De Gids. Jaargang 61
(1897)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ongevallen-verzekering.Weinige ministeriëele machtsuitingen werden met zulk een onverdeelden bijval begroet als die van den 31en Maart 1891 - nader aangeduid overeenkomstig de onbeholpen wijze van registreeren der Departementale schrifturen, door: Littera G, afdeeling Waterstaat, 1e onderafdeeling; - bij welke beschikking bevolen werd voortaan bij de uitvoering van werken onder beheer van het Departement, de arbeiders te verzekeren tegen de geldelijke gevolgen van ongelukken. Niet enkel gold die toejuiching de daad van sociale rechtvaardigheid; meer nog misschien betrof zij het voorbeeld, dat zoodoende werd voorgehouden aan alle werkgevers, hoog en laag. Want blijkbaar werd verwacht dat waar zóó de grootste der loonheeren voorging, weldra geen tak van bestuur zoude achterblijven; eindelijk zelfs niemand - hetzij instelling, hetzij particulier - daartoe door den zachten drang der openbare meening gedwongen, het verzekeren zijner ondergeschikten zoude nalaten. Vast stond de overtuiging dat de nooit volprezen weldadigheidszin onze natie en hare bereidwilligheid om sociale nooden te leenigen, ons land zoude bewaren voor dien een vrij volk meest beschamenden en aan Nederlanders vooral schrikkelijksten dwang: het wettelijk voorschrift. Helaas, het wetsontwerp dit voorjaar der Tweede Kamer aangeboden ‘betreffende de wettelijke verzekering van werklieden tegen de gevolgen van ongevallen in bepaalde bedrijven,’ zwanezang van een stervend Ministerie, heeft dien zoeten waan gestoord. Wel verre van de hoog gespannen verwachting te bezegelen, kondigt het als het ware allen volkeren het faillissement aan van het Nederlandsche rechtvaar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digheidsgevoel, en dwingt ons het hoofd buigende, bescheidenlijk rang te nemen nà de Duitschers - die sedert 1884 -; nà de Oostenrijkers - die sedert 1887 -; ja, zelfs nà de Noren, die sedert 1894 bij wet geschonken hebben wat de vrije wil onthield. Is dan inderdaad het voorbeeld hier te lande gegeven door Ministeriën en Provinciale Staten, door gemeenten en waterschappen, door groote maatschappijen en liefdadige instellingen, - alle inrichtingen, welke volgens minder goed gezinden, riemen snijden van andermans leer - machteloos gebleken om den collectief grootsten werkgever: den kleinen patroon te bekeeren, en diens onderhoorigen - die juist het meest hulp behoeven - den noodigen steun te doen toekomen? Onwillekeurig grijpt wie dergelijke vragen wil beantwoorden, naar de verslagen van de Inspecteurs van den arbeid, die doorloopende arbeiders-enquête, waarvan nog niet zoo lang geleden de dubbele bundel 1895-1896 het licht zag. Trachten wij uit het daarin medegedeelde ons een oordeel te vormen over den bestaanden toestand. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Ook zonder dat wij den Gidslezer daaraan herinneren, weet hij hoe uitgebreid de werkkring is van het zestal inspecteurs, die - op grond van de arbeidswet (1889) - vrouwen en kinderen tegen overmatigen fabrieksarbeid beschermen; en het gansche werkliedenheir - op grond van de veiligheidswet (1895-1897) - behoeden voor die noodelooze gevaren, welke bij het niet-inachtnemen der hygiënische en materiëele veiligheidsvoorschriften dreigen. Daarenboven is het hunne taak kennis te nemen van alle ongevallen, welke eenig nijverheidsbedrijf treffen; eene verplichting hun reeds bij de arbeidswet opgelegd, doch verduidelijkt en uitgebreid, nogmaals bij de veiligheidswet bevestigd. Dat het zestal mannen - al dwingt daartoe geen wettelijk voorschrift - tevens zooveel doenlijk opsporen in hoeverre ook de geldelijke gevolgen der ongevallen worden geleenigd: wie zal zulks aan ongepaste nieuwsgierigheid wijten? Breed hunne taak opvattende, treden de inspecteurs van den arbeid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet enkel op als politiedienaren, doch steunende met goeden raad, wenken gevende hoe den weg te effenen, oefenen zij als het ware de staatsvoogdij uit over den arbeid, voor zooveel arbeid nog iets meer is dan eene bloot technische bezigheid, een middel niet enkel tot voortbrenging, maar ook tot het doorleven van een menschwaardig bestaan. Dat voogdij geenszins overbodig is, blijkt uit den inhoud der verslagen. Wèl dalen de inspecteurs niet af in de ‘darkest Netherlands’; maar toch... welk eene zonneloosheid, welk eene vunsheid in die ruimten, zóó dicht bij waar de zeebries waait, zóó dicht bij waar de bosschen de atmosfeer doorgeuren! En niet enkel: hoeveel vuils in onze steden en dorpen van spreekwoordelijke zindelijkheid, maar ook: hoeveel liefdeloosheid in dit ons land van de milde giften; hoeveel willekeur en dwang bij dit ons volk, vóór alles prat op zijne vrijheid, en ook: hoeveel verdierlijking bij wezens, die geschapen werden naar het beeld Gods!.... Dat niet willens sombere kleuren het palet bezwaren, dat integendeel geen lichtpunt onopgemerkt blijft, geen edelmoedige daad onvermeld; hoevele bladzijden dier verslagen leggen hiervan niet verblijdende getuigenissen af! Zoovele zelfs, dat de lezer zich maar al te licht zoude diets maken binnen slechts enkele jaren in Nederland eenen toestand te zien intreden, waarin de inspectiën gestaakt kunnen worden, nieuwe en ingrijpende maatregelen althans zeer zeker overbodig zullen zijn. In trouwe?.... Wie mocht gelooven dat inderdaad de poorten van het duizendjarig rijk zich openen om ons te ontvangen, ontgoochele zich door op te slaan het nog zooveel lijviger boekdeel waarin de Königlich Preussische Regierungsund Gewerberäthe - 88 in getal, met 60 helpers - hunne ervaringen jaarlijks blootleggen. Bijna een halve eeuw werken deze in denzelfden geest als hun zestal collega's, en toch hoe weinig verschilt nog de inhoud dier verslagen van die der Nederlandsche arbeidsinspecteurs; hoe wèl paren zich de duitsche klachten aan de onze! Hoogstens kunnen die van hoog-germaanschen stam de onze der lage landen benijden - indien hier van benijden sprake kon zijn! - omdat ‘wo ihr's packt, da ist's interessant,’ en wáár ook de Nederlandsche inspecteur het goede zaad | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
strooie, zijne arbeid steeds vruchten draagt.... omdat alle akkers nog op den zaaier wachtten.
Van de vier hoofdstukken, waarin ieder inspecteur zijn verslag verdeelt, heeft één meer in het bijzonder betrekking op het onderwerp, dat ons hier bezig houdt. Het draagt tot opschrift: ‘beveiliging tegen ongevallen in fabrieken en werkplaatsen.’ Uitteraard zijn dergelijke hoofdstukken niets dan verzamelingen van losse aanteekeningen en onsamenhangende opmerkingen, gelijk een reiziger op schrift stelt, die, haastig een groot, onbekend land doortrekkend, hier eens zijne schreden uit sympathie vertraagt en langeren tijd bij eenige bijzonderheid verwijlt; elders door tijd gedrongen en door eentoonigheid verstompt, voortijlt, na ter opscherping van het geheugen enkele woorden te hebben neergeworpen; en die zoodoende wel de bouwstoffen verzamelt voor een grootsch geheel, doch geenszins den zijne terugkomst wachtende een kunstig samenstel kan aanbieden. De gegevens der arbeidsverslagen samen te vatten tot een overzicht is niet wel doenlijk; hoogstens kan getracht worden door het mededeelen van sommige cijfers, het naast elkander schikken van enkele feiten, den geduldigen lezer - helaas, dezen alleen! - eenig denkbeeld te geven van het kostbaar materiaal, hetwelk in dien bundel is samengegaardGa naar voetnoot1). Allereerst eenige cijfers: Niet minder dan elfhonderd drie en dertig machinedeelen of drijfwerken bleken onvoldoende beschut; in 390 gevallen waren liften, luiken, bordessen en trappen ongenoegzaam beveiligd; bij 14 kuipen met heete vloeistoffen, bij 56 toestellen, welker ontploffing gevaar konde veroorzaken, waren niet de noodige voorzorgen in acht genomen... en wanneer wij bedenken dat deze cijfers enkel op twee jaren betrekking hebben en op slechts ééne inspectie (die, welke in 1895 nog Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland's vaste deel omvatte, het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgend jaar niet meer dan beide laatstgenoemde landstreken zonder Rotterdam), dan bekruipt ons onwillekeurig een groot gevoel van onveiligheid; vreezen wij op de straten, in het voorbijgaan, uit elke werkplaats of fabriek een noodkreet of angstgil te hooren opstijgen, en verhaasten wij onzen stap, ten einde niet getuige te zijn van een of ander schrikkelijk voorval. En toch kan diezelfde inspecteur niet nalaten er op te wijzen (blz. 198) hoezeer ook in deze vooruitgang is waar te nemen; hoe meermalen fabrieken werden bezocht ‘waar reeds al de beveiligingen waren aangebracht.’ En met hem stemmen de andere inspecteuren in. Meer bleek zelfs in vele gevallen te zijn gedaan, dan men verlangen konde (blz. 357); éénmaal zelfs (blz. 198) werd eene werkplaats bezocht ‘waar de beveiligingen in zoo ruime mate voorhanden waren, dat de inspecteur in overweging moest geven enkele weder op te ruimen, die tot het werkelijk doel weinig of niets bijdroegen, den arbeid echter belemmerden.’ Zoo waren dus - onverwacht gevolg - de voorschriften tot beveiliging van het lichaam van den arbeider, noodlottig geworden voor het hoofd van den patroon! Doch niet alle ervaringen zijn bemoedigend. Bitter klinkt het uit den mond van dienzelfden inspecteur (blz. 197): ‘De voorwaarden ter verzekering bij brandassurantie-maatschappijen en ook de plaatselijke verordeningen hebben het gevolg dat aan de middelen ter voorkoming van brand - en in grootere fabrieken ook aan de middelen tot blussching - soms veel zorg is besteed. Het direct geldelijk belang der bedrijfshoofden speelt echter hierbij eene groote rol. Kenschetsend was dit vooral in eene groote fabriek, waar de zorg voor de veiligheid tot het minste was beperkt, terwijl de eigenaar om brand te voorkomen, groote sommen had besteed!’ En wat te zeggen van het merkwaardigste feit der 6e inspectie (blz. 474) waar ‘het bedrijfshoofd alleen zichzelf had verzekerd, maar zijn werkvolk, waaronder zijn eigen zoon, niet!’ Inderdaad het ‘charité bien ordonnée’ heeft hier een wel wat al te slaafschen betrachter gevonden. Toch zijn dergelijke naief-wreede loonheeren minder gevaarlijk dan de in schapenvachten gehulde: ‘Een raad of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wenk tot verbetering van eene werkplaats’ - aldus bekent de inspecteur der 4e inspectie - ‘werd gebruikt om den huisheer te dringen tot kostbare vertimmeringen, die wel der onderneming ten goede kwamen, en ook in ruime mate den geest en letter der arbeidswet, doch nimmer op grond daarvan op zoo ruime schaal hadden kunnen worden geëischt.’ (blz. 263.) En de ervaring van den inspecteur in de 3e inspectie (blz. 191) bewijst dat niet alleen die patroon zóó ruim den geest der wet en den inhoud van andermans beurs opvatte! Doch haasten wij licht en schaduw gelijkelijk te verdeelen; want ook hier geldt het Vergiliaansche gezegde: dat ter weerszijden van Troie's muren gezondigd wordt. Niet enkel de patroons, ook de werklieden zijn geenszins zonder blaam. ‘Bij mijne afgelegde bezoeken bleek het mij - aldus boekstaaft de inspecteur in de 2e inspectie - dat vele der werkgevers verscheidene beveiligingen hadden aangebracht. Niet altijd worden zij hierin door de werklieden gesteund. In enkele gevallen zag ik de veiligheidsinrichtingen aan den muur hangen en werd mij medegedeeld, dat de man het te lastig vond om er mede te werken, en haar daarom van het werktuig verwijderd had (blz. 112). Vele voorbeelden van verregaande roekeloosheid worden dan ook door hem (blz. 113) en door zijnen ambtgenoot in de 1e inspectie opgeteekend. En ook de inspecteur in de 6e inspectie had ruimschoots gelegenheid om den tegenstand op te merken, welke in vele gevallen door den werkman bij het aanbrengen van beschuttingen wordt geboden (blz. 455). Zoo ook worden in de 5e inspectie verschillende ongevallen toegeschreven aan groote onvoorzichtigheid en onverschilligheid der werklieden’ (blz. 374).
