagina 268]
| |
echter de expresse van Benkoelen in, waardoor hij het vermelde bericht erlangde, dat Muntinghe hem vóór was geweest. Dit bracht in het expeditieplan eene groote verandering. De kracht der Engelsche intriges - nu en later - lag in het fait accompli. Raffles' reageeren tegen het Londensch tractaat was beneden critiek en hij had te veel doorzicht om hiervoor geen geopend oog te hebben; doch was eenmaal het feit voldongen, dan kon men er over twisten, ondertusschen bleef men meester van het terrein. De Britsche nederzetting en invloed konden dan, dank ook de kolossale geldkracht, steeds dieper wortelen en zoo ontstond, wanneer men slechts de besprekingen slepende hield, gelijk b.v. later opzettelijk met Singapore geschiedde, een toestand, waaraan nu eenmaal niets meer te veranderen viel! Waren wij te zwak om zulk een voldongen feit dadelijk met geweld ongedaan te maken, aan den anderen kant zagen toch Raffles en zijne handlangers er tegen op, om hun onrechtmatig optreden tegen ons zóóver te drijven, dat zij de kracht van wapenen durfden doen gelden met het doel ons uit een eenmaal ingenomen feitelijk bezit te verjagen. Zoo losten zich dan ook over en weer alle militaire vertooningen op in protesten, die in den regel ‘plechtig’ heetten; soms door den origineelen vorm, dien ondergeschikten er aan gaven, vermakelijk waren; doch die overigens tot vervelens toe werden gewisseld. Salmond moest nog, toen hij Raffles' bericht ontving, 'n achttal dagen reizen alvorens Palembang te bereiken. Hij kwam vervolgens te Moeara Bliti aan de Moesi, een bijzonder gewichtig punt voor de gemeenschap tusschen Benkoelen en PalembangGa naar voetnoot1). Hier nu liet hij zijne hoofdmacht van 70 à 100 Sipayers onder luitenant Haslam achter, terwijl hijzelf met een gevolg van 'n 25-tal soldaten vooruit reisde: een voorzorg, verhaalt Raffles, om aan de zaak den glimp van een | |
[pagina 269]
| |
onschuldig bezoek te gevenGa naar voetnoot1), ten einde de mogelijkheid van rustverstoring of misverstand ten aanzien der bedoelingen van de expeditie te voorkomen, daar, in verband met de gewijzigde omstandigheden, men enkel (simply) beoogde den door Raffles geschreven brief over te geven en zich van des Sultans gevoelen te verzekeren. Doch zóó eenvoudig was het alweder niet. De hoofdmacht immers kwam langzaam na en wel tot op een etmaal reizens van Palembang: tot Boya LangoGa naar voetnoot2). Daar hield ze stand, natuurlijk om ons bij het eerste teeken op het lijf te vallen. Hiertoe kwam het echter niet omdat Salmond's zending mislukte, gelijk men zal lezen; op het bericht hiervan trok de bende naar Moeara Bliti terug. Salmond bereikte de hoofdplaats met het aanbreken van den 4en Juli; in drie etmalen was hij de Moesi afgevaren; de jonge Sultan had hem eene commissie van eenige aanzienlijke hoofden ter verwelkoming tegemoet gezonden. De heeren hadden er voor gezorgd, dat zij Palembang naderden vóór de zon nog was opgegaan, zoodat men steelsgewijs het verblijf van den jongen Sultan binnensloop, hetgeen Salmond fantastisch genoeg beschreef, als aankomende: ‘with the British colours flying on board our pantjallang about 8 a.m. on Saturday the 4th of July’Ga naar voetnoot3). Raffles, die reeds van Moeara Bliti tot zijne groote voldoening het bericht van Salmond's voorspoedige reis had vernomenGa naar voetnoot4), werd eenige dagen later door een nieuw schrijven, nu uit Palembang gedagteekend, verrast, waarin de expeditie-commandant zijne behouden aankomst meldde. In twaalf dagen was de reis van Benkoelen volbracht: ‘being | |
[pagina 270]
| |
the first European who had crossed the island in any direction’, luidde het met rechtmatige zelfvoldoening. De moeilijkheden waren veel minder geweest dan men verwacht had, en zij waren overvloedig vergoed door de verscheidenheid en de nieuwheid der doorgetrokken streken. Alleen een goed bestuur en vrijheid van beweging schenen noodig om aan dit deel van Sumatra voorspoed en welvaart te brengenGa naar voetnoot1). De jonge Sultan kwam den Kapitein aan de poort van zijn verblijf tegemoet en geleidde hem, volgens een nader verhaal van den Vorst aan Raffles, naar binnen ‘met de grootste vreugde en den diepsten eerbied’. Daar overhandigde Salmond Raffles' brief met de vlag. Vervolgens deelde de Sultan mede, dat hij zich door het afgedwongen contract niet gebonden achtte, zich tevens bereid verklarende met de Engelschen een nieuw verbond aan te gaan. | |
IV.De mare van de nadering eener Benkoeleesche expeditie was reeds den 2en Juli te voren tot onzen Commissaris doorgedrongen, en wel dat een troepenmacht, groot 2000 man, gesteund door den jongen Sultan, naar de hoofdplaats in aantocht was. Het scheen hem ongelooflijk toe, doch in den vroegen ochtend van den 4en vernam hij nader, dat eene partij Engelschen, bestaande volgens sommigen uit 30, volgens anderen uit 50 gewapenden, zich ter sluik in den dalem van den jongen Sultan had geworpenGa naar voetnoot2). Lang behoefde hij trouwens niet in onzekerheid te verkeeren, want tegen 8 uur in den ochtend zond des Sultans rijksbestierder twee personen van lagen rang naar Muntinghe met het bericht, dat een gezantschap van Benkoelen door den Vorst was ontvangen. Een uur later bevond de Commissaris zich op het oorlogsschip de Eendracht. Nog was | |
[pagina 271]
| |
