| |
| |
| |
Parijsche devotie.
I.
De ‘Semaine sainte’ moge te Parijs niet veel kans hebben ooit een stille week te worden, ze wordt er meer en meer een week van artistieke devotie.
Vroeger, een jaar of tien geleden, sloot men eenvoudig de schouwburgen op de avonden der ‘stille dagen’ of maakte er concertzalen van, uitsluitend bestemd voor ‘musique sacrée’. Wel was die muziek in den aanvang wat eentonig van wijding; maar zoodra Richard Wagner eenmaal onder de ‘gewijde’ componisten was opgenomen, kon het preludium van Parsifal, weldra ook de inleiding van Tristan und Isolde, daarna fragmenten van Siegfried en die Walküre, eindelijk zelfs van Lohengrin en die Meistersinger, op de ‘concerts sacrés’ van Lamoureux en Colonne worden uitgevoerd.
Het was in die dagen, in 1890, dat Edmond Haraucourt met een ‘Mystère en deux chants’ voor den dag kwam, waaraan hij den ouden titel La Passion gegeven had, naar het voorbeeld van de dichters der groote mysterie-spelen uit de vijftiende eeuw. Maar niemand dacht nog aan een theatrale opvoering van het werk. Men leefde, ook in Frankrijk, destijds nog in de meening, dat alleen een eenvoudige bevolking, als die van Oberammergau, een zoo heilige vertooning waardig genoeg kon vertolken. De dichter bepaalde er zich dan ook toe zijn gedicht, op den Goeden Vrijdag van 1890, in het ruime ‘Cirque d'hiver’ te laten voorlezen. Sarah Bernhardt droeg al de vrouwenrollen voor, Philippe Garnier de rol van Christus, Brémont al de andere mannen- | |
| |
rollen. Het was een rumoerige avond; het publiek, dat de voordracht slecht verstond, werd ongeduldig en begon om muziek te roepen; en toen de dichter, ten slotte zenuwachtig geworden, onder den uitroep: ‘Vous ête venus pour entendre un poëme, - vous entendrez un poëme!’ zich radeloos in de armen van eene kleine oude dame had geworpen, scheen La Passion onder de doodende macht van het ridicule bezweken te zijn.
Intusschen werd, omstreeks dienzelfden tijd, onder de Chineesche schimmen van den artistieken ‘Chat Noir’, ook La marche à l'êtoile opgenomen, een werkelijk indrukmakende vertooning, door muziek en declamatie begeleid, van het optrekken der Oostersche Wijzen en, naar hun voorbeeld, van veelsoortige menschengroepen, legers, volken, naar de Ster die, boven den stal van Betlehem, het onbekende jodenkind aanwees als den Heiland der wereld. Kort daarna liet Maurice Bouchor in een klein theater der Galerie Vivienne een fijn mysteriespel, Noël, en de legende der heilige Cecilia opvoeren.... door marionetten. Huiverig voor de uitbeelding der gewijde personen door aan ieder bekende acteurs en actrices, en begeerig om aan de vertooning van zijn werk een onschuldig en naïef karakter te geven, liet hij onpersoonlijke, met fijnen kunst vervaardigde poppen de bewegingen uitvoeren, die in de door hemzelven daarbij voorgedragen verzen werden aangegeven.
Aangemoedigd door het succes dier vertooningen, haalde Haraucourt zijn Passiespel weer te voorschijn en waagde een opvoering der voornaamste fragmenten, de taak der vertolking echter aan levende menschen toevertrouwend, in het eenvoudige ‘Théâtre d'application’. Het tooneel was klein het decoratief gebrekkig, de vertolking sober en edel. Het publiek, niet talrijk, maar in ernstige stemming opgekomen, werd diep getroffen door het gastmaal te Bethanië, den doodstrijd in den Olijvenhof, het tooneel bij Pilatus - met, in de mise-en-scène, eene herinnering aan Munkacsy's schilderij, - de geeseling en het ‘Ecce Homo!’ De kruisiging zelve bleef achterwege.
Reeds in 1892 ging hij een grooten stap verder en liet, drie of vier malen achtereen, in de stille week zijne Passion door Philippe Garnier en zijne kameraden in het reusachtig theater van het Châtelet opvoeren. De dichter had op de
| |
| |
Passions-muziek van Bach gerekend, door de gebroeders Hillmacher aan zijn werk aangepast, om aan zijne vertooning de wijding te geven die een zoo banale schouwburg als die van het ‘place du Châtelet’, met zijn vulgair publiek, gevaar liep er aan te ontnemen. De proef kon niet geslaagd heeten. Wel was er iets indrukwekkends in het zeer schilderachtig decoratief, in de theatrale breedte en de dramatische kracht waarmeê sommige scènes, zooals het drijven der kooplieden uit den tempel, vertoond werden. Maar de tooneelen van angst en lijden misten, in die holle ruimte, alle innigheid, de stem van Garnier klonk hard en koud, en de kruisiging werd een spektakelstuk.
Toch scheen reeds het eerste succes van Haraucourt sommige confrères tot soortgelijken arbeid te hebben geprikkeld. Charles Grandmougin, een dichter van meer dan gewoon talent, een ernstig, zooal niet een geloovig, man, schreef een ‘Drame sacré en cinq tableaux’, Le Christ, en liet het, in de stille week van 1892, in het ‘Théâtre moderne’ opvoeren. De jonge Delaunay vervulde de rol van Christus.
Grandmougin had zijn bijbelsch drama veel breeder opgezet. Het eerste tafereel speelde te Nazareth, het tweede eveneens aan het Galileesche meer, in het huis van Maria Magdalena. Hij had er idyllische tooneelen in gebracht, die contrast moesten vormen met de bange tooneelen der naderende katastrofe, zooals, in den Olijvenhof, voordat Jezus met zijne discipelen den tuin binnentreedt, een zacht liefdes-intermezzo tusschen Saïd en Aïssa, ‘bergers qui parlent d'amour’. In het slottafereel was Grandmougin veel minder sober geweest dan Haraucourt. Had deze, met zeer wezenlijk talent, in den mond van den stervenden Christus enkel de zeven kruiswoorden gelegd, - Grandmougin liet den lijder zijn smart, zijne berusting, zijn zorg voor de zijnen uitspreken in lange tiraden, die alleen den pijnlijken indruk van het schouwspel verhoogden. Bovendien besloot hij de vertooning met eene apotheose, waarvan Haraucourt zich, met poëtischen takt, had onthouden.