Helaas, in vele gevallen zijn er redenen, die zulk gedrag verschoonen. Wanneer bijv. op stuk gewerkt wordt ‘kost het dubbele moeite den werkman van het nut van den beveiligingsmaatregel te overtuigen’ (blz. 112); want deze belemmert hem min of meer in zijne bewegingen, en bij stukwerk is meer dan ooit tijd, geld. En vele malen is de weerzin toe te schrijven (blz. 158) aan de ondervinding ‘dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijziging van hunne wijze van arbeiden, door de werkgevers ingevoerd, niet altijd gebleken is een stoffelijke vooruitgang te zijn geweest.’ Dan ook is bij sommige beveiligingsmiddelen het voorbehoedsel erger dan de kwaal; en de inspecteurs mogen het mij ten goede houden dat ik minder rooskleurig zie door de veiligheidsbrillen, ‘die niet gewild zijn’, (blz. 28, 113) en zelfs in het zoo vele jaren beschermende Duitschland nog zóó onvolmaakt blijken, dat steeds nieuwe prijsvragen het vonnis over de vorige uitspreken. Doch zijn in vele gevallen de verontschuldigingen niet van grond ontbloot, er zijn ook gevallen te over waarin terecht de patroon zijne onderhoorigen hunne onverschilligheid en roekeloosheid verwijt; al doen vele twistgedingen onwillekeurig denken aan die, welke zoo dikwijls het oor treffen in bevolkte buurten, waar moederlijke liefde zoo onvervaard het eigen kroost van schuld zuivert door des nabuurs kind tot zoen aan te wijzen; totdat van nabuur tot nabuur, in onverkwikkelijken cirkelgang, eindelijk het strafrechtelijk onderzoek wederom bij den eersten beschuldigde zuchtend gestaakt wordt. En hoe kan zulks ook anders zijn? Worden plotseling arbeidsgever en arbeidsnemer tot andere wezens, wanneer zij de fabriekspoort binnentreden? Kunnen kantoorjas of schootsvel ondeugden verbergen, of deugden schenken; en blijven niet zij, die deze aanschieten, wat zij waren daar buiten als ouders, echtgenooten, kinderen, als leden van de maatschappij? Daarom dan ook verliezen de onthullingen van de inspecteurs van den arbeid, voor wie niet naar partijwapenen speurt, weldra den prikkel van het ongewone; want in niet bontere mengeling dan overal, schemeren door die bladzijden heen goeden en boozen, tragen en ijverigen, zij die reclame beoogen met het beoefenen van deugd, en zij die in stilte hunne plicht betrachten. En zeker mag het dit zestal ambtenaren als geen geringe verdienste worden aangerekend, dat waar onwillekeurig het behartigen der belangen van den arbeider er toe leidt om bijzonderen nadruk te leggen op hetgeen laakbaar is in het gedrag der patroons of ten nadeele van de tegenwoordige inrichting der samenleving, in het algemeen werkgevers en gezellen niet anders geschetst zijn dan in ons reeds wèl bekende trekken. Want inderdaad, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wanneer wij het boek dichtslaan, zijn wij geneigd uit te roepen: Maar ons waren deze menschen niet vreemd; wat gij in beeld hebt gebracht, is niets anders dan de gewone alledaagsche maatschappij!Ga naar voetnoot1) Dit trouwens is de slotsom, waartoe ik u voeren wilde. Want de overtuiging moet zich vestigen dat het hier gewone menschenkinderen betreft, voor wie geene uitzonderingsmaatregelen noodig zijn; voor wier beoordeeling geen bijzonder menschenverstand vereischt wordt. Eerst dan kunnen de verslagen van den arbeid gerust op de boekenplank worden gezet, en zal men zelfs geen aanvechting gevoelen om die straks, als de strijd ontbrandt, weder voor den dag te halen, ten einde een of ander treffend geval, - argumenten-muntmateriaal - om te gieten ten bate van de krijgskas. Doch vóórdat wij voor goed afscheid nemen van die verslagen, welke te meer boeien, naarmate men ze minder vluchtig doorloopt, maar meer doorzoekt en overpeinst, zijn nog kortelijk die gedeelten te behandelen, welke ofschoon weinig tot het hart sprekend, toch de meest gewichtige zijn. Zij geven ons eene statistiek der ongevallen, dor en eentoonig, doch waaraan het leven kan worden ingeblazen door wie de getallen samenvat, ontleedt, vergelijkt, of stelt naast gelijksoortige uit andere landen. In de verslagen wordt hiertoe geen poging gewaagd: de taak der Inspecteurs was buitendien veelomvattend genoeg, en daarenboven sporen de gebrekkige bouwstoffen - volmondig wordt hunne onvolledigheid erkend - niet aan tot het ongenood daarop toepassen van tijdroovende becijferingen. Maar toch zijn de belangen, welke het geldt, te groot dan dat wij niet eene poging zouden wagen om die doodsche cijfers hier te doen spreken, en hen te noodzaken ons te geven wat genoemd kan worden: het Nederlandsche rampenbudget. Mits slechts de lezer door dit gecijfer niet te zeer worde afgeschrikt! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Ieder inspecteur rangschikt de ongevallen van zijnen werkkring in tabellen, welke oorzaak en gevolg, den dag der week en den aard van het bedrijf, zoowel als den leeftijd van den getroffene doen kennen. Tot 16 groepen zijn de bedrijven vereenigd; in 14 afdeelingen daarentegen de leed aanbrengende oorzaken gescheiden. Deze 14 afdeelingen zijn in onderstaande tabel, overzichtshalve, tot 5 versmolten; terwijl slechts enkele bedrijven afzonderlijk worden vermeld, omdat het meerendeel een te gering getal gegevens levert, dan dat - in de tegenwoordige omstandigheden - daaruit betrouwbare gevolgtrekkingen omtrent den wezenlijken toestand zouden te maken zijn. Om gelijke reden zijn de jaarcijfers over 1895 en 1896 in de tabel gemiddeld.
Bovenstaande tabel beschouwende, treft in de eerste plaats het hooge cijfer der getroffenen in de metaal-industrie (onder welken naam hier vereenigd zijn de drie groepen, welke in de algemeene volkstelling over 1889 bekend staan als: Bewerking van metalen; Scheepsbouw, rijtuigen enz.; Stoomen andere werktuigen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet enkel op zich zelf beschouwd, doch ook in verhouding tot het aantal in het bedrijf werkzame personen, wijst deze industrie het grootst aantal ongelukken aan; want hoewel de cijfers der volkstelling over 1889 geen al te juist uitgangspunt voor vergelijking opleveren - eensdeels omdat daarin alle patroons, kleine en groote, zijn begrepen, anderdeels omdat de industrie zich sedert heeft uitgebreid - toch geven zij althans eenig denkbeeld van de talrijkheid onzer nijverheidslegers. En uit die verhoudingen blijkt dat terwijl in de bouwbedrijven het percentage der ongevallen uitgedrukt wordt door het kleine getal 0,48; in de nijverheid der voedings- en genotmiddelen door 0,37; in de som der overige bedrijven door het zeer kleine cijfer 0,24; daarentegen in de metaal-industrie het percentage tot 2,5 klimt, derhalve tot meer dan het tienvoudige van het gemiddelde in de overige takken van nijverheid. Wat echter bij nadere ontleding van dit groote cijfer nog het meest treft, is dat niet het grootst aantal ongevallen te wijten is aan hetgeen den trots en tevens den vloek uitmaakt der hedendaagsche industrie: de stoommachines en andere zoogenaamde kracht(voortbrengende)werktuigen, het drijfwerk, de arbeidswerktuigen (boormachines, cirkelzagen enz.), maar dat de meeste ledematen gekwetst worden door het vallen van zolders, bordessen of loopplanken, door het uitglijden, of het getroffen worden door vallende voorwerpen; in één woord het gevolg zijn van gevaren, welke geenszins uitsluitend in het gebied der groote nijverheid voorkomen, maar integendeel aan allen arbeid gemeen zijn. En niet enkel bij de metaal-nijverheid speelt het vallen of getroffen worden een zoo groote rol; ook bij de andere nijverheidstakken - bij het bouwbedrijf natuurlijk in de hoogste mate - is dit verschijnsel waar te nemen; en alle vakken te samen beschouwende, zijn deze gevaren, aan welke ruim ⅓ van alle ongelukken te wijten zijn, verreweg de voornaamste te noemen. Heeft dus de spraakmakende gemeente niet terecht alle ongelukken, welke lichamelijk letsel veroorzaken, als ongevallen bestempelt? En ware het indertijd wel bij de behandeling der veiligheidswet in de Tweede Kamer noodig geweest te betoogen dat het woord ongeval boven het woord ongeluk te verkiezen is, omdat zulks de vertaling is van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den geijkten franschen term accident? Neen, èn accident èn ongeval beide, zijn de meest juiste termen voor hetgeen lichamelijk letsel veroorzaakt, en om deze reden wordt volkomen logisch de wet, welke de geldelijke gevolgen dier kwetsuren zal regelen, die der ongevallen-verzekering genoemd (assurance contre les accidents du travail).Ga naar voetnoot1) Eerst langzaam is trouwens bij den wetgever het bewustzijn ontwaakt dat ongeluk en ongeval niet synoniem zijn. De arbeidswet van 1889 kent enkel ‘ongelukken’; en evenzoo de Ministeriëele beschikking van 1891. Eerst toen het philantropisch gelief hebber een meer ernstigen vorm aannam, heeft men zich rekenschap gegeven dat van alle ongelukken alleen de ongevallen het voorwerp van Rijkszorg kunnen zijn.