men daar in beraadslaging wat gedaan moest worden, of men ontwaarde eene gewone roeiboot van den jongen Sultan onder Engelsche vlag en wimpel, die naar het aan den anderen oever der rivier gelegen Residentiehuis koers zette. Een officier van de Eendracht werd er op af gezonden. Toen deze de boot naar het schip had gebracht, traden twee personen uit: een droeg officiers-epauletten, heette raden Karim en behoorde tot het den Engelschen toegenegen geslacht der sultans van Madoera, waarvan leden op Benkoelen werkzaam warenGa naar voetnoot1); de andere, ‘niet minder donker van kleur’, noemde zich Mr. Powell. Zij maakten zich bekend als deel uit te maken van een politiek gezantschap, waarvan kapitein Salmond de eerste persoon heette te zijn; tot doel van hun tegenwoordig bezoek aan Muntinghe gaven zij op, dat zij uitsluitend de op bl. 266-267 vermelde brieven, gericht aan den Commissaris en aan den Gouv.-Gen. hadden te overhandigen, waarom zij er op stonden onmiddellijk na de aanbieding terug te keeren. Doch men dwong de heeren behoorlijk te wachten, totdat zij een antwoord van den Commissaris konden medenemen. Muntinghe nl. vond den aan hem gerichten brief van Raffles ‘zoo buitensporig en ongegrond’, dat hij zich vleide dat eene persoonlijke ontmoeting met Salmond wel alles zou ophelderenGa naar voetnoot2). Hij gaf daarom den zendelingen het volgend briefje mede: ‘Being just informed by an official letter of the Lieutenant-Governor at Bencoolen of your mission to this place, I'll be very happy to see you at the earliest hour you will be pleased to appoint on board the Eendracht.’ Salmond gaf op deze uitnoodiging voorloopig geen antwoord. Hij had het wellicht te druk met den Sultan. Dezen liet hij een uit twee artikelen bestaande verbintenis teekenen, inhoudende, dat de Vorst zich bereid verklaarde tot de ontvangst en het onderhoud van een Britsch garnizoen: ‘His Highness being desirous of the protection of the British Government and of excluding all other European nations from his domi- | |
[pagina 272]
| |
nions’. De jonge Sultan had dit contract geteekend ‘met veel genoegen’, berichtte Salmond aan Raffles, and as a proof of his alliance with the British Government hoisted the Union Jack on the walls of the Fort!Ga naar voetnoot1) Dit wapperen van de Engelsche vlag op een gebied, hetwelk aan Nederland krachtens de Londensche conventie van 1814 was afgestaan, zag onze Commissaris tot één uur in den namiddag van den 4en Juli aan. Toen zond hij den kapitein der genie Van der Wijck naar Salmond, met het verzoek om eenig antwoord te mogen ontvangen; doch vlegelachtig gaf deze tot bescheid, dat hij met den Sultan en niet met den heer Muntinghe zaken had en zijne drukke bezigheden hem niet veroorloofden naar de Eendracht te gaan. Salmond zelf schijnt dit mondeling antwoord dan toch wat al te kras te hebben gevonden; althans de ‘Commissioner to the Sultan of Palembang from the Government of fort Marlborough’, zond een briefje achterna, waarin hij onzen Commissaris zijne verontschuldigingen aanbood, van nog geene gelegenheid gehad te hebben diens schrijven te beantwoorden. Hij herhaalde, dat zijne bezigheden met den Sultan hem noopten vooralsnog het afleggen van bezoeken uit te stellen, terwijl hij eindigde met de opmerking, dat zijne zendelingen van den ochtend op de Eendracht aangehouden waren geworden. Muntinghe zond nu den Britschen vertegenwoordiger een breedvoerig schrijven. Uitdrukkingen als lawfull contract, plainest principles of public law, solemn protest kwamen natuurlijk ook hier voor; doch waarop het vooral aankwam, was 's Commissaris eisch, dat de Kapitein en zijn troep onmiddellijk weder den weg zouden teruggaan, dien zij gekomen waren en dat de Engelsche vlag moest worden nedergehaaldGa naar voetnoot2). | |
[pagina 273]
| |
De commandant van de Eendracht, kolonel Bakker, was de overbrenger van het schrijvenGa naar voetnoot1). Salmond gaf te kennen, dat hij den volgenden morgen antwoord zou zenden, waarop Bakker verklaarde, dat hij in last had eene beslissing dadelijk mede te brengen. Aldus gedrongen, verklaarde Salmond: dat hij de gestelde eischen verwierp; dat de Sultan tot een contract met ons was gedwongen, uit welker hoofde deze er zich niet door gebonden behoefde te achten en met de Engelschen eene nieuwe verbintenis had aangegaan; dat hij den volgenden ochtend een schriftelijk antwoord zou zenden, indien men hem althans de verzekering gaf, dat de brenger niet werd aangehouden; eindelijk - en dit was de oorlogsverklaring - dat de Engelsche vlag slechts nedergehaald zou kunnen worden by force. Moeielijke oogenblikken waren voor onzen Commissaris aangebroken. Aan de eene zijde de staatkundige gevolgen van machtsuitoefening tegenover de vertegenwoordigers van eene zooveel grootere natie; aan de andere het smadelijk prijsgeven van eene positie, waarop althans van die zijde geene aanspraken mochten gemaakt worden. Muntinghe besloot door te zetten, en daarbij zooveel mogelijk de Engelsche gevoeligheid te ontzien. Ook moest alles ten spoedigste afloopen; want zoo de vreemde vlag voor nog een etmaal was blijven waaien, dan zou de moed van de jonge Sultanspartij op bedenkelijke wijze zijn aangewakkerd en de komst der naderende Engelsche hoofdmacht een overwicht gegeven hebben, waartegen de onzen niet bestand zouden zijn geblekenGa naar voetnoot2). Overeenkomstig deze overwegingen werden tegen 5 uur in den namiddag militaire voorzorgen bevolen. Om te beletten, dat men onder de bevolking openlijk voor den door de Britsche vlag beschermden Sultan partij koos en er zich nog meer militairen in diens dalem begaven, werden onder bevel van Van der Wijck de voornaamste uitgangen bezet door 'n 100 man van den ouden Sultan en van de bende van den bekenden radja Akil van Siak; verder ging | |
[pagina 274]
| |
de Eendracht weder voor de poorten van het paleis liggen, met het voornemen bij hernieuwde weigering om aan onze eischen te voldoen, met geweld de weerspannigen tot rede te brengen; dan, ‘Gode zij dank!’ - schreef Muntinghe - zóó ver zou het niet komen. Daar het avond was geworden, deed de jonge Sultan zelf de aanstootelijke vlag nederhalenGa naar voetnoot1). Salmond gewaarwordende, dat hij omsingeld was, richtte een snorkend schrijven ten half zeven ure tot onzen Commissaris: protesteerende tegen de daad van geweld, eischte hij, dat onverwijld de troepen zouden aftrekken. In Muntinghe's cordaat antwoord werd dit natuurlijk niet alleen geweigerd, doch Salmond tevens opgeëischt om al zijne wapenen en ammunitie over te geven en zichzelven en zijne manschappen te stellen ‘under the safe guard under the Netherlands government’, als wanneer hij van de meest vriendschappelijke behandeling verzekerd kon zijn; bij weigering werd met geweld gedreigd. Tegen 9 ure in den avond beantwoordde Salmond dit schrijven. De zaak kon wellicht, naar zijn inzien, op twee verschillende wijzen nog gered worden, zal vermoedelijk de gedachtengang zijn geweest. Rechtstreeks door uitstel, middellijk door als gevangene weggevoerd te worden: in het eene geval kon de Sultanspartij tot daden overslaan, eerlang ordehandhavend gesteund door Haslam's naderende hoofdmacht; in het andere was aan het edele Engelsche volk gelegenheid geschonken schandaal te maken en waren voorwendselen tot nadere bemoeienis aan de hand gedaan. Daarom schreef Salmond aan onzen Commissaris, dat hij ten eenenmale buiten machte was om aan de voorstellen gevolg te geven. Hij gevoelde zich niet bewust, dat hetzij door hem, hetzij door zijne onderhebbenden eenige daad van vijandschap begaan was door het bezoek aan Najmaldin, onaf hankelijk vorst en bondgenoot van de Britsche regeering. Wilde men hem en de zijnen gevangen nemen, dan bleef hem niets anders over dan daartegen te protesteeren, de gevolgen voor Muntinghe's rekening latende. Wat betrof de opgeëischte militaire macht | |
[pagina 275]
| |
en wapenen, er was niets anders dan hetgeen tot persoonlijke begeleiding strekte en dit werd reeds gevangen gehouden: eene onwettige daad waartegen werd geprotesteerd. Morgen zou over de zaak een uitvoerige brief gezonden worden, maar verzocht werd, dat men alvast aan de vele inlanders in het paleis gelegenheid mocht geven dit te verlaten, daar den volgenden dag de Groote Vasten begon en er dientengevolge de omsingeling algemeene ontevredenheid wekte. Onze Commissaris achtte het noodig op de onzakelijke bewering, dat geene daad van vijandschap verricht was, in te gaan. Weder gewagende in zijn antwoord van de wettigheid der tusschen hem en den jongen Sultan gesloten verbintenis, roerde hij andermaal naar Engelsche manier de snaren van het menschelijk gevoel aan, zich gelukkig verklarende van de bevolking uit den staat van verdrukking te hebben verlost ‘gelijk uw Gouverneur te Fort Marlborough de verdienste had van de bevolking op Java indertijd te bevrijden’! - en komt alzoo waarlijk tot de zotte uiting, dat hij zich zelfs voor het Britsche parlement zou kunnen verantwoorden...Ga naar voetnoot1) Salmond ontving dat onzakelijke stuk om 1 uur des middernachts. Hij antwoordde slechts, dat, daar hij feitelijk gevangen werd gehouden, hij buiten staat werd gesteld zijne zending te volbrengen, zoodat hij zich ter beschikking stelde, de gevolgen voor rekening van Muntinghe latende. Nu besloot deze er een einde aan te maken, en wel nog vóór de zon van den 5en Juli zou opgaan. Aan het hoofd van een detachement toog kapitein Van der Wijck naar 's Vorsten woning, waar hij ongeveer 3 uur in den nacht werd toegelaten. Salmond, die zich ter ruste had begeven, liet Van der Wijck binnenkomenGa naar voetnoot2). Deze overhandigde een briefje van Muntinghe, houdende mededeeling, dat indien Salmond de wapenen wilde overgeven, 's Commissaris eigen verblijf onmiddellijk te zijner beschikking zou worden gesteld en hij aldaar de meest welwillende ontvangst zou erlangen; voor de goederen lagen prauwen gereed. Salmond weigerde de wapenen over te geven; hij zeide nochtans aan Van der Wijck zijne soldaten te zullen doen | |
[pagina 276]
| |
aantreden; dan kon deze zelf de wapenen laten afnemen. Dit geschiedde; aan Salmond en zijne inlandsche officieren werden de degens gelaten, althans teruggegevenGa naar voetnoot1). Den stok, waaraan de Britsche vlag had gewapperd, haalden de onzen, volgens eene latere mededeeling van den jongen Sultan aan RafflesGa naar voetnoot2), in den vroegen ochtend van den 5en omver. Aldus werden de stroopers onder militair geleide weggebracht. De gansche troep zag zich verder uitstekend behandeld. Onze Commissaris beijverde zich er de voorstelling aan te geven, dat de heeren enkel onder bescherming van het Nederlandsch gezag waren genomen: ‘reden waarom ik ook’ - deelde hij in zijn rapport van 11 Juli mede - ‘nimmer aan de heeren Gezanten na hunne receptie binnen deze residentie hun sustenu heb willen toestemmen van te zijn krijgsgevangen, maar daarentegen heb gesustineerd, dat zij eenlijk waren geplaatst onder die restrictie, welke de publieke rust en veiligheid in een land, geconstitueerd als Palembang, noodzakelijk maakten.’ Aan Salmond werd dan ook de keuze gelaten ten aanzien van de wijze, waarop de terugreis zou worden aanvaard: over land, langs den weg, dien hij gekomen was; of over Batavia per scheepsgelegenheid. Hij verkoos het laatste, waarop des woensdags, den 8en Juli, voor ƒ 1000 van een Arabier de brik The Sea Horse werd afgehuurd, die den ganschen troep in den namiddag opnam. Den 11en ankerde men ter reede van Muntok, waar water en ballast werden ingenomen, zoodat men eerst den 17en de reis kon vervolgen en op zaterdag 1 Augustus te Batavia aankwam. | |
[pagina 277]
| |
Hier ondervonden de heeren dezelfde vriendelijke ontvangst als na hunne arresteering te Palembang. Curieus inderdaad is de correspondentie, die nu volgde tusschen Salmond en den gouvernements-secretaris J.C. Baud, denzelfden, die een kwarteeuw later de Bijdragen van het door hem mede opgericht Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië zou openen met het publiceeren der schandalige brieven, waardoor Raffles middellijk tot den Palembangschen moord van 1811 heeft medegewerkt. Onze Regeering scheen den persoon van Salmond zóó belangwekkend te vinden, dat geen plaatselijk besturend ambtenaar, doch niemand minder dan een van haar eigen secretarissen geroepen werd om.... des Kapiteins welmeenen te vragen. Den 3en Augustus schreef hem Baud, dat kamers voor hem en de hem vergezellende heeren in het logement te Weltevreden gereed waren, dat de manschappen in eene kazerne onder dak zouden gebracht worden, en dat bevelen waren gegeven om ze te voorzien ‘with every thing required for their comfort’. Verder werd Salmond verzocht mede te deelen waarheen en wanneer hij zou wenschen te vertrekken; en daar vermoed werd, dat hij het liefst ten spoedigste naar Benkoelen zou wederkeeren, werd hem tevens bericht, dat een gouvernementsvaartuig ter zijner beschikking lag. Ten slotte ontving Salmond de verzekering, dat onze Regeering hem met het meeste genoegen, ‘with pleasure’! ten dienste wilde zijn, wanneer hij nog iets voor zichzelven of de zijnen had te vragen. En Salmond heeft den 5en de onbeschaamdheid te antwoorden, dat het hem veroorloofd zij naar Palembang teruggezonden te worden, ten einde zijne zending te kunnen volbrengen! Mocht men in dat verzoek niet treden, dan stelde hij zich ter beschikking. Steeds het geduld behoudende, laat de Regeering den 6en antwoorden, dat onder de bestaande omstandigheden in een terugkeer naar Palembang niet kan worden getreden, doch dat voor de reis naar Benkoelen alle gelegenheid zal bestaan. Inmiddels had Salmond, die zich steeds veel moeite bleef geven, den rol van gevangene te spelen, op het buitengoed van den oud-Britschen raad van Indië, Cranssen, verpoozing | |