In 1893 werden deze gewijde opvoeringen herhaald en nog vermeerderd met eene in het ‘Théâtre du Vaudeville’, dat der Drames sacrés van Armand Silvestre en Eugène Morand, waarbij Charles Gounod fijne muziek ge- | |
| |
schreven had. De naam van den eerste der beide dichters was niet bijzonder geschikt om een hoogen dunk te geven van de vrome stemming waardoor deze ‘gewijde spelen’ zouden zijn ingegeven. Armand Silvestre dankt wel zijn grootste vermaardheid aan zijn Rabelaisiaansche vertelsels. Toch is hij een dichter; en dat, van de beide Muzen wier omgang hij zoekt, de ernstige Muze niet de minst geliefde is, heeft zijn dichterlijke dramatiseering van Grisélidis bewezen. In elk geval verried de gedachte die zijn ‘Drames sacrés’ hem had ingegeven, den artiest. Silvestre en Morand hadden daarin de evangelische geschiedenis vertoond zooals de Italiaansche schilders haar behandeld hebben. De omgeving van Maria Magdalena, bijvoorbeeld, bestond uit Florentijnsche edelen, en het hof van Herodes deed denken aan dat der Medici. Bovendien waren er onder de tien tafereelen waarin zij die geschiedenis verdeeld hadden, enkele aangrijpend van realiteit en hooge poëzie tevens, zooals het tooneel van Salomé's bekeering onder den indruk van de terechtstelling des Doopers, andere, treffend van symboliek, zooals ‘La plainte de la forêt’, de klacht van het woud waarin de beul den boom gaat vellen die het hout moet leveren voor het kruis van Golgotha. Ook pleitte het voor den goeden smaak der dichters, dat zij de kruisiging niet vertoonden, maar alleen de menigte lieten zien die den kruiseling uit de verte bespot, en het kruis zelf alleen zichtbaar maakten door de steeds breeder wordende schaduw die het afwerpt op een ouden toren, een schaduw waardoor - erg romantisch! - Barrabas bekeerd wordt.
De Drames sacrés zijn echter geen blijvend Passiespel geworden, evenmin trouwens als Le Christ van Grandmougin, dat dezelfde dichter, verleden jaar, door een ander geestelijk spel vervangen heeft, L' Enfant Jésus, ‘Mystère en cinq tableaux.’ Dit gedicht, veel artistieker van opvatting en soberder van toon dan het eerste, behoort eigenlijk meer tot den cyclus der ‘Noëls’ dan tot dien der Passiespelen: het schetst de komst der herders en der Wijzen, het bezoek dezer laatste bij Herodes en de vlucht naar Egypte, waarbij Jozef, Maria en het kind inslapen aan de voeten van de Sphinx, die het drietal tegen de hen vervolgende soldaten beveiligt.
Zoo hebben, in de laatste jaren, de moderne Passiespelen
| |
| |
en bijbelsche vertooningen te Parijs in klimmende mate de belangstelling gewekt van het publiek der theaters en heeft, bij het naderen
der Paaschdagen, de gewijde stof dichters van veelsoortig talent tot het navolgen der oude mysteriespelen uitgelokt.
Maar dit jaar, in de stille week van 1897, was deze dramatische devotie bijna tot de hoogte van een manie gestegen. Tusschen kerken en schouwburgen scheen het onderscheid weggevallen; met niet meer ernst dan waarmee de echte vromen de vraag overwegen, in welke kerk zij hun communie zullen vieren, kon het theaterpubliek, de aangeplakte schouwburgaffiches monsterend, zich verdiepen in de keuze van een gewijde vertooning. Vooral het oude ‘Théâtre d'application’, sinds eenige jaren meer bekend geworden als ‘La Bodinière’, scheen herschapen in een kapel, aan het gestadig beoefenen dezer soort van devotie gewijd. Hier declameerde Mounet-Sully, door een aangenamen conférencier als Léo Claretie bijgestaan, fragmenten uit de preeken van Massillon en trachtte, maar ik vrees te vergeefs, het publiek nog eens te ontroeren door, in de taal der achttiende eeuw, te betoogen dat er maar weinigen zijn die zalig worden. Hier vertoonde Armand Silvestre, die blijkbaar iets nieuws had gezocht, en die ditmaal in den jongen componist Thomé zijn musicalen medewerker had gevonden, in levende beelden de verschillende staatsies van den kruisweg. Hier gaf Trarieux zijn Joseph d' Arimathée, een zonderlinge behandeling der raadselachtige opstandingsgeschiedenis, dramatisch wel aangrijpend, maar zielkundig al even onverdedigbaar als historisch onaannemelijk, terwijl een ander dichter de legende der moeder van Judas dramatiseerde en den verrader tot een soort van OEdipus maakte.
Daarbij kwam Haraucourt, die nog altijd het ‘record’ schijnt te maken, nog eens weer met zijn Passion voor den dag en verving daarmee, op Goeden Vrijdag, de voorstellingen der Montagne enchantée, in het theater der Porte Saint-Martin, terwijl de directie van het ‘Ambigu comique’ dienzelfden avond een ‘gala-voorstelling’ organiseerde, waarbij het bekende volkstuk Les deux gosses plaats moest maken voor Grandmougin's ‘Mystère’ L' Enfant Jésus.
Het scheen wel alsof in de ‘heilige dagen’ der Aprilmaand
| |
| |
van dit jaar, de oude bloeitijd der mysterie- en mirakelspelen was teruggekeerd, alsof, althans in die ééne week, het moderne Parijs de vroomheid der ‘dévots aïeux’ had teruggevonden, die - wij weten het nu beter dan Boileau, - de eischen van het geloof voortreffelijk in overeenstemming wisten te brengen met hun liefde voor het tooneel.
Onwillekeurig denkt men terug aan die oude, eindelooze ‘mysteries’, met hun dagen-durende vertooningen, hun gecompliceerde dogmatiek, hun zonderling mengsel van verheven eenvoud en trivialiteit, hun gemis aan hoogere kunstwaarde en fijne psychologie, maar die toch in alle détails den stempel dragen van het naïeve geloof der toeschouwers en van de devote toewijding der makers, - terwijl de moderne ‘mystères’ geschreven zijn, zooal niet voor vrijdenkers, dan toch voor half-geloovigen, bij wie de artistieke emotie de religieuse aandoening moet opwekken, in de meeste gevallen, zelfs, haar moet vervangen.
Misschien hebben deze laatste, uit het oogpunt der zielkundige waarheid beschouwd, iets voor boven de eerste en zijn het meer zuiver menschenlijke sentimenten die door de hedendaagsche Fransche dichters in hunne moderne Passiespelen worden geteekend. De psychologie der Middeleeuwsche dichters heeft een meer theologisch karakter; voor hen waren de begrippen heilligheid en schuld meer dogmatische dan zedelijke begrippen; en die zielkunde leende aan het karakter der bijbelsche personen, door hen ten tooneele gevoerd, zoo licht iets conventioneels en onwezenlijks. Maar met dat min of meer conventioneele, dat door de modernen zorgvuldig vermeden wordt, is nu ook het archaïstische weggevallen, dat wij in de personen der evangelische geschiedenis zoo ongaarne missen, dat evenzeer tot hun wezen schijnt te behooren als het Oostersche kostuum dat zij dragen.