Al dadelijk rijst bij het beschouwen der tabel de vraag: in hoeverre die cijfers betrouwbaar zijn? Want wel beveelt de veiligheidswet dat binnen 3 × 24 uren nadat eenig ongeval heeft plaatsgegrepen, of zich de gevolgen van dat ongeval hebben geopenbaard, daarvan schriftelijk kennis is te geven aan den burgemeester der gemeente waar het voorviel (die op zijne beurt den inspecteur van den arbeid op de hoogte stelt); doch aangezien wel straf wordt bedreigd tegen nalatigheid, maar geenerlei voordeel noch den werkman, noch den meester wacht, zoo is er geen bijzonder levendige verbeeldingskracht noodig om te begrijpen dat niet enkel - overeenkomstig de bepalingen der wet - geen melding geschiedt van ongevallen, welke minder dan 2 × 24 uren het werken beletten, maar dat ook een tamelijk groot aantal verplichte aankondigingen achterwege blijft.Ga naar voetnoot2) Doch wie zal dit uitmaken? Eene vergelijking tusschen de Nederlandsche en de Duitsche cijfers kan echter langs eenen zijweg tot het antwoord leiden; want daar te lande is de aangifte verplichtend van ongevallen, welke meer dan 3 × 24 uren den arbeid verhinderen; en daarenboven - wat zeker niet minder noodig is om eene vergelijking deugdelijk te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken - bij onzen oostelijken nabuur zijn de toestanden genoegzaam dezelfde als bij ons. Te veel toch denkt de Nederlander, zoodra hij den blik derwaarts slaat, aan mijnbouw en groot-industrie; doch ook dáár nemen de kleine bedrijven het leeuwendeel; en de cijfers voor mijnbouw- en groeven-ontginning zijn zonder moeite uit te schieten uit de statistieke gegevens. Daarenboven leert de ontleding der Duitsche getallen, dat dáár evenmin als bij ons te lande de machines hoofdoorzaak van lichamelijk letsel zijn, en ook dit bevestigd dus de gelijkheid van toestand. Van de ruim 32000 min of meer ernstige ongevallen toch, welke de Duitsche nijverheid heeft aan te wijzen (1894), zijn nog geen 9000 veroorzaakt door werktuigen van allerlei aard, en van dit aantal zijn ruim 2000 enkel te wijten aan het hanteeren van klein gereedschap. Ook dáár eischen vallen of getroffen worden meer dan ⅓ der slachtoffers (11335); ook dáár stempelt men dus terecht de ongelukken tot Unfälle.Ga naar voetnoot1) Er is dus alle reden om de Duitsche cijfers ten grondslag van een onderzoek te bezigen; en aangezien het verzwijgen van een ongeval dáár bedenkelijke gevolgen zoude hebben, worden zelfs zeer lichte kwetsuren aangemeld. En wat leeren nu de Duitsche getallen? In de metaal-industrie, met hare meer dan zesmaalhonderdduizend verzekerden, worden 46000 ongevallen aangegeven, derhalve 7,3 pCt. (hier te lande slechts 2,5 pCt.); in de bouwbedrijven, welke meer dan een millioen verzekerden tellen, bedraagt het percentage der aangiften 2,8 pCt. (hier te lande slechts 0,48 pCt.); in de nijverheid der voedings- en genotmiddelen, welke vijfhonderdduizend verzekerden aanwijst, bedraagt het percentage 3,2 pCt. (hier te lande slechts 0,37 pCt.); en in alle overige Duitsche nijverheidsondernemingen (na aftrek van mijn- en groevenbouw), welke te samen meer dan twee millioen verzekerden omvatten, wordt het ongevallen-percentage voorgesteld door een cijfer (2,3) hetwelk tienmaal grooter is dan het Nederlandsche! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hieruit volgt dat naar alle waarschijnlijkheid hier te lande in de meeste bedrijven slechts 1/10 van alle ongevallen ter kennisse van de autoriteiten wordt gebracht, en zoo al in sommige takken van nijverheid het verschil minder aanzienlijk is (want in de bouwbedrijven worden vermoedelijk ⅕, in de metaal-industrie ⅓ der ongevallen aangegeven; in sommige onderdeelen van laatstgenoemde industrie, volgens de Duitsche cijfers te oordeelen, zelfs nagenoeg alle) zoo kan zulks enkel een gevolg zijn van de omstandigheid dat in de groot-industrie, met hare beter georganiseerde administratie - die dan ook alleen door haar kan bekostigd worden - het aangeven van ongevallen, evenals het vervullen van welke formaliteit ook, met de minste bezwaren gepaard gaat; eene daadzaak, welke de paperassen-beminnende wetgever, die voor groote en ‘kleine luijden’ gelijke regels stelt, maar al te dikwijls uit het oog verliest. Doch moge al de Nederlandsche statistiek zeer onvolledig zijn, en geenszins een denkbeeld geven van het inktverbruik waartoe eene strenge toepassing der wetten, en zeer zeker de invoering der verplichte verzekering zal noodzaken, toch is er reden om zich niet al te zeer te beangstigen. Immers zal men niet dwalen door te veronderstellen dat de Nederlandsche patroon alleen dan de pen opneemt ter aangifte van een ongeval (hoe traag is hij niet reeds met het invullen van arbeiderskaarten en lijsten!) wanneer hij bijna wiskundig zeker is dat nalatigheid ontdekt zoude worden. Derhalve komen naar alle waarschijnlijkheid alleen de meer ernstige gevallen ter kennisse van den inspecteur van den arbeid, daargelaten dat ook de werkgever niet van alle kleinere ongevallen kennis draagt; want welk Nederlandsch werkman loopt dadelijk met opgestoken vinger naar zijn patroon? Billijkheidshalve zijn dus de Nederlandsche aangiften niet met uitheemsche aangiften te vergelijken, doch enkel met cijfers, welke betrekking hebben op de meer ernstige gevallen. Gelijk bekend is, worden in Duitschland enkel schadeloosstellingen toegekend aan wie tijdelijk of duurzaam meer dan 13 weken niet kunnen arbeidenGa naar voetnoot1). En in verhouding tot het groot aantal aangiften is hun getal betrekkelijk klein, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoodat de zeer hooge percentages van straks hier aanmerkelijk slinken en meer naderen tot de Nederlandsche. Want bij de Duitsche bouwbedrijven wordt slechts aan 0,67 pCt. der verzekerden eenige vergoeding toegewezen (derhalve slechts aan ongeveer één derde meer dan zich in Nederland aanmeldt). In de nijverheid der voedings- en genotmiddelen daalt het Duitsche percentage tot nagenoeg een zelfde bedrag (0,64 pCt.), en in de overige bedrijven tot een nog lager cijfer, zoodat het ten slotte slechts tweemaal grooter is dan het percentage der Nederlandsche aanmeldingen. Toch blijft het verschil tusschen de Duitsche en Nederlandsche cijfers aanzienlijk; vooral wanneer men bedenkt dat de Duitsche termijn van 13 weken betrekkelijk lang is. Want in Duitschland zouden het aantal rente-trekkenden met 84%, de uitgaven met 12% toenemen, indien alle getroffenen, ook de lichtgekwetsten, (die thans door de ziekekassen worden ondersteund) binnen de perken der ongevallenwet werden toegelaten.
Vraagt men mij waarom ik den Gidslezer in zulk eenen wirwar van cijfers laat ronddolen? Slechts om hem van den waan te genezen dat het verslag der inspecteurs alle nooden doet kennen; dat dus dááruit de balans der Nederlandsche weldadigheid met voldoende zekerheid kan worden opgemaakt.Ga naar voetnoot1) Trouwens zelfs wat het verslag vermeldt, lokt niet uit tot juichen, al schijnen op den eersten aanblik de cijfers vrij bevredigend. In 76 van de 379 onderzochte gevallen binnen het gebied der 1e inspectie, bleek geenerlei ondersteuning te worden verleend; in de 2e inspectie was zulks met 48 getroffenen het geval; in de derde ontvingen van een 2400 tal ruim honderd niets, in de 4e van een duizendtal ongeveer 50 niets, in de 5e werd in 180 van de 971 gevallen vermoedelijk geenerlei ondersteuning uitgereikt. In de 6e inspectie was zulks het lot van 43 der 211 getroffenen. Aan vijf ten honderd tot twintig ten honderd werd dus voor zoover is na te gaan, geenerlei steun geboden; doch waarom zoude hier wie helpt, zwijgen? En welke hulp ontvingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de overigen! Behoeft het nog gezegd te worden dat hier genoeg, dáár weinig, elders zeer weinig werd ontvangen? La charité - aldus herinnerde de Heer Luzatti in zijnen welkomstgroet op het Milaansche congres - est comme la pluic: abondante en un lieu, elle est insuffisante en un autre.
