| |
| |
| |
‘Les Déracinés’ van Maurice Barrès.
Ik laat den titel van het jongste boek van Maurice Barrès zooals hij in het Fransch luidt: les Déracinés; uit vrees dat een vertaling hem niet duidelijker zou maken. Met ‘de ontwortelden’ of nog liever ‘de van hun wortel beroofden’ bedoelt Barrès: menschen die, uit hun natuurlijke omgeving overgebracht, alleen een kunstmatig leven kunnen leiden en daardoor verkwijnen als planten die geen sappen uit den grond kunnen trekken door gemis aan wortels. Men stelle zich jongelieden voor die een opvoeding krijgen in strijd met hun erfelijken aanleg: kinderen van het land die op doode talen moeten blokken en van philosophie moeten hooren; of studenten uit de provincie naar Parijs overgeplant die hun levenstaak in de hoofdstad willen vinden. Over zulken handelt Barrès in zijn ‘Déracinés.’
- 'n Boek met een strekking dus?! -
De schrijver gaat van de stelling uit dat de opleiding aan de Fransche lyceën, sinds het begin van de eeuw door Napoleon georganiseerd, de natuurlijke ontwikkeling der jongelieden stoort en hun gedachten en begeerten trekt naar de kunstmatige atmosfeer van de kosmopolitische hoofdstad.
Dat is het standpunt waaruit hij den gang der dingen beziet om ze te kunnen beschrijven. Want hij wil niet anders dan beschrijven, dan voorstellen; en hij plaatst den term ‘déracinés’ in groote letters vooraan zijn werk om den grondtoon van zijn voorstelling aan te geven.
Een werk van kunst heeft zijn zwaartepunt in zichzelf. Wanneer het invloed op ons heeft, dan is het alleen door zijn stemming. Het brengt ons geen slotsom; maar het deelt ons een stemming meê. Zoo is ook de strekking van ‘Les Déracinés’. Wie op 't eind
| |
| |
een tastbaar resultaat denkt te vinden, ziet zich bedrogen. Hij wint slechts iets onnoembaars en iets onuitvoerbaars: een emotie.
Nu heb ik verder niet anders te zeggen dan: Leest het boek zelf. Maar de vreugd die ik onder de lectuur heb gehad, verleidt me tot uitbundigheid, en ik wil eenige van mijn indrukken vertellen.
| |
Het lycée van Nancy.
‘In October 1879, bij het begin van den eursus, kwam de zesde klasse van het gymnasium van Nancy in een geweldige opschudding. Zij hadden een nieuwen leeraar gekregen. M. Paul Bouteiller, en zijn gezicht, zijn stem, zijn woorden overtroffen alles wat de jongens zich ooit voor edels en krachtigs hadden voorgesteld. Hun brein was in gisting, en hartstochtelijk gingen hun gesprekken op de speelplaats, onder het eten, zelfs in de slaapzaal; het had er wel iets van of een opstand in aantocht was, zooveel verachting bezielde hen op eens voor den rector en de overige leeraars wanneer ze hem met den grooten man vergeleken. Dat anders zou saaie gebouw leek een stal op 't oogenblik dat er haver is uitgedeeld.
Jonge menschen die tot nog toe niet anders onder de tanden hadden gehad dan de gewone uitgekauwde handleidingen en spraakkunsten ondervonden op eenmaal den invloed van den machtigste aller prikkels: de gedachten van hun eigen tijd! Geen gedachten die mooi en nieuw en verheffend geweest waren voor de leerlingen van een eeuw geleden; maar dezelfde gedachten die in onze maatschappij en in onze gezelschappen gelden, die op straat en in de vergaderingen van hoofd tot hoofd gaan, en die onder onze tijdgenooten helden of misdadigers verwekken. In die Octobermaand van 1879 ontwaakten die langzaam groeiende kinderen der provincie pas tot het leven.
Om goed te begrijpen wat er in dat schooljaar 1879-80 gebeurde dient men zich een voorstelling te maken wat het lycée is....