Hoe roerend, bijvoorbeeld, in Haraucourt's Passion, het tooneel moge wezen tusschen Jezus en zijne Moeder, - eene ontmoeting die, vreemd genoeg, plaats heeft in den olijvenhof, na de scène van den doodstrijd, - de dichter is er toch niet in geslaagd iets anders, iets meer te teekenen dan den strijd tusschen eene moeder die haar geliefd kind aan den dood ontrukken wil, en den zoon die besloten is het martelaarschap te aanvaarden. Hoogstens, hier en daar, een enkele
| |
| |
zwakke poging om iets anders in den dialoog te brengen dan de zuiver menschelijke worsteling tusschen moederliefde en plichtsbesef, zooals, bijvoorbeeld, in deze woorden van Maria, nadat Jezus tot haar gezegd heeft: ‘Je porte les péchés de la terre, J'expie!’
- Expier? Toi, si doux, mon Jésus, toi, si bon,
Qui dictes la justice et verses le pardon,
Qui fais du criminel un saint dès qu'il t'aborde?
Je ne suis qu'une femme et je ne comprends pas
Qu'un seul puisse expier tous les crimes ensemble,
Mais je sais que je suis ta mère, et que je tremble,
Et que tu devrais bien comprendre comme moi,
Quand tu souffres pour eux, que je souffre pour toi!
Dit is zeker eenvoudig, poëtisch, maar niet bijbelsch gevoeld.
Hoe geheel anders is de indruk dien het gesprek maakt tusschen ‘Jhesus’ en ‘Nostre Dame’ in het Mystère de la Passion van den ouden Arnoul Greban, wanneer Maria zegt, dat zij vier dingen vragen wil, van welke haar Zoon haar slechts één behoeft toe te staan, en zij, op het vriendelijk woord van Jesus:
haar verzoek voordraagt in deze woorden:
Pour oster ceste mort dolante
qui deux cueurs pour un occiroit (tuerait),
il m'est advis que bon seroit
que sans vostre mort et souffrance
se fist l'humaine delivrance;
ou que, s'il vous convient mourir,
que ce soit sans peine souffrir;
ou se (si) la peine vous doit nuyre,
consentez que premier je muyre; (que je meure d'abord)
ou s'il faut que mourir vous voye,
comme pierre insensible soie (que je sois insensible).
Filz, humblement vous ay servy;
Si (et) n'ay pas vers vous desservy
chose par quoy doyez (vous deviez) debattre
a m'ottroier l'un de ces quatre,
car tous sont en vostre puissance.
| |
| |
En wanneer Jezus haar dan uitvoerig heeft uitgelegd, dat hij geen van die vier verzoeken kan toestaan, het eerste en tweede niet, omdat de uitspraken der propheten en de vloek van den zondeval zich daartegen verzetten, het derde niet, omdat, zoo zijne moeder hem voorging in den dood, zij niet rechtstreeks naar den hemel zou kunnen gaan, maar in de droevige ‘limbes’ een poos zou moeten vertoeven, het vierde niet, omdat het niet passen zou dat een zoo liefhebbende moeder gevoelloos getuige was van het sterven van haar kind, - dan antwoordt ‘Nostre Dame’ eenvoudig en onderworpen:
Cher filz, quoi que je vous requiere,
puisqu'il est de nécessité,
vostre bon vouloir en soit fait.
Deze discusssie is niet vrij van theologische spitsvondigheid; maar zij geeft toch aan het onderhoud een mystiek karakter, dat het lijdensdrama stempelt tot een godsdienstig ‘mysteriespel.’
Bovendien is de versvorm der moderne Fransche Passiespelen niet geschikt aandoeningen te wekken van naïeve vroomheid en in het artistiek genot een gevoel van stichting te mengen. De breede, kleurige, volle alexandrijn leent zich daartoe veel minder dan het korte acht-sylbige vers der Middeleeuwen. Misschien, zoo een modern dichter het oude vers en den ouden toon wist terug te vinden, zou de indruk een andere wezen. Dit vermoeden kwam bij mij op bij het lezen van een fragment uit een ‘mystère’, Jésus getiteld, van Joseph Fabre, waarvan verleden jaar, in een der Parijsche tijdschriften, de uitgave en de opvoering werd toegezegd, doch waarvan ik sedert niets meer heb vernomen, en dat ik op de theater-affiches der lijdensweek te vergeefs gezocht heb.
Ik deel er enkele regels van mede; ze zijn ontleend aan het tooneel van de aankomst op Golgotha. Jezus dankt Simon van Cyrene, die hem zijn kruis heeft helpen dragen, voor den verleenden bijstand:
Vous qui m'avez donné support
Pour traîner cet arbre de mort,
De Romeinsche centurio, die den droeven stoet begeleidt,
| |
| |
nadert daarop den verheven lijder en wijst hem zijn beide mede-kruiselingen aan:
Jésus, voici deux compagnons.
Tu pendras entre deux larrons.
Daarop treedt de heilige Veronica naar voren, met haar sluier in de hand:
Permettez que ce voile efface
Le sang qui souille votre face!
maar de centurio herneemt, op het kruis wijzend,
Le long de ce bois qu'on le cloue!
Donne tes mains pour qu'on les troue.
Le marteau brutal retentit.
Voyez de quels coups on le crible.
In dien toon gaat het voort. Misschien, zeide ik, zou deze meer ouderwetsche versvorm het moderne publiek nader kunnen brengen tot den geest van het oude Passiespel, - al betwijfel ik of een zoo kunstelooze vertooning dat verwende publiek lang zou kunnen boeien en eene hoogere behoefte dan die eener licht geprikkelde nieuwsgierigheid bevredigen.
Maar het geheele denkbeeld om die oude vertooningen der lijdensgeschiedenis te moderniseeren komt mij niet gelukkig voor. Alleen de wijding der muziek - wier hulp dan ook door alle mysterie-dichters is ingeroepen, - en het edele der voordracht van sommige tooneelen kan, in een rustige omgeving, zooals die der kleine Bodinière, een gevoel wekken van eerbiedige deernis en stichting. Maar, wel beschouwd, kan de lijdensgeschiedenis van Christus, zoo men haar dramatisch wil opvatten, niet anders zijn dan het geweldige drama van de verlossing der menschheid door den dood van dien Éénen. Is die beschouwing door het denken opgegeven en voor het gevoel weggevallen, dan blijft nog wel over de aandoenlijke zelfopoffering van een der edelsten uit de geschiedenis der menschheid, met eenige treffende episoden; het zich losrukken uit het gezin, het verlaten eener idyllische omgeving, het verraad van den eenen vriend, de verloochening
| |
| |
van den ander, het stil en nobel ter strafplaats gaan. Maar de goddelijke tragedie is er niet meer; het treurspel van zonde en straf, van lijden en verzoening, is door een idyllisch heldendrama vervangen. En zonderling klinkt, bij het modern gedachte en modern gedichte schouwspel, de oude Middeleeuwsche naam van ‘mystère.’
Ik heb hooren zeggen dat, sinds het oud-Romeinsche theater van Orange voor de periodieke opvoeringen van OEdipus en Antigone is ingericht, de Franschen hun Beyreuth bezitten. 't Is mogelijk. Maar in de rue Saint-Lazare, of op den boulevard Saint-Martin, ligt Oberammergau vooreerst nog niet.
| |
II.