Eerst verzekeringsdwang zal aan allen gelijk recht verschaffen. Niet dat alsdan een in alle opzichten voortreffelijke toestand zal geschapen worden. Want waar de wet binnentreedt, gaat de liefdadigheid ter deure uit, en meermalen ook de billijkheid. De balans der Justitie toch komt niet in gevoeligheid overeen met die der artsenijbereiders. In enkele fabrieken met zeer humaan bestuur - aldus schrijft de inspecteur in de 1e inspectie - bestond geene
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzekering tegen ongevallen. Ongevallen kwamen daar zelden voor, en de patroons zagen nog meer voordeel voor de werklui en voor zich in eene ruime ondersteuuing voor zoo'n enkel geval. - Doch reeds Montesqieu heeft het zuchtend opgemerkt: C'est un malheur de la condition humaine, que les législateurs soient obligés de faire des loix, qui combattent les sentiments naturels même. C'est que les législateurs statuent plus sur la société que sur le citoyen, et sur le citoyen que sur l'hommeGa naar voetnoot1). Maar gelijk het van lieverlede tot een stelligen rechtsregel is geworden: dat het beter is dat tien schuldigen aan den wrekenden arm ontsnappen, dan dat één onschuldige lijdt, zoo moge dan ook de blindelings te werk gaande verplichte verzekering hier eens ontzenuwend werken, ginds onverdiend een slechten werkman steunen, zij zal althans beletten dat verreweg het grootste aantal, dat der goede arbeiders, langer van de nukken van het lot afhankelijk is. En ook al worde aan de Liefdadigheid dit haar min voegzaam terrein ontnomen, dan toch blijft het arbeidsveld der menschenmin zoo ruim, haast zoude men zeggen zóó onbeperkt, dat vrees voor verlamming des harten door gebrek aan oefening slechts bitteren spot kan heeten.
Met nadruk is er daarenboven op te wijzen, hoe geheel onverdiend de beschuldiging is, welke aan menig onverschillige een welkom voorwendsel verschaft om zich van dit onderwerp af te keeren; de beschuldiging nl.: dat de werkman de meeste ongevallen zich zelf heeft te wijten. Ook in dit opzicht zijn de verslagen van den arbeid leerzaam. Van de 878 door den inspecteur in de 1e inspectie onderzochte ongevallen, waren 609 slechts aan bloot toeval toe te schrijven; nauwlijks een tweehonderdtal aan onachtzaamheid en onvoorzichtigheid (blz. 40). De ervaring der overige inspecteurs is geen andere, al wordt zij niet onder cijfers gebracht. Eensdeels zijn de mindere geoefendheid en de roekeloosheid van den werkman, anderdeels omstandigheden onafhankelijk van zijnen wil de oorzaken - schrijft de inspecteur in de 2e inspectie (blz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
113) en die in de 3e bevestigt: dat in vele gevallen de juiste aanleidende oorzaak van het ongeval niet aan te geven is (blz. 374). Maar dan de dronkenschap, die den Staat doet leven en het individu doodt? Slechts weinig ongevallen ontstaan door dronkenschap. De inspecteur der 1e inspectie kent er slechts 2 (blz. 40); die der 5e inspectie slecht ‘enkele’ (blz. 374); die in de 4e inspectie deelt zelfs mede dat in geen der rapporten betrekkelijk de 1160 voorgekomen ongelukken op dronkenschap als oorzaak wordt gedoeld (blz. 296). Door dezen wordt trouwens omtrent het drankgebruik eene zóó merkwaardige meening uitgesproken, dat ik niet nalaten kan, die hier geheel over te nemen. ‘Het wil mij voorkomen’ - aldus zegt hij - dat over het algemeen dit kwaad sinds de laatste jaren veel verminderd is, en zulks - zonder de verdiensten der drankbestrijdings-genootschappen te kort te doen, voor een groot deel door de meerdere ontwikkeling en het meer ‘zichzelf’ gevoelen van den werkman. De kortere werktijd, de goed gehandhaafde rusttijd brengen daartoe het hunne bij, maar ook het besef dat wil men gerespecteerd worden, en zijne rechten kunnen doen gelden, in de eerste plaats dient gezorgd, dat op het werk de plichten worden vervuld (blz. 295). En hieraan sluit zich veelbeteekenend aan hetgeen de inspecteur in de 3e inspectie opmerkt: (blz. 174) ‘Er is nog een hoogst belangrijke factor, die als een groot nadeel van den overmatigen arbeid is aan te merken, vooral indien die arbeid met stukwerk gepaard gaat. Dat is het naar mijne stellige overtuiging niet te loochenen verband tusschen drankmisbruik en overmatigen arbeid. Dat verband ligt niet geheel open, daar op het drankmisbruik ook andere zaken van grooten invloed kunnen zijn, als erfelijkheid, huiselijke omstandigheden, schadelijke invloeden van den arbeid (zooals stof), enz.’ ‘Vermoeienis in welk opzicht ook, niet gecompenseerd door doelmatig voedsel of voldoende rust, werkt na korten tijd zoo afmattend, dat de werkman vaak, al is dat als het ware in strijd met zijn wil, om zijne ontstemming - een gevolg der afgematheid - te overwinnen, naar den borrel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grijpt. Daar ongelukkig bij velen eenig geestrijk vocht een zeer opwekkenden invloed heeft, al is die van korten duur, wordt dit dan lichtelijk telkens weder gedaan als zich de matheid doet gevoelen, om zoodoende vaak te eindigen met het te gaan behooren tot hen, die ook zonder bijzondere aanleiding behoefte aan sterken drank hebben en misbruik daarvan maken.... Waarom ik dan ook zoo sterk aandring op een dagtaak bij stukwerk van hoogstens 10 uur in het etmaal, als ook op behoorlijke zondagsrust. Want ook dit laatste heeft eene beslist gunstige werking in deze.’ Met dit al komt het mij voor - want dit opstel is geen pleitrede noch voor noch tegen den arbeider, evenmin als ten bate of ten nadeele van den patroon - dat in bovenstaande uitspraken der inspecteurs van den arbeid slechts met eenig voorbehoud is in te stemmen, en dat aan de aandacht is ontsnapt hoezeer het gebruiken van drank worden kan tot eene tweede natuur, zóózeer zelfs dat het meermalen niet wel mogelijk zal zijn te beslissen of de getroffene tijdens het ongeval al dan niet in ongewonen toestand verkeerde. Velen toch zijn niet dronken, maar erger nog: verdronken, en dezulken met het voortdurend beneveld brein en den steeds onzekeren voet zal lichter een ongeval treffen, al is schijnbaar de drank buiten spel. Anders blijft onverklaarbaar het feit dat terwijl in de overige bedrijven het aantal Maandagsche ongevallen (⅙) weinig grooter is dan dat hetwelk op de andere werkdagen is op te teekenen, deze daarentegen in het bouwbedrijf bijna ¼ deel van het totaalcijfer uitmaken. Want de merkwaardige mededeeling van den inspecteur in de 4e inspectie, binnen wiens werkkring bijna het derde deel van alle ongevallen in het bouwvak des Maandags plaats greep, terwijl hij nog nimmer dronkenschap als oorzaak vermeld vond (blz. 295), zal wel hare reden vinden in de omstandigheid dat het onderzoek naar de meerdere of mindere juistheid van de opgegeven aanleiding tot het ongeval, zeer bezwarend is, en daarenboven de werkman en zijne metgezellen er belang bij hebben om dronkenschap te ontkennen.
Moet niet - en hiermede willen wij deze reeks van vragen besluiten - het feit: dat nimmer in de verslagen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de inspecteurs van den arbeid roekeloosheid of onvoorzichtigheid van den patroon als oorzaak voor eenig ongeval wordt opgegeven, eveneens verklaard worden door het zoo bezwaarlijk uitvinden der juiste oorzaken, waar de patroon die de aangifte doet, allerminst reden heeft eene schriftelijke zelf beschuldiging af te leggen? Maar hoe dit zij, en ofschoon uit dit alles volgt, dat de zoo belangrijke mededeelingen der volijverige inspecteurs geenszins een zuiver beeld vormen van den toestand, toch zijn hunne gegevens voldoende om menig vooroordeel te ontzenuwen, en om de meening: dat onze werklieden voor het meerendeel roekeloozen en maagdaghouders zouden zijn, beslist tegen te spreken. En daarmede vervalt het sterkste argument der tegenstanders van eene verplichte ongevallenverzekering: dat deze slechts is het stellen eener premie op zorgeloosheid en uitspatting. En nu de betrekkelijk onvolledige inlichtingen, welke de Nederlandsche inspecteurs ons konden verschaffen, zulks duidelijk hebben gemaakt, mogen wij zonder schroom de nauwkeuriger Duitsche gegevens tot de onze maken. Een uitgebreid onderzoek heeft nl. dáár te lande geleerd dat van de 100 ongevallen slechts 25 aan de schuld van den arbeider zijn te wijten; 19 aan de schuld van den patroon, 8 (bij de nijverheid althans) aan beider schuld; en dat de overige 48, dus genoegzaam de helft, enkel het gevolg zijn van de uitoefening van het bedrijf, misschien juister gezegd: in het algemeen van het verrichten van arbeid. Mag niet - nu vast staat dat aan eigen schuld van den werkman slechts een klein deel is te wijten van de ongevallen, die hem treffen, terwijl evenzeer vast staat, dat die onverdiende smart niet wordt gelenigd, gelijk dit mogelijk en betamelijk is - met het volste recht worden verklaard: dat geen wetgever, welke ook zijne staatkundige richting zij, langer mag schroomen de verplichte verzekering in te voeren?Ga naar voetnoot1) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Doch vóór dat wij ons op nieuw in cijfers dompelen, zware boeken te voorschijn halen vol statistieke bescheiden, die leeren zullen - bij benadering althans - welke de geldelijke gevolgen zullen zijn eener ongevallen-wet (eene vraag, die men zich onwillekeurig stelt reeds vóór is uitgerekend aan hoevelen de verzekering ten zegen zal strekken!) noodig ik u uit met mij het oog - dat zóó lang op zwarte letters en witte bladzijden moest turen, - een oogenblik te doen uitrusten door het te laten dwalen langs onbeperkte horizonten, over maatlooze, grazige vlakten; met mij het brandend voorhoofd te verkoelen aan de vochtige winden, strijkende over de glanzende wateren, welke die groene eilanden omslingeren; en samen te dolen door dat deel van ons polderland, dat voor de meesten slechts een naam is, doch beter dan eenig ander het beeld bewaart van wat ons vaderland was, toen ter nauwernood het vaste zich van het vloeibare had afgescheiden. Dáár nog aarzelt als het ware de plantengroei zich te voegen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar de levensvoorwaarden van den droge, en vindt de voet geen steun als het vaartuig tegen den oever aanschiet. Bont warrelen, náuw geboren, zandplaat en griendbosch, rietvlakte en grasland daar dooreen; en waar de stem van den mensch klinkt, is het als in eene leegte, en verschrikt dat geluid. Zoo is de Biesbosch - of gelijk de omwonenden dien noemen: het Bergsche veld. Het eene oogenblik scheiden dit eilanden-rijk statige breede wateren, waarop tjalk en praam, hoog geladen, geluidloos naar hunne bestemming weg glijden; straks als bij ebbe het vloedwater weder is weggestroomd, glinsteren slechts smalle kronkelende geulen door de vochtigzandige waterdalen, en wordt zelfs de roeiboot tijdelijk tot rust gedwongen. Voor wie in zulk een roeiboot het tij moet afwachten, vormen de steil omhoogrijzende, onbeweeglijk staande rietstengels een ondoordringbaar woud, hetwelk in slingerende bochten rondom het uitzicht afsluit; zoodat de kreek wordt als tot eenen vijver, wèl beschut tegen den storm, die daar boven door het zwerk jaagt. Hel opschietend uit den