Het was geen bijzondere verdienste van de koningin.
Was zij een buitengewone vrouw geweest en had zij met overleg op dat doel afgestuurd, zij zou het nooit hebben bereikt. Zulke eenvoudige dingen gelukken niet aan buitengewone vrouwen. Maar deze vrouw had geluk.
Een man was voor haar gevonden (hij heette de prinsgemaal, en het is zijn rechte titel in de Engelsche historie) die haar ietwat vulgaire, stoere en ‘kwade’ natuur wist te leiden, en die aan haar, van aard een koningskind, het voorbeeld gaf wat in een gezin de vader, en ook wat de moeder moet wezen. Want deze prins, die uit de hand van het leven den adelbrief van den volmaakten gentleman had ontvangen, bezat ook de moederlijke gaaf om zacht te leiden door geheel in het wezen op te gaan van die hij lief had. Hij gaf zich, hij offerde zich voor zijn gezin, en hij liet het na den eerbied voor zijn onbevlekten naam.
Op dien eerbied, een fundament van trouw en genegenheid, verrees het gebouw van de Engelsche vorstenfamilie, niet beter, niet knapper, niet braver dan eenige andere Engelsche familie (de jongens wat los en vroolijk van aard, de meisjes degelijk en talentvol), maar de eerste familie van het land; en de moeder, de eerste moeder, overlatend de praal van het leven aan haar zoons, voor zich houdend het inwendig bestuur, de leiding, de vaste, dikwijls de gesloten hand.
De jaren, komend en gaand en telkens weer komend, hebben dat gezin geheiligd, zoodat de moeder, in waarheid, de eerste moeder van het volk is geworden. Zij werd, belichaamd, het beeld van het historisch verleden, wakend over het heden met haar moederzorg, en een geruststelling voor de toekomst. Zij werd, wat de moeder is, een schutdak tusschen den mensch en zijn booze lot. Want zoolang de moeder leeft is de zoon geborgen. Het lot vermag niets tegen hem.
Zie, de koningin nadert, in het stralende zonnelicht.
De hoogste macht van deze wereld, de dienaar van den Heer, de woordvoerder der menschen tegenover God, treedt uit den trotschen tempel te midden van het volk om den levensweg der vorstin op te dragen aan de heilbeschikking van den Almachtige. Van de lippen van den kerkvorst klinkt het luid over het plein: Hoera voor de koningin!
Zij, statig, rijdt door de menigte, begeleid door de afgezanten van alle deelen van haar onmetelijk rijk, begeleid door vorsten en vorstenkinderen die haar kwamen eeren, begeleid door de reeks van haar afstammelingen. En naast haar koets gaat, aan elken kant, een van haar zoons. De moeder heeft geen andere wachters noodig.