Een geheel anderen indruk draagt men mede van Rostand's La Samaritaine, dat dit jaar in de laatste dagen der week vóór Paschen, in den schouwburg van Sarah Bernhardt, het ‘Théâtre de la Renaissance’, zeven malen achtereen is opgevoerd.
Reeds in den titel ligt een stille wijding zonder pretensie: ‘La Samaritaine, évangile en trois tableaux.’ Fijne poesie belooft de naam van den dichter, Edmond Rostand, den talentvollen schrijver van La Princesse lointaine. En wanneer eene zoo geniale artiste als Sarah Bernhardt de leiding eener vertooning op zich neemt, kan op echte, hooge kunst worden gerekend.
Het gedicht van Rostand wekt zeer sterk de herinnering aan La vie de Jésus van Ernest Renan; en wie de verandering wil meten welke de beschouwing van het christendom sinds de verschijning van dit boek, en onder zijn invloed, in Frankrijk ondergaan heeft, die vergelijke de anathema's waarmee Renan's werk, meer dan dertig jaren geleden, ontvangen werd, met de sympathie, de geestdrift zelfs, door de vertooning van La Samaritaine gewekt. In den Jezus dien Rostand voor ons laat optreden, herkennen we den ‘délicieux rabbi de Nazareth’, wiens edele bekoring door Renan zoo poëtisch is geteekend. Men leze, bijvoorbeeld, hoe Photine, de Samaritaansche, hem schildert. wanneer zij in geestvervoering door de straten van Sichem rondloopt, in zangerige strophen roepend:
| |
| |
Près du puits de Jacob un jeune homme est assis!
Ses cheveux ont la couleur blonde;
On croit voir l'arc-en-ciel qui rassure le monde
Dans chacun de ses beaux sourcils.
Grave, il reçoit, tenant une invisible palme,
L'ombre d'un invisible dais.
On le reconnaîtrait entre mille à son calme,
Et c'est Celui que j'attendais,
Un vent d'été, porteur d'un chant lointain, qui passe
Dans un troène d'En-Gaddi,
La flûte se mêlant aux fleurs dans l'air tiédi,
C'est à quoi fait penser sa grâce!
Et quant à sa douceur, elle est divine, elle est...
Comme une plume de colombe,
Qui, blanche, quand l'oiseau se penche sur du lait,
D'une blancheur dans l'autre tombe.
De bekende episode der Samaritaansche vrouw uit het vierde evangelie heeft Rostand tot onderwerp genomen van zijn geestelijk schouwspel. En hij heeft dit tooneel niet enkel gedramatiseerd als een stuk uit de geschiedenis van Jezus, maar het tevens, - met een poëtisch instinkt dat een modern theoloog als de vrucht van verdienstelijke studie zou kunnen roemen, - symbolisch opgevat als een bladzijde uit de oudste geschiedenis van het christendom. In Jezus, zijne leerlingen, de Samaritaansche vrouw, de Sichemieten, zien wij de geestelijke krachten voor ons optreden uit wier worsteling, in een eeuw van religieuse gisting, het christendom als wereldgodsdienst geboren is. Zoo is dit poëtisch ‘Evangile en trois tableaux’ de poëtische schildering geworden van ‘les origines du christianisme.’
En dit christendom is eenvoudig de prediking van het evangelie der liefde, der innigheid, der zachte vertroosting; het vriendelijk zich-nederbuigen tot de verachten, het opheffen van de verdrukten, het zegenen van de verworpelingen der wereld; het is de blijde boodschap der geestelijke bevrijding, der voor allen toegankelijke genade; het is de prediking der ideale godsvrucht, de aalmoes in het verborgen, het stille gebed, het offer des harten; het is de barmhartige Samaritaan, ge- | |
| |
prezen boven den hooghartigen priester en den kerkelijk zoo correcten Leviet, de zaadkorrel van het levende woord, rondgestrooid over al de velden der wereld, het koninkrijk der hemelen nedergedaald op de aarde.
Zoo is de Christus van dit dramatisch poëem wel de angstig verwachte, vurig gewenschte Messias, de ideale Verlosser; maar hij is het alleen in geestelijken, niet in dogmatischen zin. Hij is de drenker der dorstige zielen, die bij de Jacobsbron gezeten, levend water als een fontein uit de harten der menschen laat ontspringen, niet het zoenoffer dat zijn schulddelgend bloed laat vloeien voor de zonden der wereld.
Deze ideaal-menschelijke teekening van Jezus en van zijn werk - die slechts hier en daar, juist genoeg om aan de gestalte haar antiek en bijbelsch karakter te laten, met een lichten glans van bovennatuurlijkheid gekleurd wordt, - drukt op dit schouwspel een stempel van eenvoud en waarheid.
Maar bovenal, die teekening is het werk van een dichter, en van een wiens geest, blijkbaar, in zijn kinderjaren gevoed is geworden met de schoonste bladzijden van den bijbel. Een van de grootste aantrekkelijkheden van dit gedicht bestaat in de eenvoudige, sobere en tevens verrassende wijze waarop Rostand de bijbelwoorden, zoowel die van het evangelie als die van de psalmisten en de profeten, in Fransche verzen heeft omgezet...
Doch laat mij liever kort het drama schetsen en door de aanhaling van enkele fragmenten den buitengewonen indruk rechtvaardigen dien ik bij de voorstelling ontvangen heb. De machtigste factoren van dien indruk zal ik daarbij, ongelukkig, niet tot hun recht kunnen laten komen: de ernst en de noblesse waarmee Brémont den persoon van Jezus voorstelde, Sarah's wegslepende vertolking der rol van Photine, de overtuiging waarmee al de andere spelers optraden, en de zoo artistieke groepeering der talrijke acteurs en figuranten, in het kader eener schilderachtige, oostersche omgeving.
Niet bepaald gelukkig, bij de opvoering althans - want bij de lezing bekoren de zangerige verzen, - en overbodig voor de stemming vond ik het eerste tooneel, de verschijning, bij de Jacobsbron, van drie schimmen, voor wie een engel, dien nacht, ‘de bleeke poorten van den Scheôl’ heeft opengelaten. Het zijn de schimmen van Abraham, Isaac en Jacob, herken- | |
| |
baar aan hun ‘barbes blanches de centenaires’, die neerhangen over hun witte lijkwâ, en aan den herdersstaf waarop ze leunen. Een geheimzinnige drang heeft deze dooden naar die plek gevoerd en doet hen eerbiedig kussen het stof van den weg, de rand van de put door Jacob eens gegraven, de lucht waarin een heilige stem weldra klinken zal. Abraham, wien Mozes, toen hij den Scheôl verliet, het geheim heeft toegefluisterd, zal het aan zijne zonen openbaren:
Bien avant que sur l'or des chaumes
Ne retombe le bleu des nuits,
Ce seront, là même où je suis,
Des soupirs plus doux que des baumes,
Des mots plus grands que des royaumes...