veenachtigzwarten kragbodem, bladerloos en met geelig slib omhuld tot aan een waterpasse, strak getrokken lijn - merkteeken van den dagelijkschen vloed - bedekt dáár boven plotseling een puntig, warrelig lover het stangengewemel met een breed golvenden, lang gestrekten groenen band, welke tegen het luchtruim uitrafelt in wild wuivende, rossige pluimen. Straks als de vloed, eerst nauw merkbaar toestroomend, weldra krachtiger aandringend, van lieverlede de kreek vult, en het vaartuig opheft, rijst ook het oog van den beschouwer langzaam omhoog; en terwijl de slikkerige deelen der stengels geleidelijk onder den waterplas verzinken, wordt boven den rossigen gloed van het golvend rietveld het wuivend vaalgroen der rijswaarden zichtbaar, waardoor telkens zilveren wolken stuiven, als een ruk van den wind zwiepend de takken omlaag buigt en de bladeren-pluim omkeert. Eindelijk is de smalle watergang geworden tot eene breede, wiegelende vlakte, en gedragen door het steeds sneller instroomend water, schiet de boot langs rietgors en grasland, hier en daar nagestaard door een landbouwer, die, een oogenblik den eentoonigen arbeid afbrekend, zich indenkt in het tijdstip, dat ook hem zal zien weg spoeden uit de eenzaamheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schaarsch toch zijn in den Biesbosch vaste woningen. Het meerendeel der eilanden wordt slechts tijdelijk bevolkt. Mensch en vee worden in het gunstige seizoen daarheen overgebracht van het vaste land, in ponten en pramen, om huiswaarts te vluchten als de najaarsstormen in aantocht zijn. Want niet enkel de rietlanden, rijswaarden en graspolders worden dan overstroomd, doch bij het hooger gaan der vloeden stort zich het water weder over de beter omdijkte, weinige zaaipolders, en herneemt kokend en bruisend voor enkele uren het gansche gebied, dat de zee eenmaal in de vijftiende eeuw, op den Sint Elizabethsdag, op het vaste land veroverde. Statiger beeld dan de vochtige gangen der kleinere wateren biedt de breede, thans eenvormige stroom, welke ten zuiden het Bergsche veld afsluit: de Amer, rivier zonder oorsprong; doch welke als eenmaal de dam is doorgestoken, die de Bergsche Maas bij Heusden nog tegenhoudt, het water zal zeewaarts brengen dat Frankrijk en België ons toevoert. Voor weinige jaren het tooneel van groote werkzaamheid, toen alles tot ontvangst van het Maaswater werd gereed gemaakt, wordt thans die rivier alleen verlevendigd door de uitoefening van een bedrijf, dat weldra te niet zal gaan, als het opperwater de zanden wegschuurt. Nu zwermen op de platen, welke bij laagwater opduiken, - zoodra zij droogvallen - arbeiders met schop en kruiwagen, en laden de kleine vaartuigen, welke tegen den zoom ten anker liggen, met zand hetwelk zij te koop aanbieden aan wie bouwterreinen wil ophoogen of om andere reden zuivere materie van noode heeft. Haast onmerkbaar krimpt de omtrek van de zandbank; eindelijk, terwijl de kruiwagens sneller en sneller rollen, de schoppen haastiger en haastiger flikkeren, als wapenen in strijdgewoel, wijzigt zich de tint van het door de zon geblakerde zand; eene dunne schicht water trekt er over henen, die steeds in hoogte toenemend, eindelijk de melkwitte streep doet vervloeien, welke nog de plaat deed herkennen; de vlot-geworden vaartuigjes zijn reeds heen gevaren met hunnen last, en eenzaam dommelt de watervlakte, welker kleine, elkander doortrillende golvingen aan den gezichtseinder zich oplossen in eene smalle metaalglanzende strook, waarboven in het blauwend verschiet een boomenrij schijnt te zweven. Slechts hier en daar doet een bruin getaand zeil, nu eens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
breed, dan eens smal - al naarmate het vaartuig den koers wijzigt - den horizont wijken; en de gewijde stilte, welke uit al dit onbewuste omhoog stijgt, brengt ook het gemoed van den beschouwer tot rust.
Hoe menigmaal heb ik niet, wachtende op het weder vlot komen van de dienststoomboot, dat gluiperig opkruipen van het water tegen de zandplaten gadegeslagen, en mij de marteling voorgesteld, door een fantastisch schrijver uitgedacht, die het aan den opkomenden vloed overliet, om aan den geketende het doodvonnis te voltrekken. Welke misdaad kan eene zoo uitgezochte marteling rechtvaardigen?... En toch mag dit verbeeldsel niets tegenover de latere werkelijkheid. In het voorjaar van 1893 werd uitbesteed het voltooien van een gedeelte van het kanaal, waarop thans het land van Altena zijne loozing moet vinden. Tot benedenmond van dit zoogenaamd ‘Noorderkanaal’ dient de Scheisloot, eene kreek van geringe beteekenis, alleen merkwaardig omdat zij de grensscheiding vormt tusschen gemeenten van het land van Altena en van de Langstraat; en vermoedelijk dan ook eenmaal den machtigen Maasstroom heeft gedragen, voordat deze bij Loevestein een anderen uitweg vond. In dezen benedenmond van het Noorderkanaal, waar vloed en eb vrijelijk toegang hebben, en beurtelings den oeverzoom dekken en ontdekken over de hoogte van eenen rijzigen man, lag nog den 8en December van bovengenoemd jaar de laatste der voor het werk gebezigde baggermolens. Molenbaas was zekere Pieter S., oud 37 jaren, woonachtig te Sliedrecht, gehuwd en vader van zes kinderen; zijne verdiensten bedroegen ƒ 16 in de week. De taak van dezen achtergebleven baggermolen was den vorigen dag voleindigd, en haastig maakte S. aanstalten om het onherbergzame oord te verlaten; want de naderende vorst deed voor invriezing van het vaartuig vreezen. Doch vóór het schip vertrekken kon, waren nog eenige waarlooze deelen, welke tijdelijk op den wal waren opgeborgen, weder aan boord te brengen. Onder die machinedeelen in voorraad bevonden zich een zeskant en een achtkant, zéér breede, zware ijzeren raderen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met zeskantigen en achtkantigen buitenomtrek, de bewegingsdeelen van den emmerladder, over welke - boven en beneden, de eindlooze ketting wordt geslagen waaraan de emmers zijn geschakeld. Aangezien wegens het vergevorderde jaargetijde ook de andere werkzaamheden in den omtrek gestaakt waren, moest men zich voor het vervoer der ijzeren blokken behelpen met eene kleine schuit of aak, en de bemanning van den molen zelve - een vijftal, waaronder ook den broeder van den molenbaas. Het aakje wordt langsscheeps in de kreek gelegd; van den oever worden een paar zware balken of posten uitgestoken en over deze het zeskant voortgeschoven. Doch voor dit gewicht is het aakje betrekkelijk wat klein, en dit helt dientengevolge over naar de walzijde, toen het ijzeren gevaarte tot nabij het scheepsboord was gehaald; zulks te meer omdat onwillekeurig de mannen, die zich in het aakje bevinden en het zeskant naar zich toe trekken, te dicht die zijde naderen. De molenbaas S. geraakt te water; bij den toeloop om hem er uit te halen verliezen de balken, waarover het zeskant werd voortgeschoven, hunnen steun op het vaartuig; het zeskant glijdt er af, plonst in de kreek en valt tegen den binnenkant der kniegewrichten van den ongelukkige, die aldus geknield in den modder wordt gedrukt. Bovenlijf en hoofd blijven echter boven water. - Het was dien namiddag om 2 uren laag water geweest; te ruim 6 uren zoude het derhalve hoog water worden; het ongeval vond plaats tegen 3 uur, derhalve bij opkomenden vloed.- De vier mannen grijpen den molenbaas bij de armen, bij het hoofd, bij de haren, trachten hem van onder het zeskant weg te trekken; doch hunne krachten zijn te zwak, en hulp van elders is op die eenzame plaats niet spoedig te verkrijgen. Het zware blok drukt S. steeds dieper in den modder, en tevens stijgt gestadig de vloed; in radelooze angst werpt het inmiddels toegeschoten volk met dreggen naar het zeskant om dit op zijde te trekken, en havent den beknelde het lichaam; één houdt hem nog het hoofd zoolang mogelijk boven de wassende vlakte; hij kan nog haastig uitbrengen ‘zeg mijne vrouw en kinderen van mij goeden dag’.... Toen was het water tot boven de lippen gekomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.... Keeren wij thans tot onze cijfers terug. S. liet - gelijk reeds werd medegedeeld, - eene vrouw na met zes kinderen. Had het ongeval een paar jaren vroeger plaats gevonden, dan zouden enkel zij, die op ‘gemengde berichten’ jagen, er eenige vijfstuivers-stukken uitgeslagen hebben; nu werd de weduwe overeenkomstig de besteksbepalingen het zeshonderdvoudig dagloon van den overledene uitbetaald, derhalve ongeveer ƒ 1600. Zij ontving reeds den 2e Januari 1894 deze som van de betrokken verzekeringsmaatschappij en bedankte er den aannemer zeer voor. Had zij reden tot dankbaarheid? Ja.... en neen. Ja, indien men zich rekenschap geeft, wat het deel der weduwe zoude geweest zijn, indien niet het bestek tot verzekering had gedwongen, en zij enkel het medelijden had kunnen inroepen; dat medelijden, welker golvingen zoo kort slechts natrillen in den maalstroom des levens, zoo dicht reeds nabij den oorsprong versterven!Ga naar voetnoot1) Moge dan ook in dit opzicht de som in eens van ƒ 1600 uitkomst hebben verschaft; dergelijk bedrag wordt klein, wanneer men het doode kapitaal vergelijkt met dat levende, hetwelk der weduwe was ontnomen; klein ook indien men narekent, wat de weduwe indien zij eene Duitsche of Oostenrijksche ware geweest, dáár te lande zoude ontvangen hebben. Zie hier wat in Duitschland de wet toekent aan de weduwe van een werkman, die ƒ 16 per week verdiende; overeenkomende met een dagloon van ƒ 2.66. Aangezien een dergelijk dagloon hooger is dan het maximum (ƒ 2.40) dat aan de berekening der uitkeeringen ten grondslag ligt, worden de toelagen uit dat maximum afgeleid (ƒ 2.40 + ⅓ 0.26 = ƒ 2.49). Voor begrafeniskosten ontvangt de weduwe alsdan 20 maal het dagloon van ƒ 2.49; derhalve ƒ 50. Als jaarlijksche toelage wordt haar - in maandelijksche termijnen - levenslang uitgekeerd 20 % van het dagloon, over 300 dagen berekend; derhalve ƒ 149 's jaars. Slechts bij hertrouwen vervalt dit jaargeld en wordt vervangen door eene driedubbele uitkeering in ééns (ƒ 438). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten behoeve der minderjarige kinderen wordt voor elk, tot voleindiging van hun 15e levensjaar, 15 % van het dagloonGa naar voetnoot1), derhalve ƒ 112 's jaars uitgekeerd; met dien verstande dat weduwe en kinderen te samen nimmer meer dan 60 % kunnen ontvangen. In het onderhavig geval zouden derhalve de volle zestig percent zijn uitgekeerd, of ƒ 448 's jaars. Aangezien volgens Nederlandsche tarieven van levensverzekering eene vrouw van 30 jaren zich voor een kapitaal van ƒ 1600 slechts eene lijfrente van ongeveer ƒ 80 kan koopen, slechts weinig meer derhalve, dan de helft van hetgeen zij in Duitschland voor zich zelve ontvangt (om van de kinderen niet te gewagen), blijkt hieruit voldoende hoeveel milder de Duitsche wetgever is dan de Nederlandsche minister.Ga naar voetnoot2) Het zal den lezer dan ook wel niet verwonderen, dat het kapitaaltje der weduwe erg slinkt, en dat hoewel zij met uit werken gaan den kost tracht te verdienen, hare toekomst en die der zes weezen - de oudste, een jongen, is thans 12 jaren, de andere zijn meisjes, - geenszins verzekerd is.
