De Gids. Jaargang 61
(1897)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 460]
| |
Een vrouwenleven.Gabriele Reuter, Aus guter Familie. Berlin S. Fischer. 1896.Het boek, welks titel hierboven staat, verdient, dunkt mij, uit den steeds wassenden voorraad van conventioneele romanliteratuur, waardoor de Duitsche boekenmarkt overvoerd wordt, bijzondere opmerkzaamheid. Juist omdat het dat conventioneele merk mist en daarentegen het cachet draagt van werkelijk gevoeld, doorleefd te zijn. Gabrièle Reuter ken ik niet. Er staat van haar nog een roman: ‘Kolonistenvolk’ vermeld, en twee novellen in éen band onder den titel ‘Episode Ropkins’, evenals ‘Aus guter Familie’ bij S. Fischer te Berlijn uitgegeven, terwijl na laatstgenoemden roman, naar ik meen gezien te hebben, reeds weder een nieuwe van dezelfde schrijfster verscheen. Doch dit is alles wat mij van Gabrièle Reuter bekend is. Wie zij echter moge zijn - zij heeft, toen zij dit boek schreef, iets te zeggen gehad en den onweerstaanbaren drang gevoeld, het uit te zeggen geheel en al. Er mag in voorkomen wat zij persoonlijk doorleefd heeft - het overige heeft zij door sympathiek medevoelen tot iets eigens gemaakt; zóó werkelijk, zóó levendig, zóó gevoeld als iets wat haar persoonlijk aanging, dat het den indruk maakt alsof zij met de ‘Leidensgeschichte eines Mädchens’, zooals de tweede titel van haar roman luidt, haar eigen lijdensgeschiedenis schreef. Met Agathe Heidling, wier lijdensgeschiedenis zij verhaalt, heeft zij zich gansch en al vereenzelvigd. 't Is haar echter niet enkel om Agathe Heidling's persoon te doen, of om de teekening van een lijden, waarvan haar | |
[pagina 461]
| |
heldin door een in zekeren zin toevalligen samenloop van omstandigheden het slachtoffer is. Agathe Heidling vertegenwoordigt een geheele klasse van vrouwen, van vrouwen uit den beschaafden stand; althans een groot aantal van haar. Voor de uiting harer intellectueele begaafdheden zien zij zich den weg versperd door allerlei maatschappelijke conventies. Voor aspiraties, die ver uitgaan boven de bekrompenheid en den burgerlijken zin harer omgeving, vinden zij geen uitweg. Haar opvoeding doet de kracht haar missen om die versperringen op te ruimen of zich een weg te breken er door heen. Onderwijl lijden zij en worden zij lichamelijk gesloopt onder al de ziekelijke aandoeningen, die men onder den naam van hysterie pleegt saam te vatten. En terwijl de althans tijdelijke bevrediging, die haar het echtelijk verkeer en de voldoening aan het moederlijk instinct zou kunnen geven, haar ontzegd blijft, gaat haar rijk aangelegd leven te gronde. Ziehier het einde van Agathe Heidling, nadat zij een tijdlang in een ‘Nervenanstalt’ heeft doorgebracht:
Met baden en slaapmiddelen, met electriciteit en massage, hypnose en suggestie bracht men Agathe in den loop van twee jaren in een toestand, waarin zij uit de afgeslotenheid van onderscheiden sanatoriën weder onder menschen kon verkeeren, zonder al te zeer aan liefdelooze opmerkingen bloot te staan. Zij woont bij haar vader in en heeft zooveel te doen om de voorschriften, die de doctoren haar meegaven, trouw op te volgen, dat haar dagen en gedachten er vrijwel door gevuld worden. Regelmatig ziet men haar om drie uur met haar vader uit wandelen gaan, eenvoudig en goed gekleed. Op een afstand kan men haar nog altijd voor een jong meisje houden. De doctoren hebben den ‘Regierungsrath’ gezegd, dat zijne dochter wat geestelijke afleiding noodig heeft; daarom vertelt hij haar wat hij 's morgens in de kranten heeft gelezen. Na de koffie gaat papa naar 't leesmuseum, 's avonds speelt hij whist met een paar oude heeren, en Agathe legt patience. Zoo leven ze stil naast elkaar voort - vol attenties voor elkander en innerlijk elkaar vreemd. Agathe's geheugen heeft geleden - in haar verleden zijn | |