Voilà pourquoi nos trois fantômes
Viennent errer près de ce puits.
Een lange rij van schimmen, de schimmen van de velen die uit die put gedronken hebben, vult weldra het tooneel; op Abraham's bevel vallen ze alle neder op de knieën ‘devant la Citerne d'amour’. Maar spoedig komen de eerste stralen van den dageraad hen terugdrijven naar het sombere graf der onderwereld, en weldra zijn het niet meer de dooden, maar de levenden die bij de Jacobsbron den onbekenden Verlosser, ‘un second Moïse plus tendre’, verbeiden.
Mannen en vrouwen van Sichem, jongelingen en grijsaards, herders en kooplieden zijn, door hun priester aangevoerd, naar deze plek getogen, om over de rampen van het vaderland te spreken en hun haat uit te galmen tegen den Romein die hen uitzuigt en den Jood die hen beleedigt. Sommigen prediken nog eens weer den opstand, het ijdel verzet tegen den machtigen verdrukker; anderen stellen voor den tyran te vleien, ten einde het juk te verzachten; terwijl de priester, meer door persoonlijke eerzucht dan door geloofsijver gedreven, het plan oppert om op den top van den berg Garizim den vervallen tempel te herbouwen. De oude twisten leven weer op; de woordenwisseling ontaardt in een rumoerig krakeel; er zijn er die nog eens weer de lang vervlogen hoop durven uitspreken op de komst van den Messias; maar de een meent dat hij een veldheer zal zijn, de ander noemt hem een priester, een derde zegt dat hij reeds gekomen is
| |
| |
in de gestalte van Judas den Galileër of van Johannes den Dooper.... En, terwijl een eenvoudige herder, in welsprekende taal, het naderen van den Heiland verkondigt, ‘qui sera ce qu'il lui plaira d'être’, - verschijnt Jezus, door zijn twaalf jongeren gevolgd, op de glooiïng van den heuvel en vraagt de verzamelde mannen naar den weg: ‘Homme, est-ce là Sichem?’
Maar Jezus en zijne discipelen zijn Joden. Ze worden met scheldwoorden en teekenen van verachting ontvangen. Op hun verzoek om brood krijgen ze het harde antwoord: ‘Mangez des ronces!’ en weldra keeren de Samaritanen, de aanraking der gehate Joden schuwend, naar Sichem terug. Jezus blijft met zijne jongeren alleen. En wanneer deze, op hun beurt, de vertrekkende menigte hun breed klinkende vervloekingen hebben nagezonden, neemt de Meester het woord en zegt, terwijl hij afdaalt naar de bron:
Les bénédictions de Dieu sur Samarie.
Het was een schilderachtige groep, dien de twaalf dicipelen vormden, om hun Meester zich scharend. De voornaamsten, zooals Petrus, Jacobus, Andreas, Nathanaël, Judas, Johannes, gaven in hun uiterlijk en hun kleeding de door de oude schilderkunst gepopulariseerde figuren met artistieke nauwkeurigheid terug. Brémont, die de rol van Jezus vervulde, is wat zwaar van gestalte en zijn handen zijn te grof van bouw. Maar zijn gelaat heeft regelmatige trekken, en uit zijn fijnen mond, door de blonde baard licht omlijst, klonk de klare, zuivere stem heel mooi, met edele, stille wijding en vriendelijken klank; het blonde hoofdhaar golfde zacht neder op het lange witte gewaad.
Het gesprek, dat op den weg was aangevangen, wordt voortgezet; Jezus verklaart aan zijne jongeren de gelijkenis van den zaaier, en verhaalt, in losse ‘vrije’ verzen zijn parabel inkleedend, de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan. Maar spoedig verlaten hem zijne leerlingen, om voedsel te gaan koopen in de stad, en Jezus blijft alleen achter bij de bron, vermoeid, uitgeput, lijdend, maar met het voorgevoel,
Puisque d'épuisement je suis presque mourant,
Que quelque chose ici va s'accomplir de grand.
| |
| |
Fluitgespeel treft zijn oor, en in de verte ziet hij een vrouw naderen, den ledigen waterkruik op het hoofd dragend. Het is Photine, de Samaritaansche.
Niet geheel vrij van al te verfijnde gratie, en wel wat zonderling klinkend in den mond van Jezus, maar bekorend toch door de melodieuse poëzie en roerend door de gewijde herinnering aan het slot, is de beschrijving die hij van haar naderen geeft:
Même, elle est assez près déjà pour que je voie
Le triple collier d'or, la ceinture de soie,
Et les yeux abaissés sous le long voile ombreux....
Que de beauté mon Père a mis sur ces Hébreux!
J'entends tinter les grands bracelets des chevilles.
Voici bien, ô Jacob, le geste dont tes filles
Savent, en avançant d'un pas jamais trop prompt,
Soutenir noblement l'amphore sur leur front.
Elles vont, avec un sourire taciturne,
Et leur forme s'ajoute à la forme de l'urne,
Et tout leur corps n'est plus qu'un vase svelte, auquel
Le bras levé dessine une anse dans le ciel!....
Immortelle splendeur de cette grâce agreste!
Je ne peux me lasser de l'admirer, ce geste
Solennel et charmant des femmes de chez nous,
Devant lequel je me mettrais presque à genoux
En pensant que c'est avec ce geste, le même,
Que jeune, obscure et douce, ignorant que Dieu l'aime,
Et n'ayant pas reçu dans un grand trouble encor
La Salutation de l'ange aux ailes d'or,
Ma nière allait porter sa cruche à la fontaine.
Langzaam, vroolijke liefde-liedjes en zangerige refreinen neuriënd, nadert Photine; ze laat haar kruik nederdalen in de put, spiegelt zich, met kokette maniertjes, in het kristalheldere water, zet de kruik neer op haar schouder en gaat heen zonder den vreemdeling te hebben opgemerkt, die nederzit op den rand van de put.
Elle s'en va. C'est bien la pauvre Humanité
Qui frôle le bonheur et qui passe à côté!
zacht Jezus. Dan, op het oogenblik dat zij de hoogte zal
| |
| |
afdalen, roept hij haar, met het bekende eenvoudige bijbelwoord:
J'ai soif, car les rayons du soleil sont très vifs.
Maar zij weigert, verbaasd dat een Jood haar te drinken vraagt, - hooghartig weldra, met boosaardige ruwheid. Zoo hij, de kale wandelaar, Eliëzer meent te zijn, eene Rebecca heeft hij in haar niet gevonden:
Si tu m'as pris pour Rébecca, tu te trompas!
Tu dois avoir bien soif! mais tu ne boiras pas!