[pagina 278]
| |
gaan zoekenGa naar voetnoot1). Vandaar antwoordde hij den 7en. Zich nu tot de reis naar Benkoelen bereid verklarende, vraagt hij den Gouvernements-Secretaris inlichting over .... de mede te nemen provisiën! Inderdaad wekt de bezadigde opvatting onzer Regeering evenzeer be- of verwondering op, als de brutaliteit van den uit ons gebied gedrongen officier slechts ergernis verwekt. Zie hier het curieuse schrijven: I have the honour to acknowledge the receipt of your letter of yesterday's date and have to inform you that myself and suite will hold ourselves in readiness to embark at such time as his Excellency the Governor-General may think proper, at the same time requesting two or three days previous notice may be allowed us to settle our affairs. En altijd even voorkomend antwoordt Baud den 10en Augustus: With reference to your letter of the 7th instant, I am directed to inform you that orders have been given to take up the brig Junnon, captain Nalbrow, for your conveyance to Bencoolen; that vessel affording superior accomodation to any of the Governmentsvessels at present disponable. Doch er was geen goeddoen aan; misschien wel rekenden | |
[pagina 279]
| |
de gevangenen het ons tot een eer zulke ‘Romeinen’ te mogen onthalen en transporteeren. Bij zijn afscheid achtte Salmond het noodig de gansche behandeling van Muntinghe op nieuw in een stuk, gedagteekend Weltevreden 18 Augustus 1818, uiteen te zetten en ‘to protest most solemnly on the part of the Honble the Lieutenant-Governur of Fort Marlbr. to the Goverment here, against the unjustifiable and unwarrantable conduct of that gentleman towards myself and suite.’ - Hierop heeft onze Regeering gelukkig niet geantwoord. Salmond kon intusschen niet nalaten hulde te brengen aan de behandeling, die hij en zijn gevolg van denzelfden Muntinghe hadden ondervonden; hij deed dit in een aan Raffles gerichten brief door hem nog van Palembang over land naar Benkoelen gezonden. De Luitenant-Gouverneur maakte dat verhaal van Salmond's wedervaren wereldkundig in een protest van 12 Augustus 1818, hetwelk Raffles aan de dagbladen deed toekomen en dat door de wijze van voorstelling de strekking had om eene algemeene verbittering bij het Engelsche volk tegen ons op te wekken. Salmond's mededeeling over de ondervonden goede materieele behandeling zou dien indruk verzwakt hebben; daarom werd zij midden uit zijn rapport weggelatenGa naar voetnoot1)! De Gouv.-Gen. van Bengalen, lord Moira, van Raffles het gebeurde vernemende, keurde reeds op diens eenzijdige voorstellingen zijne gedragingen ten zeerste af. De Landvoogd deelde dit dd. 10 October aan Commissarissen-Generaal zelven mede, daarbij voegende, dat het Salmond's plicht ware | |
[pagina 280]
| |
geweest, om op de eerste aanmaning van commissaris Muntinghe naar Benkoelen terug te keerenGa naar voetnoot1). | |
V.- Met Salmond's terugzending naar Benkoelen was aan den strooptocht in zoover een einde gemaakt, dat men het sinds niet meer gewaagd heeft eene Britsche vlag te Palembang te doen wapperen; niet onaardig echter is het te weten wat verder nog gebeurde. Op blz. 269 deelde ik mede, dat de door Salmond achtergelaten hoofdmacht onder luitenant Haslam tot Boya Lango op een etmaal reis van Palembang was vooruitgeschoven. Na de arresteering, keerde de troep, overeenkomstig aanwijzingen van hun gevangen genomen Kapitein, de Moesi op, terug. Niet voldoende voorzien van geld en levensmiddelen, begon op dien marsch de tucht te wenschen over te laten, zóódanig, dat nog vóór men Bliti bereikt had, nl. te SoekaraméGa naar voetnoot2) eenige Sipayers geweld aan de huizen pleegden. De ingezetenen kwamen in verzet; men leed het verlies van een doode, terwijl drie gekwetst werden. Dit voorval had ten gevolge, dat de hoofden, die de jonge Sultan aan de expeditie had toegevoegd om hulp te verleenen, naar hunne woonsteden terugkeerden. Haslam kwam door een en ander in zeer moeielijke omstandigheden, vooral ook omdat hem nu geen roeivolk meer werd verstrekt. Nochtans wist zijn beleid den troep zonder verdere tegenkanting naar Moeara Bliti terug te voeren. Daar bleef men nu wachten op berichten van Salmond, die echter niet meer kwamen, wijl deze tot de roemlooze reis per Zeepaard verplicht was geworden. Intusschen duchtte Muntinghe, dat Haslam zich te Bliti blijvend zou nestelen en van daaruit de binnenlanden verontrusten. Uit dien hoofde besloot hij hem met eene gewapende macht te gemoet te trekken, waartoe werden aangewezen: 60 Europeanen van het garnizoen, eenige manschappen van de Eendracht, 200 gewapenden van den ouden Sultan, 60 à 70 beproefde inlanders onder radja Akil en 2 veldstukjes. Vijf dagen na het vertrek van Salmond, dus den 13en Juli 1818, | |
[pagina 281]
| |