M. Paul Bouteiller, in zijn eerste lesuur, nam zijn leeraarszetel in en keek in een boek totdat hij, naar zijn oordeel, iedereen den tijd gegund had om op zijn plaats tot rust te geraken; toen sloeg hij zijn oogleden op. Er kwam een volmaakte stilte. Van 't eerste oogenblik af, kon er geen twijfel bestaan of die meester was een van die menschen die een toestand weten te beheerschen....
| |
| |
Die jonge leeraar met zijn matte kleur, en met ietwat theatraals of ten minste gewilds in de deftigheid van zijn houding, was, zonder dat zij er zich geheel van bewust waren, de voorganger van die linksche jongens: zij ontvingen van hem hun inwijding in het werkelijk leven. Jeugd aapt na, en zij vereenzelvigden hun meester met al de verheven begrippen die ze hier en daar hadden opgedaan.
Op een leeftijd waarop de gymnasiasten van het eerste Keizerrijk het geschut van Marengo in hun verbeelding hoorden, hadden die kinderen, die eerst tot jongens gegroeid waren sinds den oorlog van 1870, geen ander algemeen denkbeeld dat tot hun hart sprak, dan de vernedering van Frankrijk en den strijd der Republiek tegen de monarchale partijen. Vanzelf was de nationale en republikeinsche naam van Victor Hugo voor hen 't zinnebeeld en de verheerlijking van het voortbestaan van het vaderland. Ze hadden in de laagste klassen door afgeleefde schoolmeesters op hem hooren afgeven, hoogerop had men wel eenig talent willen erkennen in zijn huiselijke poëzie. De gymnasiasten, in 1879, konden die onrechtvaardigheid niet uitstaan. Veertien dagen nadat de cursus weer begonnen was bracht M. Bouteiller hun de nieuwe reeks van de Légende des Siècles: hij las hun den Lofzang aan de Aarde voor, en terwijl hij met zijn mooie zware stem, louter en majestueus klinkend als van een priester, hun het gedicht verklaarde, leidde hij die ongerepte gemoederen de mysterieuse wereld binnen van het poëtische gevoel.
Zoo'n troep van de wereld afgesloten jongens, gretig en vol vertrouwen, wat 'n materie om voor een verheven doel te vormen!.....’
Dat is de opzet van het verhaal. Onder den ‘prikkel’ van de gedachten, of nog liever van het voorbeeld, van hun leeraar gaan die jongens de wereld in. De wereld, - dat is de hoofdstad, dat is Parijs. En ze vinden er M. Paul Bouteiller terug, altoos als een model, maar dat voor hen hoe langer hoe meer ongenaakbaar wordt, omdat de man schijnt te bereiken, wat zij nog alleen uit de verte vaag zien.
Ze zijn met hun zevenen. Een troepje dat volgens afkomst en neiging niet bij elkaar behoort; en toch komen ze telkens weer tezamen omdat er een baud tusschen hen bestaat. Is het de meester die hun het levenswoord meegegeven heeft? of het lycée waar ze
| |
| |
zijn groot gebracht? of de geboortegrond, het land van Lotharingen dat, hun onbewust, zijn invloed laat gelden?
Ieder van hen echter gaat zijn weg, en heeft zijn avontuur; dan op eens naderen ze weer elkaar, en nu lijkt het wel dat ze voor goed bijeen zullen blijven; want zij besluiten - en het oogenblik van hun besluit is plechtig - om te zamen een blad op te richten. Dat is de knoop in hun jeugdig leven, hun groote, gezamenlijke avontuur.
De catastrophe komt.
Om den aard van de catastrophe, van den omkeer, te kunnen doen begrijpen moet ik even het karakter van die zeven jongelui aanstippen. Ze vallen in twee groepen: de voornamen, - voornaam door hun geboorte of door hun streven, - en de proletariers. François Sturel, de sentimenteele filosoof, Roemerspacher, de denker en onderzoeker, de Saint-Phlin, de teerhartige edelman, behooren tot de eerste klasse. De overgang naar de andere groep wordt gevormd door Suret-Lefort, den advocaat, den rhetor, den politicus, en lager in rang, door Renaudin, den reporter-journalist, voor alle zaken te gebruiken; daarna volgen Racadot en zijn parasiet Mouchefrin, de vertegenwoordigers van de dienende en verworpen klasse.
