Bibliographie.
Henri Borel. Kwan Yin, een boek van de Goden en de Hel. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon.
Weldoener der menschheid mag men den man noemen die een nieuw veld van schoonheid ontdekt en het talent bezit om de vruchten van zijne ontdekking voor allen ten toon te stellen en allen er van te laten genieten. Zulk een man is Henri Borel, wiens geschriften over China in den korten tijd sedert hij voor het eerst in het publiek optrad, reeds drie boekdeelen vullen: ‘Wijsheid en schoonheid uit China,’ ‘De Chineesche filosofie. I. Confucius’ en thans deze bundel, naar het eerste erin voorkomende opstel ‘Kwan Yin’ betiteld.
In de voorrede van dit laatste werk, waarin, behalve het opstel over de Godin der Genade, nog voorkomen: ‘Een Bruid,’ ‘De Chineesche hel,’ ‘Een begrafenis’ en ‘Uit Canton’ (voor een deel den lezers van De Gids reeds bekend), acht de schrijver het noodig een woordje te zeggen aan het adres van hen die zijn vorige werken over China wel mooi vonden, maar.... niet wetenschappelijk, niet zuiver sinologisch. Borel zegt nu duidelijk en met nadruk, dat het hem om wetenschappelijkheid en zuivere sinologie ook niet te doen is geweest. De geleerdheid kan hem niets schelen dan alleen als hulpmiddel om de schoonheid te leeren begrijpen, en wanneer uit de geleerdheid geen emotie wordt is zij hem niets waard. Waaruit dan toch weer volgt - wat trouwens, voor zoover ons bekend werd, door niemand in twijfel is getrokken - dat aan de poëzie, welke Borel ons te genieten geeft, wetenschap ten grondslag ligt en dat hij de schoonheid niet zou hebben gevonden, wanneer hij de wetenschap had verwaarloosd.
Maar dit onderscheidt hem van de groote geleerden, de beroemde sinologen, dat dezen zich alleen tot het intellect van hunne lezers richtten, terwijl hij door zijne ontvouwing van China's wijsheid de ziel raakt van wie naar hem luisteren, en hen vaak diep weet te ontroeren.
En dat doet Borel in dit boek weer op dien eenvoudig-innigen trant dien hij van de Chineesche wijzen geleerd heeft. Eerst in de uitbeedling van Kwan Yin, ditmaal opgeluisterd door eene reproductie van het mooie wit-porceleinen beeld van de Godin der Genade, waarvan hij de gelukkige bezitter is, een beeld, door Ho Chao Tsung vervaardigd, met zijn half gesloten oogen, zijn mooie lijnen en zijn strenge drapeering van het gewaad buitengewoon treffend; dan in de teêre, gevoelige beschouwing der begroeting van een Chineesche bruid; in het interessante tooneel dat ‘Een begrafenis’ heet; in dien met groote nauwkeurigheid gedetailleerden reisindruk uit Canton; in de uitvoerige, met Chineesche prentjes versierde, karakterizeering der Chineesche ideeën omtrent de hel, met zijn mandarijnen-regeering waarin dezelfde autocratie en bureaucratie, dezelfde behoefte aan ‘kruiwagens’ valt waar te nemen als bij aardsche rijken.
Wat Borel's weten ons in dit boek van China vertelt, maakt het interessant, wat zijn voelen, zijne ‘emotie’ zooals hij het noemt, er ons in openbaart van de ziel van het volk dat hij bestudeerde, maakt het tot een werk van schoonheid.