Het raadselachtige antwoord des Meesters, dat, zoo zij den vrager kende, zij zich veeleer tot hem zou gewend hebben, om met levend water gelaafd te worden, wekt haar aandacht. En nu volgt, in eene mooie, eenvoudige, poëtische paraphrase, het gesprek van Jezus met de Samaritaansche vrouw zooals het in het vierde evangelie te lezen staat, - over de diepe put, over het water dat de dorst voor eeuwig lescht, over haar lichtzinnig leven en de vijf mannen die zij gehad heeft, maar die haar mannen niet waren, over de godsvereering te Jeruzalem en op den Garizim, over de aanbidding des Vaders in geest en in waarheid, over den Messias dien men verwacht, en die ‘alle dingen openbaren zal’.
Met groot talent en merkwaardige getrouwheid heeft Rostand in zijn vloeiende verzen plaats weten te vinden voor al de bekende bijzonderheden van dezen, in zijn symbolistische strekking toch zoo natuurlijken, dialoog, en hij heeft er een roerende poëzie doorheen gewerkt, die vooral na de bekentenis van Jezus:
‘Je suis cela, moi qui te parle, - le Messie!’
bijzonder fijn gedacht en gezegd mag heeten. Wanneer Photine, namelijk, vol verbazing, woorden van hulde stamelend, voor den Christus op de knieën is neêrgezonken, dan stijgt - hoe natuurlijk bij deze vrouw! - een ‘Mon bien-aimé!...’ haar naar de lippen en onwillekeurig begint zij een strofe van een harer liefdeliederen zacht te zingen. Maar zij komt tot zich zelve en schrikt terug voor die ontwijding van het heilige.
| |
| |
Grand Dieu! qu'ai-je fait? Que disais-je?
Pour lui! le même chant! Ie même, ô sacrilège!
Pour lui, les même mots, qui me servirent pour....
Doch Jezus herneemt, met zachte toegevendheid;
Je suis toujours un peu dans tous les mots d'amour.
Mais tant que ce n'est pas à moi qu'on les adresse,
On ne fait qu' essayer les termes de tendresse.
Maître, pour t'adoror, j'ai dit ce que j'ai su!
Et ton hommage me fut doux. Je l'ai reçu.
Devant toi que ce chant, aux lèvres, me remonte....
Non, tu ne dois par avoir honte.
Comme l'amour de moi vient habiter toujours
Les coeurs qu'ont préparés de terrestres amours,
Il prend ce qu'il y trouve, il se ressert des choses,
Il fait d'autres bouquets avec les mêmes roses:
Car c'est à moi que tout revient. Et tôt ou tard,
Le parfum acheté, d'aloès ou de nard,
Que pour flatter les sens le marchand a cru vendre,
Sur mes pieds douloureux finira par s'épandre,
Et c'est par des cheveux défaits pour le péché,
Que ce parfum, sur mes pieds nus, sera séché.
Ne crois donc pas que ta chanson me seandalise;
Un coeur que je surprends ne peut, dans sa surprise,
Se reconnaître assez pour inventer un chant,
Mais il se trouble, il dit, dans son trouble touchant,
N'importe quel fragment de chanson coutumière....
Et la chanson d'amour devient une prière!
Innig mooi, dunkt mij, is, in dit zangerig couplet, de toespeling op de zalving te Bethanië en de blonde haren van Maria Magdalena.
Vromer en vromer wordt Photine's verrukking, en, voortspinnend op het beeld van het levende water, door den Meester gebezigd, vindt zij mooie, dichterlijke woorden om van hare bekeering te getuigen. Maar Jezus antwoordt, met een glimlach:
| |
| |
Tu trouves maintenant des mots ingénieux,
Mais qui me touchent moins que les pleurs de tes yeux.
Weldra vraagt ze om meer te hooren van het evangelie dat deze leeraar is komen verkondigen, en zet zich neder aan zijne voeten. En de prediker is bereid. Hij zal haar, onder dien blauwen hemel, in de stilte van die omgeving, leeren al wat hij zijn discipelen geleerd heeft:
Je dirai le royaume de Dien,
Et comment on le perd, comment on s'en rend digne.
L'ivraie et le froment, le sarment et la vigne....
Je dirai le grain de sénevé,
Le trésor enfoui, le diamant trouvé....
.... le danger des regards en arrière,
Les mots qu'il faut choisir pour former la prière,
Tout le troupeau quitté pour un agneau perdu....
.... le retour du maître inattendu,
Le grand chemin moins bon que la petite route,
Et je te parlerai de mon Père.
Het gordijn valt dicht en verbergt de bijbelsche groep, den leerenden Meester, de luisterende vrouw, en, onder het lommer van den eik, de volle, onaangeroerde kruik met water uit de Jacobsbron.
Het gegons en gedruisch der entr'acte van een Parijsch theater leidt licht de aandacht af en verstoort de gewijde stemming. Maar, op het gesloten gordijn starend, hoorde ik, terwijl de muziek der verzen naruischte in mijn oor, daarachter, de prediking van een evangelie.
Is reeds het eerste tafereel van La Samaritaine een stichtelijk kunstwerk van hooge waarde, - verrassend door zijn nieuwheid en aangrijpend van schilderachtige realiteit is het tweede:
| |
| |
de marktplaats vóór de poort der stad Sichem. Op het ruime plein, door Oostersche huizen ingesloten, en dat, aan gene zijde der poort, uitzicht geeft op de vallei daarbuiten, heerscht een rumoerige drukte. Men koopt, verkoopt, speelt, stoeit, lacht, babbelt, terwijl op den achtergrond de oudsten der stad beraadslagen over gewichtiger belangen. De twaalf discipelen van Jezus mengen zich onder de menigte en beproeven levensmiddelen te koopen, doch worden brutaal teruggewezen of afgezet, zoodat Petrus, terwijl ze met wat vunzige rijst en half verrotte vruchten heengaan, Johannes spottend toefluistert, dat er toch maar alleen in de gelijkenissen barmhartige Samaritanen zijn.
Een jong Sichemiet, Azriel, wacht op Photine, wier beminde hij op dit oogenblik is. Maar de vrouwen en meisjes, die zijn vraag tot den poortwachter, of hij haar nog niet ziet aankomen, hebben afgeluisterd, hebben het heel druk over haar losbandig leven en over het plan der oudsten om haar uit de stad te verbannen. Nog babbelen ze voort, elkaar geheimzinnig vertellend van Photine's vele liefdesavonturen, als de poortwachter haar in de verte gewaar wordt en haar naderen aan Azriel aankondigt.
Met loshangende haren en extatischen blik, zonder de waterkruik, waarmee ze zich naar de Jacobsbron begeven had, komt Photine aansnellen, door de korenvelden en de wijngaarden heen. Een oogenblik later staat zij, ademloos, in de poort. Ter nauwernood geeft zij Azriël, die om haar in onrust heeft verkeerd, raadselachtige antwoorden op zijn vele vragen. Zij brengt hem iets anders terug dan haar liefde; zij brengt ze weder, de groote religieuse verwachtingen, die hij om harentwille had weggeworpen. Allen die het marktplein vullen roept ze bijeen: de loszinnige jongelingen, de lachende vrouwen, de oudsten en de leeraars der wet, de grijsaards en de priesters; en het klinkt uit haar mond, met een mooie paraphrase van het bijbelwootd: ‘Komt, ziet een man die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb. Is deze niet de Christus?’