Maar wat kost die uitheemsche vrijgevigheid, hoor ik u vragen; want nu ik cijfers noem, komt de financier weer te voorschijn en dringt de philantroop naar den achtergrond. Aan den arbeider in Duitschland niets, in Oostenrijk wettelijk zéér weinig, feitelijk niets; de werkgever draagt in beide gevallen de verzekering. Wat Duitschland betreft, kan ik u nauwkeurig opgeven wat voor den molenbaas zoude gestort zijn. De aannemer ware verplicht geweest hem bij den Tiefbau-Berufsgenossenschaft te verzekeren, welke hem alsdan in de gevaren-klasse S, met het grondcijfer 5,6 zoude ingeschreven hebben; hetgeen tot eene betaling noodzaakt van ongeveer 3 % van het loon. Wat Oostenrijk betreft, kan ik u het juiste cijfer niet mededeelen; doch dit doet ook minder ter zake, omdat de geldelijke aangelegenheden der Staatsver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sicherungsanstalten ietwat in het ongereede zijn en dus hare cijfers geen betrouwbaar beeld opleveren van de werkelijke kosten. En wat de kosten der Nederlandsche mildheid betreft! De Staat is, gelijk men weet, in zaken welke voor aanneming vatbaar zijn, grand seigneur, en houdt zoo min mogelijk boek. De departementale werkzaamheden hebben zich dan ook bepaald tot het voorschrijven der verzekering in de bestekken. Overigens zoekt men te vergeefs in de lijvige bijlagen tot de Staatsbegrooting, welke zoo trouw, jaar in jaar uit, aan de prullemand in uitvoerige tabellen melden elken halven cent. sedert den aanvang der tijden aan de Staatsspoorwegen ten koste gelegd, naar eenige gegevens betreffende de geldelijke en andere gevolgen der op Rijkswerken voorgekomen ongevallen; terwijl een even nauwgezet stilzwijgen in acht werd genomen bij de mondelinge behandeling der Staatsbegrootingen. (Dat althans de Verzekerings-maatschappijen hierbij niet slecht hebben gevaren, meen ik te mogen afleiden uit het protest in brochure-vorm door een der Directeuren van de ‘Onderlinge’ tegen de oprichting van eene Rijksverzekeringsbank ingediend.) Lofwaardiger dan het bij ministerieele beschikking verplichtend stellen der verzekering, ware het echter geweest op de staatsbegrooting uit te trekken een deel van het bedrag, hetwelk jaarlijks naar schatting op Rijkswerken aan arbeidsloonen wordt besteed, ten einde uit die som rechtstreeks de uitkeeringen aan de getroffenen te kwijten, en zoodoende op bescheiden voet eene soort Staatsverzekeringsbank op te richten. Want dan zouden niet enkel aanzienlijke sommen zijn bespaard, maar waren tevens de staatsambtenaren eene ervaring in verzekeringszaken rijk geworden, welke aan latere wetsvoorstellen ten goede zoude zijn gekomen, en bij het jongste stil-geborene maar al te zeer ontbrak. Ook in dezen toch geldt: gouverner c'est prévoir, en waar geen voorganger de voorraadschuur vult, kan geen opvolger den hongerenden voedzaam graan toedeelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Doch dan zouden geen bedwelmende wierookgeuren omhoog zijn gestegen, maar wel de prikkelende stofwolken van een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steeds heviger en heviger wordenden strijd, van een strijd tusschen de administratiën onderling, tusschen ambtenaar en geneesheer, tusschen geneesheer en getroffene; eindelijk zoude zelfs de Volksvertegenwoordiging zich op den minister hebben geworpen, en de lofzang, welke de beschikking van 1891 begroette, ware in klaagliederen ondergegaan. Doch die strijd ware een kostelijke oefenschool geweest voor den zooveel geduchteren krijg, welke na de invoering der verplichte algemeene verzekering staat te wachten; neen, beter nog, die strijd hadden ons den vrede verzekerd; want de oorlog is geen noodzakelijk kwaad: slechts een teeken van het onvolmaakte der toestanden. Want ons thans boven 't hoofd hangt, leeren Duitschland en Oostenrijk; want ook daar heeft de wet geen rust gegeven, en tot de tanden toe gewapend berennen administratiën, betalenden en rentetrekkenden elkander. Doch van het land der Pickelhauben - waar dus steeds ter hand is wat als domper, of, omgekeerd gehouden, als doofpot dienst kan doen, - komen begrijpelijker wijze van menigen kamp slechts zeer flauwe geruchten tot ons. Men mompelt van hooggaanden twist tusschen Reichsversicherungsambt - de Hooge Raad in Verzekeringszaken - en de Duitsche Regeering. Onzin! roept de Staatssekretär von Boetticher den 26en Februari jongstleden in den Rijksdag uit: ‘Ik ontken dat de verhouding tusschen den voorzitter van dat lichaam en mij of mijn departement minder vriendschappelijk zoude zijn. En wat den dienst betreft, zijn tusschen hem en mij geen geschillen (Kollisionen) mogelijk! Wellicht loopen onze meeningen uiteen, maar van geschillen .... kan tusschen hooger en lager geplaatsten nooit sprake zijn.’ Gij begrijpt wat dit spreken zeggen wil, niet waar? En zeker niet minder goed het zwijgen der Regeering op de vraag van leden van alle partijen: waarom toch niet - gelijk geoorloofd is - de voorzitter van het Reichsversicherungsambt uitgenoodigd om bij de beraadslagingen omtrent de novelle op de ongevallenwet tot het geven van inlichtingen aanwezig te zijn? En indien noch zwijgen, noch spreken u overtuigen, dan toch zeker wel het zóó zeer betreurd ontslag nemen van dien voorzitter van het Reichsversicherungsambt; den genialen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
organisator der arbeiderswetgeving, die dertien jaren wijdde aan zijne taak, en zóó hoog staat aangeschreven, dat de firma Siemens & Halske, met haar tienduizendtal werklieden, hem tot chef van haar personeel heeft aangesteld! En rammelt de strijddonder in de hoogste wolken van den duitschen ambtelijken hemel, ook lager bij den grond drijven daar zware wolken. Hoor den zelfgenoegzamen Dantziger Regierungs- und Gewerberath (den Duitschen inspecteur van den arbeid), hoe hij de hulp van de beambten der Berufsgenossenschaften (de door de wet ten behoeve van de ongevallen-verzekering ingestelde vakvereenigingen) minachtend afwijst: ‘De medewerking in te roepen van de organen der Berufsgenossenschaften tot het wegnemen der aan het licht gekomen zedelijke en hygiënische misstanden - gelijk de Keulsche inspecteur van den arbeid in 1893 deed - acht ik onnoodig. Ten eerste ligt zulks buiten den werkkring dier vakvereenigingen, en daarenboven is de inspecteur van den arbeid zelf voldoende in staat om den noodigen invloed uit te oefenen. Ook acht ik het geraden zoo min mogelijk de bemiddeling der organen van de vakvereenigingen in te roepen, omdat deze er zich blijkbaar op toe leggen ter vergrooting van hunnen invloed de uitoefening van het Staatstoezicht aan zich te trekken, meer bepaald het gebied der Inspecteurs van den arbeid te beperken.’Ga naar voetnoot1) Ook op het gebied der menschelijkheid wordt dus mededinging gevreesd! Deze naieve verklaring, uit zucht tot zelfbehoud ontsproten, is kenschetsend voor de houding der Regeeringsambtenaren tegenover de ongevallen-administratie, en levert den sleutel tot veel dat anders in de novelle der ongevallen-wet raadselachtig zoude blijven. Heeft de strijd tusschen administratiën onderling meestal plaats in wèl gesloten bureelen; die tusschen administratie en getroffene geschiedt daarentegen met open deuren, en de statistiek rijgt de uitkomsten aaneen. Zie hier de Duitsche cijfers voor 1896: Van hen, die ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