ging onze Commissaris met dezen troep de Moesi op, om 12 dagen later Bliti te bereiken. Een dag voor zijne komst alhier, had Muntinghe den hem vergezellenden klerk De Groot vooruit gezonden om den staat van zaken op te nemen. Deze vond de plaats geheel verlaten, zoowel door het detachement en zijn commandant als door de ingezetenen. De opbraak bleek in groote overhaasting geschied te zijn, daar de gekookte rijst nog in de voor de Sipayers bestemde porties op de pisangbladeren voor hun maaltijd werd aangetroffen. Buitendien vond hij vier groote roeischuiten en drie koperen draaibassen. Des anderen daags kwamen daar nog bij twee kistjes ammunitie, patronen en vuursteenen, welke door een afgematten koeli, die den vluchtenden troep niet had kunnen volgen, te Bliti werden teruggebracht. Aldus deed onze Commissaris zijn intocht aldaar, vier dagen nadat Haslam er uit vertrokken was. En nu beginnen weder dezelfde vreemde beleefdheden onzerzijds jegens menschen, die zich zoozeer aan ons hadden vergrepen en voor geene enkele tegemoetkoming zich ooit gevoelig zouden betoonen. Muntinghe staakte zijne vervolgingGa naar voetnoot1); hij wilde zich zoo weinig mogelijk vijandig toonen, nu Haslam zich naar Benkoelen uit de voeten scheen te maken, waarvan onze Commissaris echter nog zekerheid wenschte te hebben. Hij meende zelfs, te moeten beproeven aan den Luitenant ‘het sterkst bewijs te geven van onze vreedzame gezindheid, welke zij kunnen verlangen’, rapporteerde hij aan onze Regeering, waarom hij de kistjes ammunitie Haslam terugzond! En daarbij werd gevoegd dit bescheiden schrijven: I have the honour to transmit to you inclosed herewith two letters addressed to the Honble the Lieutenant-Governor at Fort Marlborough, the one by captain Salmond, the other by myself. | |
[pagina 282]
| |
In case your intentions are to pursue your march to Bencoolen, I request you to accept my offer of every assistance, which it may be in my power to afford. In the meantime I send up to you two boxes with ammunition belonging to your detachement and delivered to me on my arrival at this place. I hope you will consider my returning the same, as a single instance of the way in which my wishes and principles should prompt me to act on every occasion where higher duties to my King and Country will allow it. Op dit geleuter alweer over principles en duties - Raffles' manier van schrijven - kreeg Muntinghe maar geen antwoord. Wel vernam hij, dat de terugtocht werd voortgezet, doch niet dat ze over de grenzen waren. ‘Ik bleef dan’ - berichtte de Commissaris naar Batavia - ‘met een taai geduld in een guur, vochtig en onaangenaam klimaat, en verstoken van menig ding, dat de hebbelijkheid tot behoud der gezondheid noodig maakt, gedurende eene volle halve maand het antwoord van den commandant Haslam inwachten. Menigmaal deden verdriet, twijfeling en verveling mij spijt gevoelen, dat men niet van den beginne tot strenger maatregelen had besloten.’ - Juist stond hij gereed om in persoon met een gedeelte der militairen den tocht voort te zetten, toen den 10n Augustus vier hoofden kwamen opdagen, die twee voor onzen Commissaris bestemde brieven van den Luitenant bij zich hadden. Het bleek nu, dat het volstrekt niet de moeite waard was geweest zoo lang op die correspondentie te wachten! De eene toch van 3 Augustus hield slechts de erkenning in van de ontvangst der brieven en van de ammunitie, waarvoor bedankt werd, onder mededeeling, dat zij niet door een koeli was achtergelaten; niets meer! Het door zijne kortheid beleedigend briefje luidde nl. aldus: I have the honour to acknowledge the receipt of a packet from you, containing three letters: one to my address and two others to that of the Honble the Lieutenant-Governor of Fort Marlbro, which, agreably to your request, have been duly transmitted to him this morning. | |
[pagina 283]
| |
En in den anderen gedateerd 5 Augustus 1818.... ja waarlijk, alsof er niets gebeurd ware, verzocht de Luitenant de opzending van een weggeloopen Bengaleeschen veroordeelde, die zich te Bliti moest bevinden. Haslam schrijft toch: It having come to my knowledge, that a Bengal convict by the name of Nopowmallow who absconded from my detachment, while at Padang on the morning of the 25th ult., has returned to Moeara Balitie, and was seen there lately; I shall feel myself obliged by your causing measures to be taken, so to expedite his return to Fort Marlbro, where every expence attending the same will be defrayed by the Government at that place. Inderdaad was de man gevat geworden en Muntinghe zond hem op naar Haslam weder met een briefje, waarin hij, naar onze ook later wel gevolgde zonderlinge gewoonte, hulde brengt aan het volk, op hetzelfde oogenblik dat het ons den nek wil breken! Immers in het vertrouwen ‘on your equity and on the general character of your nation (sic)’, verzoekt Muntinghe, dat de man, die nog aan de gevolgen eener ondergane afstraffing leed, niet al te hard zou worden behandeldGa naar voetnoot1)! Haslam's brieven waren geschreven uit Kesambie, een plaatsje dicht bij de grenzen van Benkoelen, terwijl de zendelingen van den Luitenant aan onzen Commissaris verzekerd hadden, dat de troep de grenzen was overgetrokken. Niettemin gevoelde Muntinghe nu weder lust zich daarvan persoonlijk te gaan overtuigen en zich aldus te geven: ‘de gloriole om de Nederlandsche vlag tot aan het uiterste der grenzen te laten waaien’! Maar volgens zijn rapport aan de Regeering, werd hiervan afgezien, niet alleen wegens den staat zijner nog altijd zwakke gezondheid, doch ook wegens de bezwaren, die zulk een tocht voor de zijnen en voor de bevolking zou kunnen hebben. Het was gebleken, dat men geen half uur kon voortwandelen zonder verplicht te zijn kousen en schoenen uit te trekken, daar men tot aan de knieën door slijk en modder waadde. Verder zou de | |
[pagina 284]
| |
