De Gids. Jaargang 61
(1897)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
Cubaansche en andere zaken.Op 't oogenblik dat ik het licht getimmerte van dit buitenlandsch overzicht in elkaar ga zetten, komen mij de ‘Transvaalsche herinneringen, 1876-1896, door Dr. E.J.P. Jorissen’ ter hand, en ik gevoel hoezeer die buitenlandsche zaken, door het medium van een landgenoots leven bezien, veel meer in 't hart grijpen dan die andere gebeurtenissen die ver af liggen en waarvan men in de couranten leest. Zal ik daarom mijn luchtig gebouwtje omver gooien, en in plaats van te vertellen over dingen aan gene zijde van den Oceaan, me bezighouden met de voorvallen aan den anderen kant van den evenaar, in Afrika? Om de waarheid te bekennen: ik durf niet. Er is niet veel moed toe noodig om zijn meening te zeggen, en zelfs hard uit te spreken, wanneer men meent dat men een meening heeft; maar het is brutaliteit, en geen moed, indien men een beslist oordeel velt in een geval waarvan men toch eigenlijk niet weet hoe het aan te vatten. Laat staan wanneer het de toekomst van Kamschatka of het gebied van den grooten Lama geldt; daarover wil ik vrij profeteeren; en als mijn voorspelling niet uitkomt, - ik zal er me niet dood over ergeren. Maar met Zuid-Afrika is 't een andere quaestie. Dat ligt ons te na; en tegelijk voelen we dat veel aan onze inlichting ontbreekt. Wij staan daarbij als voor een geschilderd doek waarop aan den eenen kant duivelen en aan den anderen engelen. Het zou de moeite waard zijn eens achter het linnen te kunnen kijken en de zaken in hun bloote rondheid te zien. Maar daarvoor wordt te veel achterwege gehouden. | |
[pagina 370]
| |
Ook de Heer Jorissen, - zoodra hij de gebeurtenissen van de laatste jaren nadert, - legt een slot op zijn mond. Niet omdat hij de boosaardigheden der Engelsche avonturiers wil verzwijgen, maar omdat hij verraad zou plegen door de zwakheden - moreele zwakheden en zwakheden van positie - der zijnen te openbaren, en omdat hij er voor bedankt te plooien. Een oprecht man, deze rechter Jorissen, en wat hij schrijft, een oprecht boek zonder kunstigheden. Wij hooren hem zijn woorden spreken, met animo, en zelfs met wat gezonde animositeit wanneer hij zijn handelingen midden in den grooten strijd vertelt. Zooals hij is geeft hij zich, niet minder zeker, maar ook niet meer. Het zijn heusche herinneringen. En hij bezit de beste gaaf van een geboren Hollander en van een mensch, dat hij het evenwicht van zijn oordeel weet te bewaren ondanks de bitterheid die in zijn ziel opwelt. Zoo de Engelschen in 1877 de zelfstandigheid van de Transvaalsche Republiek hebben kunnen opheffen, dus meent hij, dan kwam dit omdat er toen nog geen Transvaalsche staat bestond, en als ze handig de dingen hun gang hadden laten gaan, dan was er nooit van een herwinning der Transvaalsche onafhankelijkheid sprake geweest. Maar de imperialistische beweging die de Boerenrepubliek had doen inlijven, stijfde het verzet van de Transvalers, en uit de met onwil gedragen vernedering werd de geboorte voorbereid der Zuid-Afrikaansche Republiek, een echte staat en met een toekomst. Evenzoo, - op die wijs kunnen wij het betoog van Dr. Jorissen aanvullen die telkens de gebeurtenissen van 1877 met die van 1896 vergelijkt, - evenzoo zou de onbeschaamde tocht van Dr. Jameson het middel kunnen wezen dat de Transvaalsche onafhankelijkheid bevestigde. Want ten eerste heeft die aanslag de republiek meer op den voorgrond gebracht, en ten tweede noopt hij haar om de binnenlandsche gebreken waaraan zij lijdt met kracht te gaan behandelen. Er openbaart zich, met andere woorden, in zulke conflicten tusschen staten die een echte kern van leven hebben gewoonlijk een kracht die de gebeurtenissen in de goede richting stuurt. De dingen hebben een streven naar rechtvaardigheid in zich, zegt Matthew Arnold. Niet altoos, niet overal gaat die regel op; - ik kan moeilijk | |
[pagina 371]
| |
aan het immanente recht van de kleine oostersche tyranniën gelooven. Daar moet iets ingeborens wezen en een zekere atmosfeer van zedelijkheid. Doch laat dan de zaken ook maar begaan. Onder strijd en geweld, door schok en weerstuit, komt het goede boven, handhaaft zich het recht. Zoo denkt een waar Hollander die zich niet dadelijk zenuwachtig laat maken door verraderlijke slagen, en die ‘het nut der tegenspoeden’ berekent; zoo denkt een waar mensch. En hoe kan zoo een het aan 't verkeerde eind hebben?