Nu is het Racadot die zijn moederlijk erfdeel - o zulke bitter bespaarde penningen, - op het spel heeft gezet om het blad, dat de anderen redigeeren, te doen bestaan. Die voorname jongelui maken van zijn diensten gebruik zonder hem er voor te bedanken, de geslepen schalk Renaudin bedriegt hem en besteelt hem. Allen teren op Racadot.... Totdat hij zijn geld ziet slinken en verdwijnen in weerwil van de wanhopigste middelen om het blad gaande te houden.
De vrienden, behalve den parasiet Mouchefrin, laten hem links liggen; zij trekken hun handen terug, zoodra de boel vuil wordt. Natuurlijk, dat Racadot hen haat; in den grond van zijn hart heeft hij altoos voor hen den weerzin van den slaaf gevoeld tegenover zijn meesters. En wanneer hij voor den afgrond staat, wreekt hij zich tegen de wereld die voor hem, en voor hem alleen zich maar niet wil opendoen.
Een moordaanslag heeft plaats op een exotische dame die van avontuurlijke tochten houdt in de buitenwijken der hoofdstad: haar lijk wordt verminkt gevonden in een van de uithoeken van het
| |
| |
Bois de Boulogne. Racadot en zijn handlanger Mouchefrin zijn de schuldigen. Hun drijfveer: haar juweelen en hun nood. Ook de onbepaalde wraaklust tegen wat mooi en voornaam is heeft een deel aan de daad.
Daardoor is de scheiding in de kleine groep van kameraden voltrokken; Racadot wacht de guillotine, zijn medeplichtige, die ontkomt, wacht de ellende in den ondergrond van de maatschappij.
Het was toen een gewichtig oogenblik in het nationale leven van Frankrijk. Dienzelfden dag dat de couranten het nieuws brachten van den geheimzinnig gepleegden moord, vervulde een andere doodstijding alle gemoederen. Victor Hugo was stervende (22 Mei 1885), en zijn heengaan verbrak de ideale eenheid van het vaderland, omdat er niemand overbleef die uit naam van geheel Frankrijk tegenover de wereld het woord kon voeren. Dagen van een zenuwachtig gespannen rouw. Iets verhevens was verloren: waren er nieuwe groote dingen op 't komen? Men leefde in verdriet en in afwachting.
De pijnlijke tijd van Racadot's verdenking en overtuiging van schuld verloopt parallel met de opgewondenheid der treurplechtigheden bij Victor Hugo's uitvaart; en breekt er door de verdwijning van den dichter een draad in het weefsel van het volksleven, evenzoo komt er bij de besten uit dat kleine groepje van oud-gymnasiasten een scheur in het bewustzijn door de misdaad en de veroordeeling van hun vroegeren makker. Weliswaar maakt Suret-Lefort, de rhetor, zich als advocaat een naam, of een begin van een naam, door zijn schitterende verdediging van de schuldigen, en ziet Renaudin, de reporter, in de terechtstelling niet veel meer dan een aanleiding voor een interessant verslag in zijn courant; maar Roemerspacher, de man van de wetenschap, heeft de noodzakelijkheid gevoeld van de maatschappelijke erkenning eener zedewet, en Francois Sturel, de dichter-filosoof, neemt in zijn hooge, koele levensbeschouwing de ervaring op van de menschelijke ellende en van het medelijden.
In de schuld van hun kameraad vinden die Lotharingers zich zelf geoordeeld, omdat zij ook voor een deel hun eigen schuld is. Het is hun eerste directe aanraking met de samenleving. Twee van de zeven die naar Parijs trokken zijn daarbij te gronde gegaan. Twee anderen, Suret-Lefort en Renaudin, hebben getoond dat het hun alleen om het profijt van het leven te doen is: zij hebben
| |
| |
hun waarde verloren als voortbrengers van maatschappelijke energie, het zijn parasieten van de samenleving geworden. De Saint-Phlin, te teêr van hart, heeft zich naar zijn geboortegrond teruggetrokken. Zoo blijven alleen over Sturel en Roemerspacher. Zullen zij de overplanting naar Parijs verder kunnen doorstaan, en niet als ‘ontwortelden’ op hun beurt worden meêgesleept?...