onnoozele bevolking, nauwelijks bekomen van den schrik door de Benkoeleesche soldaten veroorzaakt, andermaal naar de bosschen vluchten, en alzoo de goede indruk, dien onze expeditie had opgewekt, weder uitgewischt worden. Iedere desa had op zich genomen pepertuinen aan te leggen met 3 à 4000 schaduwboomen; ook die belofte zou dan wel niet meer worden nagekomen, terwijl tevens de verwachting op de rijstoogst in teleurstelling zou uitloopen. Zoo vele goede redenen om naar de hoofdplaats terug te keeren; gaarne had Muntinghe eene bezetting te Bliti achtergelaten, doch hij vreesde zijne troepen niet op Palembang te kunnen missen. Het succes van den tocht beschreef Muntinghe aan onze Regeering op dezelfde weidsche manier, waarmede hij vroeger Commissarissen-Generaal over zijne daden had ingelicht. Lof bracht hij andermaal den manschappen toe, daar er geenerlei oneenigheden met de bevolking hadden plaats gevonden, zoomede aan de personen, die hem meer rechtstreeks hadden ter zijde gestaan, met name de aandacht vestigende op: ‘het vernuft, de activiteit en bekwaamheid door den kapitein-ingenieur Van der Wijck bij verschillende gelegenheden gedurende deze expeditie bewezen’. De betoonde goede wil mocht dan ook niet, meende de Commissaris, zonder extra-belooning blijven; en daar de jonge Sultan als oorzaak van al de strubbelingen werd beschouwd, moest deze maar de kosten der expeditie betalen: kosten, waartoe ook de gratificatiën aan de officieren en manschappen gerekend dienden te worden. De jonge Sultan liet zich tot deze aderlating zijner kas, waarin pas die halve ton was gekomen, ‘zonder moeite’! bewegen, rapporteerde de Commissaris. Een paar dagen na de terugkomst der expeditie was het den 24sten Augustus, d.w.z. de verjaardag van Koning Willem I. Dien dag wachtte Muntinghe af om daaraan nu nog eene bijzondere opwekking te geven: ‘door de bons voor de gedachte belooningen en gratificatiën voor de heeren officieren, het garnizoen en de equipage der schepen ter zelver gelegenheid bij besloten briefjes af te geven, geteekend op den verjaardag van Zijne Majesteit den Koning.’ De Commissaris berichtte mede, dat ontvangen was de dd. 31 Juli door Commissarissen-Generaal gezonden tevre- | |
[pagina 285]
| |
denheidsbetuiging over de houding der troepen enz. ter gelegenheid van de contracten-quaestie. Deze betuiging werd nu tevens aan Land- en Zeemacht in volle parade en plechtig bekend gemaakt, en ‘door de heeren officieren beantwoord met dat gepast gevoel en door de gansche equipage met die geestdrift, welke het zekerst kenmerk droegen van den hoogen prijs, welken zij op Uwer Excellentiën goedkeuring stelden.’ Ook verklaarde Muntinghe te hopen, dat Commissarissen-Generaal overtuigd zouden zijn: ‘van het gelukkig moment en het diep gevoeld genoegen, gepaard met eerbied en erkenning, welke mij de betuigingen van Uwer Excellentiën goedkeuring over mijne eigen handelingen bij die gelegenheid hebben verschaft’; hij achtte zich gelukkig: ‘van in eene zaak, waarin zoo licht òf iets te veel, òf iets te weinig had kunnen geschieden, juist dat punt te hebben mogen treffen, waarop het wijs en welwikkend oordeel Uwer Excellentiën, het zegel der goedkeuring heeft kunnen zetten.’ Doch onderwijl had de Commissaris reeds iets te veel gedaan; bij besluit der Regeering dd. 10 Januari 1819 werd hem te kennen gegeven, dat hij zich voor het vervolg van het eigenmachtig toekennen van gratificatiën had te onthouden. Ware daarbij maar de teleurstelling gebleven! Nu toch had er eene gebeurtenis plaats, die eerlang tot de meest noodlottige gevolgen zou leiden. Nauwelijks, zoo schrijft Muntinghe in zijn rapport van 31 October 1818, had het garnizoen den tijd gehad om zich over de betoonde gunstbewijzen te verheugen; nauwelijks was 's Konings verjaardag met allen luister, dien men kon bijzetten in tegenwoordigheid van den ouden Sultan, onder betamelijke vreugde, in rust en in vrede gevierd, of de verontrustende tijding bereikte de hoofdplaats andermaal, dat van Benkoelen nieuwe aanvallen op Palembang werden voorbereid! Raffles had inderdaad, toen Haslam reeds eene dagreis op Benkoelens grondgebied was, aan dezen zijne ontevredenheid doen weten en hem gelast onverwijld met zijn troep weder het Palembangsche binnen te trekken. Onze Commissaris hiervan weder bij geruchte vernemende, had den klerk De Groot naar Bliti gezonden als posthouder, met last ten spoedigste den Commissaris in te lichten, wanneer van vijandelijkheden iets vernomen mocht worden; deze zending liep niet onvermakelijk | |
[pagina 286]
| |
ten einde. De Groot werd er als vertegenwoordiger van het Nederlandsch gezag gevestigd met een klein detachement onder den sergeant Estema. De luitenant Goossens was bovendien naar Bliti geweest, om het plaatsje eenigszins te versterken; hij legde er althans eene borstwering aan. Inmiddels waren de Benkoeleesche benden weder het Palembangsche binnengevallen; de bevolking zag ze noode komen; er ontstond strijd: er vielen dooden en gekwetsten. Het rechte wist men er echter dezerzijds niet van, zoodat geheel onverwachts den 26sten November 1818 de Britsche commissaris Hayes, luitenant Haslam, radja Brain, nog twee Engelsche officieren met 50 man zich te Bliti aanmeldden! Onze posthouder, volstrekt niet voor held in den wieg gelegd, kwam daardoor in de moeielijkste omstandigheden; bevelhebber Estema gevoelde zich mede zeer zwak, hetgeen wel te begrijpen was, daar de bezetting door ziekten en andere omstandigheden tot slechts 14 man was ingekrompen. Het Benkoeleesche detachement bleek trouwens even verrast als de verrasten zelf. Door het verzet van de bevolking was men aan het dwalen geraakt en de gidsen hadden het detachement verder gevoerd dan men eigenlijk wel wilde. De Groot en Estema lieten aldus eene schoone gelegenheid ongebruikt om door krachtvol optreden hunne namen in de historie eene goede plaats te geven. De aangekomenen op ‘onze voorposten’ stuitende - leest men in Muntinghe's rapport van 29 November 1818 - werden door de Nederlandsche wacht aangeroepen. - English people! luidde het antwoord; aan dezerzijdsche lastgeving om te blijven staan gaf men willig gevolg. - Onze Gezaghebber en onze Bevelhebber kwamen op dit geroep aanloopen. Zij vonden het detachement in orde geschaard. De Groot vroeg den Luitenant, die de voorhoede commandeerde, wat het doel der komst was, waarop deze verwees naar commissaris Hayes, die zich in de nabijheid bevond en wel aanstonds zou komen. Het volgende curieuze gesprek vond toen tusschen De Groot en Hayes plaats: D.G. Sir, what is your intention in coming here? H. I wish to take this place. D.G. Sir, do you know this place belongs to His Majesty the King of the Netherlands? | |
[pagina 287]
| |