Près du puits de Jacob est assis un jeune homme;
C'est un Nazaréen pâle, qui m'a parlé.
Il est si doux que j'ai tout de suite tremblé....
Nul n'a son éloquence immense et familière,
| |
| |
Et son geste est celui d'ouvrir une volière!
....Je crois que c'est un prophète. Sachez
Qu'il devina tous mes secrets, - tous mes péchés!....
Il a tout deviné! J'en suis encor saisie....
Ne se pourrait-il pas que ce fût le Messie?
En terwijl de menigte haar uitlacht, de kooplieden door hun marktgeschreeuw haar zoeken te overstemmen en de priesters haar vermetel vinden, haar, de vrouw van slechte zeden, om over den Messias te spreken, geraakt Photine steeds meer in geestvervoering; herhalend wat zij bij de Jacobsbron vernomen heeft, de heilige woorden der propheten nazeggend in haar eigen taal, predikt zij aan Sichem's verbaasde bevolking den Christus.
Fijn van toon en zangerig van rythme zijn de verzen waarin Rostand haar de oude prophetiën laat herhalen. Sober, bijvoorbeeld, deze bekende:
‘Ah! qu'ils sont beaux sur la montagne les pieds nus
De celui qui nous vient porter le bon Message....’
Voller en rijker van toon, kunstig en toch nog eenvoudig, deze, de paraphrase van het bekende: ‘het gekrookte riet zal hij niet verbreken en de rookende vlaswiek niet uitblusschen’:
Si le roseau froissé souffre d'une cassure,
Il n'achèvera pas le roseau d'un coup sec;
Si la lampe crépite en noircissant son bec,
Il ne soufflera pas brusquement sur la lampe;
Mais pour que le roseau balance encor sa hampe
Et l'offre encor, ployante, aux pattes de l'oiseau,
Il raccommodera tendrement le roseau.
Et pour que de nouveau la flamme monte et brille,
Tendre, il relèvera la mèche avec l'aiguille.
Heerlijk is het die verzen te hooren zingen met de zilveren stem van Sarah Bernhardt. Niet altijd, het is bekend, weet deze kunstenares haar geluid te beheerschen, en aan het slot van dit tweede ‘tableau,’ wanneer Photine's geestvervoering haar toppunt heeft bereikt, waren het soms bijna onverstaanbare kreten die ze ons te hooren gaf. Maar, altijd bewonderenswaardig in haar spel, was zij in de poëtische gedeelten bovendien verrukkelijk in haar dictie.
| |
| |
Langzamerhand heeft Photine hier en daar onder de menigte belangstelling, bewondering, geestdrift gewekt. Reeds is een kleine groep bereid met haar op te trekken naar de Jacobsbron. Maar zij wil niet heengaan of de gansche stad moet bereid zijn haar te volgen. De priester houdt haar honend tegen: hij gelooft niet aan zulk een Christus:
Le Christ est un vainqueur qui viendra dans la gloire!
Maar Photine antwoordt:
C'est un pauvre qui passe et qui demande à boire.
En zij verhaalt van zijn eenvoudige afkomst, van zijn opgroeien in een timmermanswerkplaats:
Les anges, dans le fond d'une boutique obscure,
Ont baisé les copeaux pris dans sa chevelure.
Zij wil al de straten der stad doorgaan, de woorden herhalend die ze van den Meester gehoord heeft. En ze gaat; we hooren haar stem uit de verte klinken, predikend het Evangelie der liefde: ‘Le ciel, c'est quand on aime!’ terwijl steeds meer stemmen op die prediking antwoorden. En als ze wederom te voorschijn treedt op de marktplaats en de zaligsprekingen der Bergrede weerklinken doet, dan valt die gansche menigte op de knieën, verbaasd over zulk een leer, en luide kreten; ‘de Koning, de zoon Davids! de Christus!’ vervullen de lucht.
Ze klinken als oproerskreten; de Romeinsche centurio nadert met zijn soldaten en vraagt wat er gaande is. Photine wordt geboeid en zal worden meegevoerd. De priester noemt den Messias als het voorwerp van haar prediking, terwijl een gemompel van verontwaardiging de aanklacht van den lagen verklikker begroet. Maar de centurio is een kalme Romein, een getrouw lezer en vereerder van den dichter Horatius. Zoodra hij verneemt dat de gevonden Messias niemand anders is dan de Galileesche droomer, dien hij eens, te Jeruzalem, de wisselaars met een geeselroede uit den tempel heeft zien drijven, beveelt hij, met hooghartige onverschilligheid, Photine los te binden en dat volkje met vrede te laten, terwijl hij een zijner soldaten lachend toeroept:
Tu sais, le joli charpentier à tête blonde?....
Ce n'est pas celui-là qui troublera le monde!....
| |
| |
Photine gaat nog eens de menigte rond, aan elk der verdrukten, der eenvoudigen, der handwerkslieden, der herders die haar omringen, een woord van troost, van opwekking, van berusting en hoop toesprekend. Het aantal groeit aan van hen die haar willen volgen, en weldra, gehoor gevend aan de dringende roepstem
Suivez tous en cueillant des branches d'oliviers,
Peu m'importe pourquoi, pourvu que vous suiviez!
volgt haar de gansche schare, de breede poort door, naar buiten, onder het jubelend zingen van den vredepsalm, terwijl de klank van harp en fluit den zang begeleidt, die steeds verder en verder klinkt, en welks nagalm nog een poos blijft zweven boven de ledige marktplaaats van Sichem. Weder valt het aan weêrszijden opgenomen gordijn, zacht golvend, dicht.
Het derde tafereel brengt den toeschouwer weer bij de Jacobsbron. De avond is gevallen, de zon zal welhaast ondergaan. De discipelen zitten bijeen op den grond, zacht te zamen fluisterend, ofschoon door Jezus toch verstaan, nog verontwaardigd over het gezelschap waarin ze hun Meester hebben aangetroffen: een vrouw, en nog wel een Samaritaansche!.... Maar zacht verwijtend klinkt het woord:
Il faudra que pourtant vous vous accoutumiez
A ce que les derniers, pour moi, soient les premiers!
Ook dit derde ‘tableau’ is weer vol zonnige, inuig poëtische, soms symbolisch getinte tooneeltjes, zooals, in den aanvang, dat der leerlingen als zij beurtelings uit de kruik drinken door Photine achtergelaten en in verrukking geraken over de wondere geuren van het frissche water, - geuren wier oorsprong Jezus hun verklaart in deze zangerige strofe:
Le goût que vous trouvez à l'eau de cette cruche,
Ne l'attribuez pas à des pleurs blonds de ruche,
A des pleurs blancs de lys broyés.
Ce goût - avec en moins la saveur infinie -
C'est celui que je trouve aux fautes d'une vie
Qu'on vient d'oublier à mes pieds!