Maar Paul Bouteiller, hun model, gaat geregeld en zeker op zijn doel af. Hij is op weg een van Frankrijks bestuurders te worden. Het jaar 1885 ziet hem verkozen tot afgevaardigde van Nancy naar het Parlement, en het boek dat opent met zijn succès als leeraar aan het gymnasium, eindigt met zijn eersten triumf als politicus. Suret-Lefort deelt in zijn geluk.
Het verhaal loopt van October 1879 tot October 1885. Preciese datums: ze bedoelen historie te geven, en het is historie. Wanneer de invloedrijke mannen van den dag er genoemd worden, dan komen ze onder hun eigen naam voor. Taine brengt, volgens het verhaal, een bezoek aan Roemerspacher om hem voor een artikel over zijn werk te bedanken, hij heet eenvoudig Taine; de baron Reinach zoekt de diensten van Paul Bouteiller, en wij maken met den heuschen baron Reinach kennis. Geen verstoppertje spelen.
De toon van het boek is voornaam nuchter, zooals het past bij de voorstelling van feiten die hun eigen welsprekendheid hebben en ze niet behoeven te ontleenen aan de stijlvaardigheid van den schrijver.
Kleine verhandelingen breken den stroom der vertelling. In plaats van ons een indruk te geven van het leven in een lyeée, houdt Barrès liever even op, hoewel hij pas met zijn verhaal begonnen is, en opent een kleinen cursus, of beter nog een excursus, over de beteekenis van het lycée: ‘om goed te begrijpen wat er voorviel moet men zich een voorstelling maken van het lycée...’; daarop volgt dan de dissertatie, en daarvoor gêneert Barrès zich nooit gedurende den geheelen loop van den roman.
De toon van het boek wordt op die manier ongelijk, en het kader der compositie, dat van nature al los is, verliest wel wat van zijn samenhang. Maar de winst is onvergelijkelijk veel grooter dan het verlies. Zoo'n boek als deze roman die de afwisselende stemmingen van een groep personen, naar waarheid, wil weerge- | |
| |
ven moet het uiterlijk hebben van op avontuur geschreven te zijn. Anders wordt het doodeenvoudig onuitstaanbaar van gemaaktheid.
Dat is toch wel nog het beste van het leven dat het ons nooit en nergens zijn bedoeling opdringt; en wil een boek de waarheid van het leven nabootsen, dan moet het niet alleen zelf vrij blijven maar ook aan ons vrijheid van beweging en van gedachte laten.
Aan die voorwaarde van genot voldoet Barrès' roman uitnemend. Men kan het met een vrijen geest lezen, en men moet het met een vrijen geest lezen. Het is geen boek voor menschen die pas beginnen letters te spellen en aan de syllaben met moeite hangen. Voor dergelijke wezens is het een gesloten boek, een vervelende, onzamenhangende, booze lectuur. Het verlangt lezers die zichzelf kunnen zien leven.
Maar geeft het de waarheid van het leven?
Uit zoo'n schrale, haastige analyse van het verhaaltje als ik hiervoren opstelde, blijkt het natuurlijk niet.
Ik hoor den een of ander zeggen: Hoe is er bij menschenmogelijkheid een logisch verband tusschen Bouteiller's les voor de klasse in het begin van den gymnasialen cursus van 1879-1880 en den moord waarvan de exotische dame in Mei 1885 het slachtoffer wordt?
Laat ons de vraag, om Barrès te kunnen begrijpen, eens anders stellen: Hoe kwam het dat zeven jonge menschen uit de provincie op het idee vervielen om samen een courant in Parijs te hebben? Met andere woorden: door welke vereeniging van oorzaken ontstond bij hen het denkbeeld dat hun aandeel in het werk van de samenleving den vorm moest aannemen van het dagelijks schrijven van courantenartikels? Welke reden leidde die jongens, gretig om in aanraking te komen met het leven van hun tijd, tot het geloof aan den invloed en aan de macht van een onnoodige schriftuur?