H. Yes Sir, I know, and therefore I don't wish to turn you out; I only wish to pass here. D.G. I won't allow you to pass here. H. Then I will go to the other side (van de rivier). De Groot, wiens verhaal eenigszins verward is, geen wonder voorwaar! antwoordde dat hij hierover den militairen commandant wenschte te hooren. Er ontstond dientengevolge tusschen den klerk en Hayes nog eene woordenwisseling, waarvan het einde was, dat deze voorstelde om gezamenlijk buiten het dorp in het veld de zaak nader te bespreken: ‘there to have some conversation’. Doch bij dit voorstel om alleen met Hayes naar de ladangs te gaan, ontzonk ons klerkje geheel de moed. Hayes wilde blijkbaar een afzonderlijk gesprek buiten het gehoor zijner soldaten; De Groot daarentegen zag in het voorstel ‘naar de ladangs te gaan’ eene list om hem op te lichten en naar Benkoelen te voeren. Daarom zeide onze Gezaghebber, dat hij eerst over het voorstel met den militairen commandant wilde spreken en dan zou terugkeeren. Aldus ging hij het dorp weder in, doch, te bescheiden om de Beiling's, de Hambroek's, de Regulus' naar de kroon te willen steken, schetste De Groot nu aan sergeant Estema het gevaar, waaraan allen blootstonden. Hem, De Groot, het intellectueel hoofd! zouden ze immers gevangen nemen, en dan de bezetting 's nachts overvallen, zoomede zich van de prauwen meester maken.... Oef! In vijf minuten, verhaalt Muntinghe, was de gansche Nederlandsche krijgsmacht van Bliti ingescheept en dank den sterken stroom, onmiddellijk buiten het gezicht van den ‘vijand’! Een bamboezen vlot, waarop wat rijst en droge visch lag geborgen en hetwelk door drie inlanders bewaakt werd, liet men achter. Hierop richtte de ‘vijand’ een paar schoten toen de onzen reeds lang uit het gezicht waren; de bewakers zetten het vlot op eene rots en redden zich in een prauwtje. En Hayes?.... Hij zelf was met zijne overwinning zóó verlegen, dat hij den volgenden dag, dus den 27en November, in een schrijven aan commissaris Muntinghe zijne verontschuldigingen er over aanboodGa naar voetnoot1)! Het blijkt niet, dat Muntinghe den terugtocht van Bliti aan zijn half-inlandschen Gezaghebber kwalijk heeft genomen; | |
[pagina 288]
| |
maar zeer viel hem de houding der militaire autoriteiten in het algemeen nu tegen. Zich weder gereedmakende tot eene expeditie naar de binnenlanden, stuitte hij op de bedenkingen van allen, daar de deskundige bevelhebbers zich eigenlijk niet sterk genoeg achtten, ook bij de toenemend verdenking opwekkende houding van den ouden Sultan. De ervaring heeft bewezen, dat onze Commissaris den staat van zaken niet ernstig genoeg inzag: daaraan is toe te schrijven, niet slechts de fatale mislukking van den tocht, dien hij weldra zou ondernemen, doch ook van den smadelijken afloop eener latere expeditie tegen den in opstand gekomen Badroedin. Muntinghe hield de beschikbare macht voor voldoende sterk, zoodat het verzet der militaire bevelhebbers hem bijzonder te leur stelde; razend van drift maakte hem vooral de inderdaad niet te verdedigen houding van den commandant te Muntok, kapitein Neppingh, aan wien hij den 31en October onderstrepend schreef: ‘Mijnheer de Kommandant Neppingh! Gij speelt sedert eenigen tijd met Uwe eer en met Uw lot voor het vervolg in deze wereld; doch speel niet met Uw kop; dit is de laatste en welmeenende raad, die U wordt gegeven door iemand, die U geen verderen ondienst wil doen dan zijn eer en plicht het vordert.’ Na zoovele onaangenaamheden ging onze Commissaris met eene troepenmacht in December 1818 weder de Moesi op. De met de Indische geschiedenis bekende lezer weet met welk gevolg. Vier maanden verbleef Muntinghe in de binnenlanden, toen van alle zijden vijanden opkwamen en hij genoopt werd er zich doorheen te slaan om Palembang op nieuw te kunnen bereiken. De door Raffles opgezette Maleiers hadden zich tegen de onzen aangegord; de oude Sultan wierp andermaal het masker af en de moordenaar van 1811 toonde in 1819, dat de tijgeraard onverzwakt was gebleven. Kostbare expedities, waarin nog heel wat bloed moest stroomen, zouden noodig blijken om het door Raffles ondermijnd gezag der Nederlandsche regeering op hechte grondslagen te vestigen. Wat er echter in bijzonderheden gedurende die vier maanden van Muntinghe's verblijf in de binnenlanden voorgevallen is, bleef mij tot dusver onbekend, daar juist al de rapporten van Muntinghe hierover in het archief van het Ministerie van Koloniën, waartoe mij welwillend toegang | |
[pagina 289]
| |
werd verleend, finaal ontbreken; ik ontving echter eene mededeeling van het Ministerie, dat men ze uit Batavia zou opvragen. Uit een in het archief van de India Office te Londen aanwezigen brief van Raffles dd. 31 December 1819 aan het bestuur in Bengalen, waar men hem over de door zijne schuld veroorzaakte schandalen ter verantwoording riep, blijkt dat er een ‘collision’ plaats vond; doch bij vergissing en uit onbekendheid met de juiste grenzen, heet het. Daarna was de Benkoeleesche troepenmacht tot de grenzen teruggetrokken, wegens een verbod van het bestuur te Calcutta om zich met de binnenlanden van Sumatra te bemoeien. Wat daarvan ook zij, al de zorgen, die ons in de eerste jaren van het hersteld Nederlandsch gezag in het Palembangsche werden veroorzaakt, zijn direct of indirect het gevolg geweest van de strooptochten uit Benkoelen bevolen. Deze en andere wanbedrijven tegen een met Engeland in vrede levende natie, die uit den aard der zaak na de bevrijding uit de Fransche overheersching, moeielijke tijden had te doorworstelen, zijn niet slechts ongestraft gebleven, doch toegejuicht door het Engelsche volk, dat ons slechts met smaadredenen overlaadde. Het Britsche opperbestuur en het gouvernement van Bengalen keurden Raffles' handelingen wel af, doch zagen er meer overijver in en, altijd afkeurend en ons volkomen gelijkgevend! stak Engeland ten slotte, wegens het voldongen feit, den roof van Singapore in den zak. Waarlijk, wèl heeft een hunner eigen landgenooten, anders een jingo pur sang, de in hoofde dezer verhandeling genoemde Walter Frewen Lord, het naar waarheid ons onlangs herinnerd: It is most difficult to move an Englishman by any appeal to honour and glory.