Het talent van den dichter stond hier voor grooter moeielijkheden dan in de beide eerste tafereelen. In het tweede, toch, had de dramatische spanning haar toppunt bercikt. Hier
| |
| |
liep zij gevaar te dalen. En daar het kader van dit derde tafereel volkomen hetzelfde is als dat van het eerste, - alleen de verlichting was een andere, - viel het moeielijk, in het paraphraseeren der evangelieprediking, alle herhaling te vermijden.
De dichter Rostand heeft alle moeielijkheden glansrijk overwonnen door eenvoudig zijne inspiratie te zocken in het oude evangelieverhaal en zich door den tekst des bijbels te laten leiden. Eerst geeft hij het gesprek van Jezus met zijn leerlingen over de oogst, die nog verre schijnt, terwijl de velden reeds wit zijn om te oogsten; dan schetst hij het naderen, met zang en snarenspel, met olijftakken en bloemen, van de bevolking der Samaritaansche stad, mannen, vrouwen, kinderen, aangevoerd door Photine, met verbazing aangestaard door de ongeloovige leerlingen, rustig afgewacht door Jezus, die, onbewegelijk op den rand van den put gezeten, zacht het woord herhaalt:
Il faudra que pourtant vous vous accoutumiez
A ce que les derniers, pour moi, soient les premiers.
Daar wordt ze zichtbaar boven den heuvelrand, de breede schare, die spoedig het gansche tooneel vult en vol geestvervoering op Jezus toesnelt. Getroffen blijven allen staan, sprakeloos tegenover ‘le divin Silencieux’, wien Photine, zalig van vreugde, zijne overwinning komt verkondigen. Er is een oogenblik van plechtig zwijgen.
Pareil au mufle énorme et roux qu'une lionne
Penche sur un agneau dont la blancheur l'étonne,
La ville monstrueuse autour de toi se tait!
La foule qui criait et qui se révoltait,
Elle est là, qui retient son souffle....
On entendrait voler un scarabée....
Maar het stilzwijgen wordt verbroken. De dorstige menigte vraagt om levend water. En terwijl Photine ze alle tot den Meester voert, de blinden, de zwakken, de ruwen van hart,
| |
| |
de vrouwen ook, wier namen ze hem noemt, - opdat hij ze moge aanraken met zijn hand, zijn blik, zijn stem, - dalen woorden van troost en wijding op allen neder.
Bewondering wekt ook hier weer het talent waarmee de dichter uit den schat der evangeliën bekende woorden heeft gegrepen en ze in een poëtische strofe heeft omgezet, - of ook, ze heeft uitgewerkt tot een aardig tooneeltje.
Eén ervan wil ik vermelden.
Op het oogenblik dat de priester aan Jezus de keuze zijner volgelingen verwijt, en hem vraagt of een vriend van zondaren wel de Christus kan zijn, ziet men een groepje kinderen op eens zingend zich reien tot een rondedans. Petrus wil ze wegzenden. Maar Jezus, het bekende woord sprekend: ‘Laissez venir à moi les tont petits....’ roept de kleinen tot zich en vraagt hun wat ze gezongen hebben. Een der kinderen herhaalt het liedje:
De tristes airs pleurants,
En Jezus herneemt:
Pierre, c'est bien à tort que ton sourcil se fronce:
Leur petite chanson me fournit ma réponse.
Ne raille-t-elle pas les hommes de ce temps
Qui, quoi qu'on fasse, hélas! ne sont jamais contents?
En dan volgt de bekende parallel tusschen Johannes den Dooper, dien men, om zijn haren kleed, voor een bezetene hield, en den Zoon des menschen, aan wiens levensvrengde men zich ergert.
Vriendelijk wordt het slottooneel voorbereid door den aandrang der menigte dat hij bij hen blijven zal, een aandrang door Rostand vertolkt in acht vierregelige strofen, door verschillende vrouwen voorgedragen, waarvan ik deze aanhaal van ‘une vieille’:
Il faut dans ma maison venir
Te reposer de tes fatigues,
Tu ne peux pourtant pas partir
Sans avoir goûté de mes figues.
| |
| |
deze van ‘une jeune fille’:
Ton grand manteau blane glissera,
Mais, comme les brises sont fraîches,
Une de nous le retiendra...
Sans t'interrompre, si tu prêches.
en deze, de slotstrofe, van Photine:
Et tu sentiras, tout le temps
Que tu parleras à nos âmes,
Sous tes mains des cheveux d'enfants,
Sur tes pieds des cheveux de femmes.
Indrukwekkend is het slot zelf, wanneer Jezus de bekende woorden spreekt over het gebed, dat in het verborgen moet gefluisterd worden, dat in eenvoudige taal een eenvoudige zielsbehoefte moet vertolken, - en wanneer Photine, de woorden der Meesters overnemend en vervolgend, terwijl de zachte druk van zijn hand op haar schouder haar de knieën doet buigen, op rustigen toon, in eenvoudige verzen, het ‘Onze Vader’ bidt en de gansche schare met een zacht gonzend ‘Ainsi soit-il!’ het slotaccoord dezer gewijde symphonie over het in schemerlicht wegdeinend landschap doet klinken.
Voor de meeste godsdienstigen is de religieuse aandoening uitsluitend de vrucht van geloof. Overlevering en verbeelding roepen in hun geest tal van voorstellingen op betreffende eene bovenzinnelijke, van de natuur onafhankelijke, wereld en worden in dien arbeid door het denken niet belemmerd. Aan de realiteit van den inhoud dier ideën twijfelen deze vromen niet. En zoo zijn ze elk oogenblik toegankelijk voor de aandoeningen van berusting en eerbied, van vertrouwen en hoop welke door deze vriendelijke voorstellingen als van zelve worden gewekt.
Doch er zijn ook menschen, en hun aantal wordt dagelijks grooter, die dit geloof hebben verloren, bij wie het denken voor goed de verbeelding aan zich heeft onderworpen. Toch kan ook voor deze de godsdienst nog bestaan, maar als emotie, als een stemming van ernst, van wijding en innigheid, als een stille drang naar een hooge gedachte, naar een mooi, diep, de levenswisselingen beheerschend gevoel.
| |
| |
Uit de bekoring van religieuse herinneringen, uit den indruk door de oude geschiedenis der vroomheid gewekt, uit den weerklank van heilige woorden, bovenal uit de machtige betoovering der kunst, uit de bezieling eener oprecht sprekende, rein klinkende poëzie wordt die stemming geboren. Zij is afhankelijk van de omstandigheden, gebonden aan de omgeving. Maar wat zij mist aan stabiliteit, dat wint zij vaak aan innigheid en verfijning.
Het is misschien niet voor de eersten, maar zeer zeker voor de laatsten, dat de dichter Rostand zijn Samaritaine heeft geschreven en dat een geniale artiste, met warme toewijding, dit poëtisch ‘Evangile’ in haar Parijschen schouwburg heeft opgevoerd. De stemming door déze vertooning gewekt verdiende werkelijk, in zuiveren zin, den naam van devotie.
A.G. van Hamel.
|
|