Daar was M. Paul Bouteiller niet onschuldig aan. Niet omdat die rhetor met zijn deftig-matte façade geheel uit zichzelf zoo'n meeslepend vermogen bezat, maar omdat hij het type vertegenwoordigde van de politici (imitatie-Gambetta) die in de Republiek den toon voerden, - omdat hij een man was van zijn tijd, en geen kwaad specimen ook.
Bouteiller, alleen, zou weinig hebben uitgericht. Oorzaken die
| |
| |
van lang her werkten hadden den grond van de jeugdige harten voorbereid: de uitdroging van het provinciale leven sinds de Revolutie, de geest van centralisatie, vooral het verblijf in het lycée dat de kinderen aan den gezonden huiselijken invloed onttrekt en hun in een kunstmatige omgeving een onnatuurlijke opvoeding toebedeelt. Niet te vergeten ook, wat misschien in de eerste plaats had moeten genoemd, het voorbeeld van den man die de organisatie der lycées aan Frankrijk geschonkeu heeft, van Napoleon. Een Bouteiller is maar een verflauwde naklank van den geweldige die zijn eerzucht heeft geënt in de harten van de opvolgende geslachten.
Als ze den natuurlijken weg waren gevolgd zouden die jongens, met hun energie, een kranig bestanddeel hebben uitgemaakt van de provinciale maatschappij: zij waren landheeren geworden of industrieelen, of ontginners van mijnen of dokter of notaris.
Maar nu schittert voor hun oogen, die aan de werkelijkheid zijn ontwend, een gouden wolk - uit de verte. Dat wordt hun werkelijkheid, en zij zien haar in den lichtglans van Bouteiller's verschijning.
Zij verlangen naar de vrijheid, naar de onbelemmerde ontplooiing van hun persoon. Hun held, - de man die spreken en opstellen maken kan; hun wereld, - de menschen die den redenaar of den schrijver toejuichen. Wanneer ze in een opwelling van ambitie de handen ineenslaan om een groot werk aan te vatten, - dan richten zij een courant op. Bouteiller heeft het op zijn geweten.
En die gemeene wereld van den schijn waarin ze zich te Parijs bewegen, maakt zelfs den arbeid van de besten onder hen tot iets nutteloos. De minderen van het groepje worden geheel naar omlaag getrokken, en ze belanden bij de misdaad. We mogen Barrès wel gelooven: hij kent den Parijschen toestand.
Hun wensch om deel te nemen aan de taak der samenleving wordt beantwoord door een vonnis dat de maatschappij uitspreekt, en de terugslag van het hartsverlangen dier jongelieden is een gevoel: schuld.
Een vreemd, mystiek woord te midden der wereld van Parijs: Schuld!
Barrès spreekt het zonder ophef uit, want het leven wil niet graag zijn diepten toonen; hij laat liefst het onderwerp varen, want die Fransche menschen kunnen niet lang rustig tegenover hun geweten zitten: zij hebben een conclusie en een formule noodig. Maar
| |
| |
ook dan wanneer de hoofdpersonen van zijn verhaal tot inkeer komen en de uitkomst van hun afgeloopen leven overzien, toont Barrès hoe nog de paradewoorden van hun vroegeren leermeester zijn leerlingen in het geheugen zijn blijven hangen, - hoeveel effect de Kantiaansche definitie van den plicht op hun geest heeft gehad, toen ze door Bouteiller aan de klasse werd voorgehouden. En zoo bewijst hij met welk recht hij den naam van dien man aan het begin en aan het eind van zijn verhaal heeft geplaatst, alsof die geschiedenis waarin Bouteiller niet als handelend personage voorkomt toch in werkelijkheid om hem draait.
Heeft Barrès niet op een Jezuitencollege zijn opleiding gekregen?
Wij kunnen hem, dunkt mij, wel vertrouwen wanneer hij over den blijvenden invloed spreekt van een leeraar die ontvankelijke jongens onder zijn leiding heeft gehad.