P.H. van der Kemp. | |
[pagina 290]
| |
Bijlagen.
| |
[pagina 291]
| |
of addressing to Mr. Muntinghe, Your Excellency's representative at MintoGa naar voetnoot1), together with a copy of the proclamation intended to be issued in the event of his refusing to suspend the unjustifiable measures to which he has resorted. The sultan of Palembang is immediately under the protection of the British government, and I trust Your Excellency will issue orders for all military forces being forthwith withdrawn from Palembang. I shall not enter into the merits of the extraordinary arrangements projected by Mr. Muntinghe, or into the motives which dictate them; I am rather willing to believe the reports I have received, are exaggerated; it is sufficient that I deny all authority on the part of Your Excellency's Government to interfere in any way at Palembang, much less in the way reported. Your Excellency must be aware that the territories of Palembang and Bencoolen join, and that should it be necessary to enforce the rights of the British Government, there would be no difficulty in doing so by an over land communication. In suspending such measures pending a reference to Your Excellency, I am confident, You will find a proof of my earnest desire to maintain unimpaired the good understanding and cordiality existing between the two Governments. I have the honour to be, with the highest consideration Sir! Your Excellency's most obedient and faithfull humble servant T.S. Raffles. | |
C. Bl. 272. Muntinghe's brief aan Salmond in den namiddag van 4 Juli 1818, naar aanleiding van des Kapiteins weigering om op de Eendracht te komen, luidde aldus:Being apprised by the answer of Capt. Van der Wyck, that you have declined my invitation of seing you either on board Hr. Majesty's frigate or on shore at the Residency, I take this opportunity without delay to acknowledge the receipt of two letters, entrusted to your care by the Lieut. Governor at Fort Marlborough Sir Thom. S. Raffles, one of them directed to myself, the other to His Excellency the Governor-General at Batavia. This letter will be forwarded at the first opportunity and to the other my answer will be ready and conveyed to you to morrow morning. | |
[pagina 292]
| |
In the meantime Sir I have the honour to inform you at this moment you are a resident within a territory, ceded and belonging by lawfull contract to His Majesty the King of the Netherlands, and within the Palace of a Prince allied and dependent on the Government. Whatever arguments the Lieut. Governor of Bencoolen may make use of the contrary, and to whatever references they may gave place hereafter, you will not be so much a stranger to the plainest principles of Public Law as to interpose yourself on the authority of the Lieut. Governor of Bencoolen as a judge between the Government of H.M. the King of the Netherlands, and a native power, standing in alliance with it and capable by misconduct of forfeiting the rights it held by a former contract. But whatever view you may take of this subject, you will be sensible that from this very moment, I am in duty bound to maintain those territorial rights, which lawfully belong to my Government and, though cordially inclined to respect in you the representative of a most friendly and favorite nation, yet to take all those measures of public safety, which under the military and almost inimical fray and reports under which you make your appearance, will be found unavoidable. One of the first measures on which I must insist in consequence of this principle is, that after having received my answer to the Governor Raffles, you immediately fix your departure back to Bencoolen on the same day. Secondly, that on your return you will accept of a military safeguard from our side, as far as the limits of Bencoolen. Thirdly, that on the receipt of this letter, you will immediately withdraw the British colours, hoisted on the palace of the Sultan Nayam Moedin. Agreeing to these conditions, I request you will accept the offer of every friendly assistance which as a representative of the Netherlands Government in India, it will be in my power to afford to you and your suite. But should you not accede to them, I most solemnly by these presents protest against your conduct. I declare it most unequivocally to be hostile and injustifiable, and, whatever may be the consequences either immediately or in course of time, I declare the aggression was yours, and the consequences will belong to your own responsibility. I have the honour to be with every due regard Sir, Your most humble obedient servant, H.W. Muntinghe. | |
[pagina 293]
| |
D. Bl. 275. Muntinghe's brief aan Salmond in den nacht van 4 op 5 Juli 1818 luidde in zijn geheel als volgt:In your reply to my letter, addressed to you this night at 9 o'clock, you mention, you are not aware of any hostility that yourself or suite have committed against H.M. the King of the Netherlands; you must have become aware of the same after the official information I gave you by my letter this afternoon of the cession made by the sultan Nayam Moedien of the territory on which you now reside, to His Netherlands Majesty's Government; after this cession, on the legality of which you cannot presume to decide, the system on which you act involves a manifest violation of His Majesty's rights. To such a violation, even from a most friendly and nearly allied Power, I am in duty bound to resist. The resistance to a particular act of injury, done to my Government, involves no hostility on my part. Safe the maintenance of the territorial rights and of the actual possession of the Netherlands Government, I repeat my offers of every friendly aid and assistance, which it is in my power to afford to you. But should you be pleased, Sir, to designate the mere measures of public safety to which I have resorted, by harsher names, I will take the responsability on myself as well to your Government as to my own. I will answer even before a British Parliament for arrangements by which under higher authority I have been happy enough to deliver the population of Palembang from a state of bondage and oppression, as your Governor at Fort Marlborough had the merit to deliver the population of Java before, and should you, as I trust, from reason and conviction accede to my last proposal, your reception I hope will show whether your situation be that of a friend or of a prisoner. | |
E. Bl. 283. Het briefje van Muntinghe aan Haslam, luidde als volgt:Tho' the precedents I do recollect at this moment and of which some are very striking, would not justify me in giving up a mere offender, I am willing to suppose the case may be different with regard to a convict. And I must acknowledge that on the first detection of the man, I felt inclined immediately to expedite him after you. But I was refrained from doing so merely by compassion, being the man suffering from extreme fatigue and from a punishment he had but lately sustained. It is however from a reliance on your equity and on the general character of your nation, I now comply with your wishes. | |
[pagina 294]
| |
Hoping that the full regard I pay to your request will induce you to.... (een paar woorden onleesbaar) at least to my intercession, for obtaining if not his pardon, at least such a mitigation of his punishment as under existing circumstances may be advisable. | |
F. Bl. 287. De brief dd. 27 November 1818 van Hayes, waarin deze Muntinghe wegens het behaald succes zijne verontschuldigingen aanbood, luidde als volgt:From the manner in which the party, stationed by you at this doesoen, quitted it, I have little doubt but that a report will be made to you which, without the following explanation, might probably place my proceeding in an unfavorable point of view. It was my intention to have stopped in the adjoint tallang, and if possible have had a personal communication with the gentleman in charge of this doesoen; but by an error of the guide, we came upon it quite unexpectedly and unintentionally. You, Sir! must be well aware that we could not have intertained the most remote idea of acting in any manner hostile to the subjects of a nation, at present in the most perfect amity with ours. Having so explained my sentiments to Mr. De Groot as also my regret at the error we had been drawn into by the guide, and declared my intention to return to the tallang, notwithstanding repeated sollicitations to enter the doesoen, judge of my astonishment and surprise, when after Mr. De Groot had given me his word to accompany me to the tallang, to find after some time had elapsed, that the whole party had taken a most pricipitated departure. I can only conceive from the line of conduct pursued, that a pretence for quitting the doesoen was only required.... |
|