De Gids. Jaargang 62
(1898)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Aanteekeningen en opmerkingen.Zweden en Nederland.Een Zweedsch geleerde die den bekenden naam van Wrangel draagt, heeft onlangs nieuw licht verbreid over de verhouding dezer beide landen, vooral gedurende de 17de eeuw. In een uitvoerige degelijke verhandeling heeft hij uiteengezet wat zeker aan de meeste Nederlanders onbekend is: dat de Zweden der zeventiende eeuw hunne beschaving en ontwikkeling voor een groot deel te danken hebben gehad aan de Republiek der Vereenigde Nederlanden.Ga naar voetnoot1) Wrangel toont ons Nederlandsche kooplui als Abraham Cabeljauw en Willem Usselincx in den aanvang der zeventiende eeuw werkzaam in Göteborg en bezig den handel van Zweden uit te breiden. Visscherij, akkerbouw en nijverheid ontwikkelden zich onder sterken invloed van Nederland; van Nederlandsche ingenieurs en bouwmeesters leerden de Zweden veel. Ook in Zweden beschouwde men tijdens de 17de eeuw het reizen als een uitnemend opvoedingsmiddel; de zoons van aanzienlijke of gegoede ouders deden gedurende of na hun studietijd reizen in andere landen om er kennis en meer dan kennis: ontwikkeling en beschaving, deelachtig te worden. Naar de Republiek der Zeven Provinciën kwamen jonge Zweden bij honderden. In Utrecht en Amsterdam, in Groningen, Harderwijk en Franeker, maar vooral in Leiden, treft men gedurende de zeventiende eeuw voortdurend Zweedsche studenten aan. Aanzienlijke Zweden stelden er prijs op, hunne zoons toevertrouwd te zien aan de leiding van Nederlandsche geleerden; het lid van | |
[pagina 121]
| |
den Rijksdag Johan Skytte b.v. is er den beroemden Vossius zijn leven lang dankbaar voor geweest, dat deze zijne zoons bij zich in huis heeft willen nemen. Verscheidene Nederlanders van naam hebben zich in Zweden gevestigd voor korteren of langeren tijd of voor goed. Men denke aan koopmansgeslachten als die van De Geer en Trip, aan De Groot, Heinsius en den jongen Vossius. Zoowel de wetenschap als de kunst van het Zweedsche volk hebben groote verplichtingen aan die der Nederlanders. Johan Risingh, de eerste Zweedsche schrijver over staathuishoudkunde, had veel te danken aan zijn verblijf in Nederland en zijne studie van Nederlandsche toestanden; ook de Zweedsche dichter en taalgeleerde Georg Stiernhielm was en bleef voortdurend in betrekking met de Nederlandsche geleerden, die hij op een bezoek aan ons land had leeren kennen. De werken van Thomas à Kempis en Erasmus werden, in het Zweedsch vertaald, in Zweden veel gelezen. Nederlandsche tooneelspelers, o.a. de toentertijd zeer bekende Jan Baptist van Fornenburg met zijn gezelschap, speelden in Zweden Nederlandsche stukken in hunne moedertaal. Vorsten als Gustaaf Adolf en Christina kenden Nederlandsch en hebben de tot hen gerichte verzen van Vondel en anderen dus kunnen lezen en begrijpen. Het kenschetst den literairen smaak der Zweden van dien tijd, dat Cats' werken er het meest bekend waren en nagevolgd werden. Na de 17de eeuw wordt de invloed van Nederland op Zweden veel minder. Toch zien wij in de 18de eeuw nog den beroemden Emanuel Swedenborg hier te lande; vooral te Utrecht hield hij zich op; later woonde hij een tijd lang te Amsterdam bij een Zweedsch koopman Joachim Wretman. Zijne theosophie vond ook hier te lande verscheidene aanhangers. In deze eeuw zijn de betrekkingen tusschen beide volken nie meer zoo belangrijk als zij geweest zijn, doch afgebroken zijn zij geenszins. Bekend is, hoeveel de jonge Potgieter aan het gastvrije Svea-land te danken heeft gehad voor zijne literaire vorming en zijne algemeene ontwikkeling. Oosterzee's geschrift over Swedenborg werd alras in het Zweedsch vertaald en verscheidene andere geschriften van Oosterzee genoten diezelfde eer. Werken van Nederlandsche schrijvers als Conscience, Van Lennep, Ten Brink, Vosmaer, Couperus zijn eveneens in het Zweedsch overgezet en van den anderen kant is er hier te lande menigeen die genoten heeft | |
[pagina 122]
| |
van de muziek van Tegnèr's verzen, van Runeberg's Fänrik Ståls sägner en andere zijner werken, menigeen ook die met belangstelling kennis heeft gemaakt met Strindberg's onmeedoogend realisme. De heer Wrangel zegt aan het slot zijner verhandeling, dat hij door de schildering der betrekkingen tusschen Zweden en Holland zich slechts van een plicht der dankbaarheid heeft gekweten. Op onze beurt moeten wij hem dankbaar zijn voor hetgeen hij toegebracht heeft tot den roem van Oud-Holland; ik ten minste kwijt mij gaarne van dien plicht. Moge de hernieuwde belangstelling der Zweden in al wat Nederlandsch is ten goede komen ook aan onze kunst en wetenschap. Wie weet wat er bij een onderzoek in Zweedsche bibliotheken en elders in Zweden nog aan het licht kan komen, dat winst mag heeten voor de meerdere en betere kennis van ons verleden.
G.K. |
|