troffen werden, en omtrent wie door de vakvereenigingen eenig besluit wegens renteverleening of schadeloosstelling werd genomen, wilde een vierde deel zich niet bij de beslissing neerleggen en kwam in hooger beroep. Wederom een vierde deel van dit vierde deel zocht recht in hoogste instantie: bij het Reichsversicherungsambt. Doch de meeste klachten bleken ongegrond: want zoowel in hooger beroep als in laatste instantie werd slechts aan een vierde deel der ontevredenen min of meer gelijk gegeven. En zijn dus geenszins allen, die voor het eerst met de rente-machine in aanraking komen, met dankbaarheid vervuld; ook zij, die reeds rente genieten, doch deze wegens herstel of om andere reden zien verlagen of intrekken, zijn niet minder klachtvaardig. Ruim één zesde deel hunner verheft zich tegen de genomen besluiten, en ruim ⅕ deel van deze, buigt zich niet voor de scheidsrechterlijke uitspraak, doch gaat - eveneens met weinig gevolg - de beslissing inroepen van den hoogsten rechter. Niet enkel om geld en goed strijdt de getroffene. Ook om zijn lichaam. Want in vele ernstige gevallen kan de gekwetste niet in het eigen huisgezin de behandeling ondergaan, welke ter genezing noodig is. Daarom heeft de wet den vakvereenigingen macht gegeven, den patient te doen opnemen in een ziekenhuis, indien de genezing zulks vereischt. Erger u daaraan niet: tot geen lichamelijken dwang wordt overgegaan: weigert de getroffene, dan wordt slechts de later uit te keeren rente verlaagd tot het minimum, hetwelk hem zoude toekomen indien de voorgenomen behandeling den vermoedelijk gunstigsten invloed hadde uitgeoefend. Bij opneming in het ziekenhuis ontvangen daarentegen de huisgenooten tijdelijk hetzelfde bedrag als hun deel zoude geweest zijn, indien de getroffene overleden ware. En niet enkel worden tal van ziekenhuizen gebouwd; ook inrichtingen voor herstellenden, voor badkuren en luchtbaden worden door de vakvereenigingen te samen of alleen opgericht. Want dit is misschien wel een der beste zijden van het zelf-administreeren der bijdragen tot de verzekering: dat de vak-besturen voortdurend de cijfers voor oogen hebben, en elke verlaging van uitgaven tastbaar voordeel aanbrengt. Vandaar dan ook dat die besturen steeds zoo ernstig aansporen tot het nemen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maatregelen tot voorkoming van ongelukken; deskundige beambten aanstellen, die voortdurend onderzoeken of de gegeven voorschriften worden opgevolgd (het toezicht der inspecteurs van den arbeid is hiertoe ontoereikend); van daar dan ook dat geen middel onbeproefd wordt gelaten om wie getroffen wordt, niet enkel te genezen, maar ook om de gevolgen van het ongeval zooveel mogelijk bij hem weg te nemen. Het eigenbelang in dienst van algemeen belang - in zoovele gevallen eene zinledige uitdrukking - is hier inderdaad in toepassing gebracht, en voor het Duitsche stelsel geldt dan ook niet het verwijt dat het Nederlandsche treft: ‘dat van eenige pressie, door eene verzekeringsmaatschappij uitgeoefend, tot het nemen van maatregelen ter voorkoming van ongelukken, niets te bespeuren valt.’Ga naar voetnoot1) In welke hooge mate de vakvereenigingen gebruik maken van haar recht om de verpleging in ziekenhuizen te doen plaats vinden, blijkt uit het feit dat in 1896 door de Tiefbauvakvereeniging (een der voornaamste) niet minder dan 173000 mark ten koste werd gelegd aan die verpleging; bijna ⅕ deel van hetgeen door haar in het geheel aan getroffenen was uit te keeren. Wordt naar dergelijke verpleging in ziekenhuizen door den werkman met verlangen uitgezien? Wordt door hem gewaardeerd dit in praktijk brengen der echt sociale stelling: dat de eenling het aan de maatschappij verplicht is, zoo productief mogelijk te blijven? Verre van daar bestempelt hij die inrichtingen als Rentenquetsche, omdat de zorgvuldiger behandeling geheele of gedeeltelijke genezing doet intreden, en hem dus in zijne hoop op renten treft. Niet het herstellen, maar het rente-ontvangen is begeerlijk in zijne oogen: zoozeer zijn kapitalistische neigingen een ieder ingeboren!
Dat in Oostenrijk minder klachten gehoord worden, heeft twee goede redenen: er zijn slechts weinigen verzekerd (in het geheel slechts anderhalf millioen tegen zestien- en een half in DuitschlandGa naar voetnoot2), en daarenboven heeft de bureaucratie de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheele administratie aan zich gehouden; het beste middel om, waar klachten niet te voorkomen zijn, deze te verstikken. Vergeefelijk is zulks in eene monarchie, wier bontlappige Keizersmantel slechts met de uiterste voorzichtigheid voor inscheuren wordt behoed; waar Staat tegen Staat, en stam tegen stam zich keert, waar taalverschil en rassenhaat steeds doen leven op den voet van oorlog, en dus geenerlei zelfregeering kan geduld worden. Doch onverklaarbaar is het dat eene vrijzinnige Nederlandsche regeering dáár het voorbeeld zocht voor haar wetsontwerp! Welk eene tegenstelling toch tusschen Oostenrijk en Duitschland! In het land der metallieken slechts zeven algemeene kassen, over de verschillende staten verdeeld. (Hongarije heeft zich onthouden.) En bij elke kas, met al hare uiteenloopende belangen, een bestuur waarin wel enkele technici zitting hebben, doch die, omdat alle bedrijven te samen zijn gevat, toch feitelijk niet als deskundigen zijn aan te merken. En ook al ter bevordering der rustige rust, geen hooger beroep bij geschillen! In Duitschland daarentegen de nijverheidbedrijven over niet minder dan 64 instellingen verdeeld, en aan deze, even als aan de 48 landbouw-vakvereenigingen, binnen de grenzen der wet, een zelfstandig beheer toegekend. En van de besluiten der vakvereenigingen beroep op de scheidsgerechten; van deze hooger beroep op het Rijksverzekeringsambt. In Oostenrijk, als tegenstelling, zulk eene vrees voor wat naar zelfstandigheid zweemt, dat hoewel de wet voorzag dat meerdere ondernemers zich tot eene vakvereeniging naar Duitschen snit zouden willen samenvoegen, slechts viermaal de vereischte ministerieele machtiging is verleend, en wel driemaal voor vorstelijk-Schwarzenberger industrie-vereenigingen, éénmaal voor de vereeniging der spoorwegmaatschappijen. Van waar in Duitschland - dan toch geenszins het land der vrijheid - eene zooveel juistere opvatting van de taak van den Staat? Hierop het antwoord te geven, zoude te ver voeren; genoeg zij het dat de vrijzinniger regeling daar niet enkel bestaat, maar voldoet; niet enkel voldoet, maar gevreesd wordt, door wie gevreesd te worden tot eere geldt. Reeds zagen wij hoezeer de bureaucratie haren groei met leede oogen volgt; doch ook de sociaal-democratie - deze bureaucratie in spe - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verfoeit de Berufssgenossenschaften en wenscht ze te vervangen door de Oostenrijksche territoriaal-indeeling. Ook de kleinere Bondsstaten zouden niets liever zien; zoozeer achten al dergelijken eene krachtig georganiseerde en daardoor tot zelf bewustzijn gekomen industrie gevaarlijk.... voor hun eigen macht. Ja, zelfs de eenige werkelijke Oostenrijksche vakvereeniging: die der spoorwegen, kan geen genade vinden in sociaal-democratische oogen: ook deze wenschen zij in het territoriale systeem begraven te zien.