Wat de waarheid betreft die aan de voorstelling ten grondslag ligt kunnen deze opmerkingen volstaan. Maar een kunstwerk - ieder werk dat een geheel is - heeft niet genoeg aan een waarheid die men kan bewijzen. Het moet zijn waarheid bezitten als iets persoonlijks dat alleen door een aandoening van onze ziel aan ons bewustzijn kan worden overgeleverd.
Dat kloppende, trillende, persoonlijke komt ons hoe verder we het nuchter komische en ironisch-pathetische boek binnengaan, hoe sterker, hoe aangrijpender te gemoet.
Het onderwerp van den roman leent zich, naar men zou denken, uitsluitend voor een satire.
Wat heeft Barrès ons willen geven? Een beschrijving van de verdorven wereld der journalisten en politici, die meenen dat zij door het goddelijk recht van hun ambt en waardigheid, en door het recht van verovering het lot van hun land besturen.
Barrès is een satiricus, en niemand zou beter dan hij de physionomieën van zijn slachtoffers gevat hebben. Maar hij is nog iets meer, hij is ook, en hij is 't vooreerst, een sentimentalist; en in plaats van als een satiricus de wereld een eind ver van zich af te zetten om haar des te beter te kunnen bespotten, heeft hij
| |
| |
haar aan zijn hart genomen om de gebeurtenissen als een persoonlijke ervaring van zijn gemoed te beschouwen.
Zoo kan men alleen een geestelijke wereld scheppen. De dichter schept naar zijn eigen beeld.
Maurice Barrès heeft in het middenpunt van zijn roman François Sturel, den gevoeligen filosoof, als hoofdpersoon gezet. Als sentimenteel hoofdpersoon. In hem resonneeren alle voorvallen van die historie. François Sturel stelt Barrès voor. Hij heeft dat zelfde half weeke half vurige temperament, diezelfde traagheid van een teeder hart vereenigd met Napoleontische ambitie; want François Sturel gaat evenals Maurice Barrès, over Bouteiller en Gambetta heen, tot de bron van de cerzucht in onze 19e eeuw terug.
Wonderbaar is, ondanks alle schijnbare nonchalance, de aanleg van het verhaal zoodanig dat in de avonturen van Sturel alle draden der gebeurtenissen samenloopen. Hij wordt, met al zijn onschuld, de hoofdschuldige, hij is 't die lijdt in weerwil van zijn genotzucht, maar hij is 't ook wiens blik en wiens bewustzijn verruimd worden door zijn ondervinding van leed en schuld, en die ons in zijn, ik zou bijna zeggen mystieke, aanschouwing van den samenhang en de rechtvaardiging der gebeurtenissen doet deelen.
Naast Sturel plaatste Barrès als een tegenwicht Maurice Roemerspacher, en hij heeft daardoor eerst recht zijn meesterschap over zijn onderwerp getoond. Sturel is de dichter, Roemerspacher de stoere onderzoeker; de een ziet, de ander ontleedt, en door zijn ontleding komt hij tot begrippen die een aanvulling zijn voor de voorstelling van zijn vriend.
Roemerspacher leeft in 't verleden, en hij kent achter het Frankrijk van de 19e eeuw een grooter Frankrijk dat de tradities van den Romeinschen tijd door de middeneeuwen tot den nieuwen tijd overbrengt. Het leven van een volk is voor hem een machtige ontwikkeling die haar regel zoekt en terugzoekt. Daardoor worden de treffende voorvallen van den dag tot hun juiste maat herleid; en het oog dat zich anders pijnlijk zou hechten aan wat voor de hand ligt, krijgt een ruimer veld om te overzien. Roemerspacher naast Sturel, in het verhaal, dat is een horizon voor den blik.
| |
| |
Zoo heeft Barrès zonder toch het persoonlijke, dat merk van de kunst, op te offeren een boek geschreven dat iets meer brengt dan persoonlijke bekentenissen of een in elkaar gezet verhaal. Hij schildert den tijdgeest, en hij geeft een vorm aan het historisch leven dat ons omringt in een groot, een nieuw en een blijvend boek.
Byvanck. |
|