De Gids. Jaargang 61(1897)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 564] [p. 564] Gedichten. Aggy. De morgen droomt in den lichten tuin: Een lichtfestijn Midde' in bloemgeschijn, En in dien droom lichtkindje klein, Grootoogig, op voetjes fijn. Geurenneurende zachte jasmijn, En vroolijke roosjes, mondjes half open, En gouden regen, Neergezegen Om haar te vertellen die aan komt loopen, Hoe mooi een morgen kan zijn. En paarse seringen die 't groen doen lachen, En in het gras zóóvele gele Boterbloempjes op gouden stelen, - Heel den tuin door! En vlinders daartusschen, En grappige musschen, 't Kopje op den grond of zij grond willen kussen. Zij - in àl kijken en wondren er vóór. Heel hoog òp nu haar hoofdje klein; Beweeg der voetjes..... Een àlverblij'n Waarheen die gaan langs het licht geloover; Gansch haar slank gestaltetje over Toover Van lenteschijn. [pagina 565] [p. 565] Witte bloemen. Maak schemer van licht in deez' donkre stonde, Gij kindren der Meie! Wil begeleien Wat in levens Meie wordt weggezonden.... Ik heb gekozen Rozen, Heel blanke Bloemen der Meie, Die lichtend stonden, Met teeder schijnen, In 't dag verdwijnen. De plek is zonloos, waar wijlen zullen De jonge leden van ziel verlaten. Wil warm en zacht ze in uw schijnsel hullen Langs doodestad's straten. Licht blank en zacht Voor wie zoo vreugdig droegen Zijn rijk zielelicht, en nu zoo vroege 't Derven voor lichtloozen nacht. Maak schemer van licht..... Gij, bloemen der Meie, O, hoe ik uw gang met mijn lievling benije! [pagina 566] [p. 566] Van zachte waatren. Zij komen geschoven, zoetjes geschoven, Hobbelbobbel, kristallig klaar, Met korte klokjes even naar boven, Zijigjes achter en naast elkaar; Van ver weg, langs stille vlakte, Uit diepe, koele, milde wel, Droomrig groen onder 't groen getakte, Zonnighel onder 't zonnespel; Dommelzacht in den schaduwdommel, Waar 't langs 't bruine huisje glijdt. Vaagjes slaande met licht geschommel Tegen des vondertjes vastigheid; Even fronslend om een voetje, Spiegelwiegelend het beeld Van klein menschje, een kindersnoetje, Waar veel warrig haar om speelt; Dan àl glans weer tusschen wije Groene weidenweelden voort, Naar 't afdalend blauwe vrije, Waar een zilvrig stadje gloort; Blanker, klaarder, o zoo'n lange Baan van tintelvroolijk licht, Uit zon's volheid opgevangen: Blijend heel het vergezicht! Altijd verder, zachtjes, zoetjes In breedvredig voortgevroel: Waatren stil op glanzevoetjes Eén van zin naar machtig doel.... Marie Boddaert. Vorige Volgende