Zulke wijsgeerig-moreele beschouwingen, - een wakker briesje, - blazen in de zeilen van mijn gedachtenscheepje en voeren het van het Zuid-Afrikaansche strand over den Oceaan naar het Amerikaansche werelddeel. Ik beland op Cuba. En in den krijg die het eiland teistert zie ik geen opening waaruit het recht en het goede kan te voorschijn komen. Hier leeren we het verschil kennen tusschen Spanjaarden tegenover kleurlingen en Engelschen tegenover Afrikaanders. De tegenwoordige Cubaansche opstand is een verzet der kleine lieden tegen uitheemsche, norsche heerschappij. Overal in de Zuid-Amerikaansche Republieken begint de kleurlingenbevolking het heft in handen te krijgen en ze verdrijft de patricische creolenfamilies uit de regeering. Die beweging plantte zich naar Cuba over, waar vroeger, evenals elders, de tegenkanting tegen Spanje uitging van het voorname inheemsche blanke geslacht. Wat de ontevredenheid in Cuba aanwakkerde en den opstand bevorderde was de achteruitgang der suikerindustrie van het eiland. Alleen met groote moeite konden de planters zich staande houden tegenover de concurrentie van de bietsuiker; veel fabrieken moesten gesloten worden, en een menigte arbeiders van verschillende klassen verloren hun brood. Dat was toevoer voor den opstand. En tegelijkertijd bracht de opstand de industrie en den landbouw nog meer in verval. Oorzaak en gevolg liepen in een kringetje rond, en in een heel verderfelijk kringetje. Ware het moederland toen met eenige millioenen pesetas den planters der kolonie te hulp gekomen, dan zou aan den opstand het voedsel ontnomen zijn, maar Spanje zond alleen soldaten en telkens meer soldaten. Eindelijk stuurde het Generaal Weiler en gaf hem beschikking over al wat het maar aan troepen bezat. | |
[pagina 372]
| |
Generaal Weiler koos tot gedragslijn, om het eiland te onderwerpen, het geheel te ruïneeren. Hij omringde de steden door gordels van microscopische forten, hij liet langs alle verkeerwegen hetzelfde soort van kleine forten aanleggen, hij bracht versperringen aan midden door het eiland: hij gooide in één woord een net uit van vestingjes over Cuba heen en vischte daarmee alle landbewoners, zooveel hij er krijgen kon, en plaatste ze in den omtrek der steden. Het land zelf verwoestte hij door de suikervelden en plantages in brand te steken. Maar de krachtige mannen wisten in het gebergte te ontkomen en ze houden daar stand, omdat de Spaansche soldaten, over het eiland verstrooid, zich nooit ver buiten het bereik van hun fortjes kunnen wagen. Het gevolg is geweest: opeenhooping van volk en onbeschrijflijke ellende in de steden, vernietiging van allen rijkdom op het land en een ongebroken verzet in de bergachtige streken. Want het eten geeft de weelderige natuur bijna voor niets aan menschen die sober weten te zijn. Om Cuba te kunnen ruïneeren heeft dan Spanje zich zelf geruïneerd, aan geld en aan troepen. En nergens een element waarmee te bouwen valt voor een nieuwe organisatie. De steden op Cuba zijn gedemoraliseerd, en de schatten die het leger verslindt komen aan de soldaten niet ten goede. Alleen de officieren en de administratie varen er wel bij, de troepen zelf worden niet betaald en slinken weg door koortsen. Geen krachtig aanvallende expedities houden den moed der soldaten wakker, zij verluieren hun tijd met de ronde te doen en patronen in de lucht te verschieten. Is er annexatie door de Vereenigde Staten in 't vooruitzicht? Ik geloof 't niet; ten minste niet in den naastbijliggenden tijd, tenzij Spanje door een opstapeling van onvoorzichtigheden de Republiek der Vereenigde Staten noopt de hand uit te strekken. Wel roeren de kranten de trom, omdat phrases te maken over het despotisme van Europeesche monarchieën nog juist iets is waar hët onverstand van een Amerikaansche courantenredactie bij kan; wel zoekt de een of andere Yankee nog wat geld te verdienen door leverantie van wapenen aan de rebellen, wel waagt zich een enkele avonturier op zwart zaad naar Cuba om zijn geluk te beproeven, wel moet men rekening houden met de vooze geestdrift van som- | |
[pagina 373]
| |
mige afgevaardigden naar het congres die broertjes zijn van bovengenoemde courantenredacties. Maar Cuba is een groot brok, en het profijt zou op het oogenblik niet groot wezen in vergelijking van den oorlog, dien de Vereenigde Staten misschien te voeren hadden of de moeilijkheden waarin ze zich zeker zouden wikkelen. Langzaam gaat zeker, en op den duur ontgaat Cuba hun toch niet. Thans het eiland in te lijven zou gelijk staan met aan een ten onder gebrachten concurrent het bestaan weer mogelijk te maken. Als het eiland eenmaal geheel geruineerd is, zal het Amerikaansche kapitaal de natuurlijke schatten daar gaan exploiteeren. Dan komt van zelf de drang tot annexatie. En na eerst een periode van Yankee-onrecht doorgeziekt te hebben zal Cuba langzamerhand opgevoerd worden tot de sfeer ‘der dingen die een streven in zich hebben naar rechtvaardigheid’.
B*. |
|