Schetsen wij in enkele trekken de Duitsche regeling; de eenige, welke waardig is ons tot voorbeeld te strekken. Thans zijn ruim vijf millioen nijveren verzekerd, en al naar mate hun bedrijf, over de verschillende vakvereenigingen verdeeld. Sommige dezer strekken hunne werkzaamheden uit over het geheele Rijk, andere hebben een meer beperkt gebied; hetgeen afhangt van de mindere of meerdere plaatselijke dichtheid der industrie. Zoo kan Rijnland-Westfalen bogen op eigen vakvereenigingen voor de ijzergieterij en walswerknijverheid; voor de werktuigbouw en gereedschapsnijverheid; voor de weverijen en voor de bouwvakken; alle trouwens vereenigingen met elk nagenoeg of meer dan honderdduizend verzekerden. Daarentegen zijn aan 29 van het geheele vierenzestigtal vakvereenigingen der Duitsche nijverheid geen engere grenzen aangewezen dan die van het Rijk; en van dit aantal telt die, welke het diepst daalt: de Knappschafts-Berufsgenossenschaft (mijnbouw) het grootst aantal leden (ruim 400,000); die, welke het hoogste klimt, daarentegen het kleinst getal (6000) - hetgeen eenigermate wordt vergoed door den wèlklinkenden en langsten aller titels: Berufsgenossenschaft der Schornsteinfegermeister des Deutschen Reichs. Volgens de grenzen van Provinciën en Staten is het gebied der 48 landbouw-vakvereenigingen afgebakend; haar twaalf millioen verzekerden zijn dus tot groepen van zeer verschillende grootte samengevat. Aldus telt bijv. de Bremer-vereeniging slechts 3142 verzekerden, de Silezische daarentegen meer dan een millioen - en zoo hier steeds de kleinste cijfers naast de grootste worden gesteld, geschiedt zulks ten einde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te doen uitkomen dat naar het Duitsche patroon ook een voor ons passend kleed kan geknipt worden. Trouwens Conrad Busken Huet heeft er reeds op gewezen, dat eene wereldstad eigenlijk niets anders is dan eene reeks aan en in elkander geschoven provinciestadjes. Behalve deze vereenigingen telt Duitschland nog 133 Staatsen 252 provinciale en gemeentelijke kassen, welke uitsluitend zorgen voor de in eigen dienst staande arbeiders. Voor hare oprichting is goedkeuring van hoogerhand noodig, welke alleen wordt verleend in geval die lichamen hare geldelijke verplichtingen ten volle kunnen nakomen. Het bestuur der vakvereenigingen bestaat uitsluitend uit patroons - die trouwens alle uitgaven alléén bekostigen. Bij het vaststellen van veiligheidsvoorschriften moeten echter vertegenwoordigers der arbeiders mede aanzitten, en vele besturen zijn genegen aan deze ook in andere gevallen ruimer plaats te bieden. Onder het Hoofdbestuur der vereeniging zijn afdeelingsbesturen werkzaam; onder deze weer de posthouders (Vertrauensmänner), die - over het gansche land verdeeld - als agenten optreden en zeer bijdragen tot het spoedig afdoen van zaken. Grootere vakvereenigingen stellen daarenboven deskundige inspecteurs aan (Beaufträgte), die evenals de inspecteurs van den arbeid - doch zich enkel aan één bedrijf wijdende - onderzoeken in hoeverre de veiligheidsvoorschriften worden opgevolgd, welke verdere maatregelen wenschelijk zijn, de loonlijsten narekenen, enz. Talrijk, overtalrijk zelfs, zijn de scheidsgerechten. Bij elke afdeeling eener vereeniging wordt er een aangetroffen, en het zoude de voorkeur verdienen, indien het voorzitterschap, - waartoe van Rijkswege een rechtskundig ambtenaar wordt aangewezen, - bij alle ter zelfder plaatse of in den omtrek gelegen scheidsgerechten door eenzelfde persoon werd vervuld, zoowel ter besparing van kosten als tot het verkrijgen van meerdere ervaring. De overige leden van het scheidsgerecht zijn: twee patroons gekozen door en uit de bijdragende ondernemers; twee werklieden gekozen door en uit de verzekerden. Het Rijksverzekeringsambt, hetwelk in hooger beroep beslist, bestaat uit elf leden; waarvan slechts twee uit en door de bestuurders der vakvereenigingen, en twee uit en door de werklieden-vertegenwoordigers zijn ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kozen; de overigen door Keizer en Bond. Het verheugt zich in een zeer grooten roep van onpartijdigheid. Op welke uitkeeringen de achterblijvenden recht hebben, werd reeds in eene vroegere afdeeling van dit opstel aangestipt; de getroffenen zelven ontvangen ten hoogste 66⅔ ten honderd van hun jaarloon, alsmede de kosten van genezing na de 13e week, - en op deze weinige cijfers, waarlangs ons oog achteloos glijdt, en die ternauwernood tot het begripsvermogen doordringen, staren duizenden en duizenden, en kennen ze uit het hoofd en wentelen ze om en om in hunne gedachten en spitsen hunne hersenen ten einde er één, één enkele eenheid aan toe te voegen: want van die cijfers hangt het af in hoeverre het ongeval meer dan een ongeval: een onherstelbare ramp voor gansch het huisgezin zal zijn. Welk een heirleger toch van ellenden trekt voor onze oogen voorbij, welke vizioenen van smart doemen voor ons op, enkel bij het opsommen der bedeelden: Aan meer dan tweemaal honderdduizend getroffenen wordt voor langerenof korteren tijd rente uitgekeerd; aan twee en twintig duizend weduwen, aan meer dan dubbel dit aantal kinderen. In zes en dertig duizend gevallen is voor genezing zorg te dragen (bijna vijftienduizend getroffenen worden in ziekenhuizen verpleegd); bijna zesduizend malen zijn begrafeniskosten te betalen; aan vijftienhonderd ouders en grootouders van overleden kostwinners is onderstand uit te reikenGa naar voetnoot1); en - want aan alle smart komt een einde - voor 748 hertrouwende weduwen wordt door eene huwelijksgift het herdenken aan den overleden man verzoetGa naar voetnoot2). Prozaïsch moge de blik zijn, welke de patroons op dergelijke cijfers werpen; hunne belangstelling is er niet te minder om, want alle giften der wet worden geschonken uit hunne beurs. Door hen zijn 59 millioen mark op te brengen - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het bedrag is steeds klimmende - waarvan ⅙ ten behoeve der reserve fondsen, 1/10 ter bestrijding van de kosten van beheer, 1/25 wegens het onderzoek der ongevallen, de scheidsgerechten, de inspectie der ondernemingen, reddingspremiën enz.; terwijl het overige, vermeerderd met de rente der opgespaarde kapitalen, tot een bedrag van 40 millioen de getroffenen en de achterblijvenden te goede komt. Geen geringe sommen, voorwaar! en welke dan ook in enkele vakvereenigingen gemiddeld 3 ten honderd van de arbeidsloonen vorderen; in bepaalde gevallen den werkgever op nog een hoogeren bijslag te staan komen - en die nog zullen klimmen, indien ook hetgeen vóór het einde der 13e week aan genezing en onderstand thans door de ziekekassen wordt ten koste gelegd (waarin de werkman mede betaalt), geheel ten laste wordt gebracht van de vakvereeniging, - waarin de patroon eenig betaler isGa naar voetnoot1). En toch, niettegenstaande de aanzienlijke lasten den patroons aldus opgelegd, is niet dit hun reden tot klacht; en wel verre van zich mokkend in hunne tenten terug te trekken, het overlatende aan den Staat hoe zich het best tegen rentebegeerigen te verdedigen, bieden zij aan om de invaliditeitsverzekering - thans nog zuiver eene Staats-administratie - met de weduwen-verzekering tot den werkkring der vakvereenigingen te betrekken; van deze instellingen derhalve op sociaal gebied te maken het Palladium der industrie. Inderdaad kunnen wij ons aansluiten aan hetgeen ten vorige jare op de Berufsgenossenschaftstag der gezamenlijke vakvereenigingen door den staatsminister von Boetticher werd erkend, en dit jaar op de algemeene vergadering door den Directeur in het ministerie van binnenlandsche zaken met deze woorden werd bevestigd: ‘dat de ondervinding heeft aangetoond hoezeer terecht de uitvoering der ongevallenverzekering overgegeven is aan de zich zelf beheerende vakvereenigingen.’Ga naar voetnoot2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel zijn ook deze vakvereenigingen geenszins volmaakt georganiseerd, - gelijk volmondig werd erkend op de jongste algemeene vergadering - maar toch, met vermijding van de gebreken welke haar aankleven, zullen deze den Nederlandschen wetgever tot voorbeeld kunnen strekken.Ga naar voetnoot1) Slechts zoodanige, binnen zekere grenzen zich zelf besturende instellingen kunnen die noodlottige vervreemding tusschen patroon en werkman voorkomen, welke het onvermijdelijk gevolg is van onmiddellijke staatsbemoeiing; slechts door dergelijke vakvereenigingen kan onze nijverheid die krachtige organisatie er- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langen, welke niet enkel noodig is voor eene juiste en oordeelkundige leiding der verschillende arbeiders-verzekeringen, doch welke ook bij den strijd tegen werkeloosheid in eigen boezem, niet minder bij den stijd tegen uitheemsche industrie, eene eerste levensvoorwaarde is.
Thans nog, zelfs al ware het slechts in breede trekken, aan te geven welke de organisatie der ongevallen-verzekering hier te lande behoort te zijn, zoude dit opstel verre buiten de grenzen doen treden, welke het geduld van den toch reeds zoo welwillenden lezer mij stelt. Het bovenstaande wijst trouwens voldoende aan in welke richting te arbeiden is; wil men weten hoe althans niet is te handelen, dan sla men slechts mijne Inleiding op tot de bespreking van het wetsontwerp der vorige regeering, ter algemeene vergadering van de Vereeniging tot bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid; in welke inleiding de verschillende bepalingen der Duitsche en Oostenrijksche wetten onderling en met die van het Nederlandsche ontwerp zijn vergeleken.Ga naar voetnoot1) Evenmin wil ik thans voor uw vermoeid oog doen voorbij trekken de duizenden en tienduizenden, die baat zullen vinden bij de invoering der verplichte verzekering; eene verzekering welke steunende en voortbouwende op de elders verkregen ondervinding, zich over een ieder moet uitstrekken, die zich aan eenigen arbeid wijdt. Want ook het ongeluk dient als wet te erkennen: gelijk recht voor allen. Niet hem die enkel de heftige klagers tot rust tracht te brengen, begroeten wij als wetgever; op dien eernaam heeft slechts recht wie let op de nooden der kleinen, op de aanspraken van hen die stil en deemoedig hun leed dragen, en die evenzeer in aantal als in waarde het rumoermakend deel van ons volk overtreffen. Dit is het criterium van alle verzekering: de zorg voor de arbeiders der kleine, zeer kleine en kleinste ondernemingen; voor de patroons, die slechts in naam boven den werkman staan. Dergelijken hebben het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minst van allen kans op eene niet wettelijk voorgeschreven ondersteuning, en toch - daar zij slechts over gebrekkige hulpmiddelen beschikken, - is hunne kans om getroffen te worden het grootst, en zijn tevens de gevolgen voor hen het zwaarst te dragen, wijl hun weerstandsvermogen zoo gering is. Somwijlen schijnt het mij toe alsof de Nederlandsche wetgever gelijk is aan eenen, die in vliegende sledevaart voortjaagt over eene onafzienbare ijsvlakte, achtervolgd door huilende wolven; enkel heil zoekend in de vlucht. Om nog één oogenblik het vege lijf te redden, één korten voorsprong te winnen, werpt hij, al vluchtend, in de gretige muilen datgene waarvan hij zich het snelst kan ontdoen. Een oogenblik besnuffelen de hongerige dieren het hun toegeworpene, maar hun begeerte is naar vleesch en been, en weldra snellen zij weder voort om hunne prooi te grijpen. Waarom niet liever manmoedig standgehouden terwijl de krachten nog niet zijn uitgeput, in plaats van die te verspillen in eene vlucht, welke toch eindigen moet in de worsteling? Zoo zagen wij een oogenblik met gejuich arbeidswet en veiligheidswet ontvangen, zien wij thans ons voorgehouden wetsontwerpen betreffende den overmatigen arbeidsduur, het arbeidscontract, de rustdagen, de volkshuisvesting; doch de groote, eigenlijke wetten der gemeenschap, de wetten met vleesch en been, waar blijven deze? Moge althans de tegenwoordige wetgevende periode een dezer wetten, zij het ook de geringste: die der ongevallenverzekering tot stand zien komen; doch niet eene welke - gelijk het thans ingetrokken ontwerp - slechts enkelen beschermt ten koste van de zelfstandigheid onzer nijverheid, maar eene wet welke aan alle arbeiders ten goede komt, en meer dan rust: ook den bloei van ons land bevordert.
R.P.J. Tutein Nolthenius. |
|