[pagina 462]
| |
gedeelten, die zij zich niet meer kan herinneren. Een gesprek van langen adem te volgen is haar niet mogelijk. Zij heeft een verzameling haakpatronen aangelegd, en is blij als zij die met een kan vermeerderen. Over de toekomst bekommert zij zich niet meer. Zij begrijpt ook niet dat zij zich vroeger door zooveel kon laten opwinden - thans laat alles, wat niet haar gezondheid betreft, haar volslagen koud. Dikwijls zucht zij en is zij treurig gestemd - vooral als de zon helder schijnt en de bloemen bloeien, als ze muziek hoort of kinderen ziet spelen. Maar ze zou moeilijk kunnen zeggen, waarom . . . . Walter en Eugenie (Agathe's broer en zijn vrouw) doen hun best, voor haar een plaatsje te bespreken in het nieuw opgerichte ‘Frauenheim’ (een toevluchtsoord voor bedaagde juffers). Want als papa eens wordt opgeroepen.... het gaat immers niet, haar in huis te nemen, bij de kinderen - een meisje dat in een inrichting voor zenuwzieken verblijf hield.... ‘En Agathe heeft misschien nog een lang leven vóór zich - ze is nog geen veertig jaar oud.’
Hiermede eindigt het boek. Een droevig slot. Natuurlijk moet men heel het jammervol proces, dat er toe leidt, gevolgd hebben, om te gevoelen hoe droevig het is. Doch wie ook de laatste pagina, zooals wij haar daar afdrukken, maar leest, en daarbij zich voor den geest roept hoevele vrouwenlevens op dergelijke wijze te gronde gaan, moet er een droeven indruk van ontvangen. Daar is in den toon waarop Gabrièle Reuter Agathe's ondergang beschrijft iets wat den lezer met vlijmende pijn snijdt door de ziel. Juist in de soberheid der laatste bladzijde, in de wijze waarop de schrijfster den lezer dwingt zich in de troosteloosheid van Agathe's verder leven - ze is nog geen veertig jaar oud! - in te denken, is iets wat bijzonder roert. Er ligt iets van ingehouden sarcasme in, de bitterheid van een revolteerenden geest. Door heel het boek klinkt zulk een toon van heftig verzet. Juist die stempel van subjectiviteit, het persoonlijke dat er uit spreekt, niet in min of meer hartstochtelijke exclamaties, maar in de wijze van voorstellen en verhalen, houdt den lezer geboeid en sleept hem mede. Er is toorn in tegen een onwaarachtigen godsdienst, | |
[pagina 463]
| |
die den logen stempelt tot een hoogen plicht; tegen een conventioneele zedelijkheid, die wat natuurlijk is tot zonde maakt en aan wat onrein is vrij spel laat, ja, het voedt metterdaad; tegen huichelachtige maatschappelijke vormen, huichelachtig, omdat ze, instee van uitdrukking te geven aan wat in de menschen werkelijk leeft, het omhullen en bedekken, en er op uit zijn, het te loochenen. Toorn tegen heel Agathe's burgerlijke omgeving, opgebouwd uit enghartigheid en bekrompenheid, waardoor wat er van hoogere aspiraties in haar leeft, wat in haar naar zuiverder lucht en breeder gezichtskring, naar vrije ontplooiing harer persoonlijkheid smacht, wordt tegengehouden, wordt teruggedrongen en opgesloten, en - gesmoord. Reeds zeide ik dat Gabrièle Reuter zich in haar boek niet aan hartstochtelijke exclamaties bezondigt, maar dat in haar wijze van voorstellen en verhalen zelf haar persoonlijkheid aan den dag treedt. Daarmede gaat scherpe kritiek op het bestaande gepaard; vlijmend scherpe kritiek. En ook deze oefent zij uit, eenvoudig door de teekening van personen uit Agathe's omgeving en van de omstandigheden, de maatschappelijke toestanden, waaronder zij leeft en opgroeit. Met fijnen spot weet zij meermalen te hekelen; met weinig woorden en maar enkele sprekende trekken weet zij vroom doende domheid en botheid, ambtelijke opgeblazenheid en vormelijkheid, zelfzuchtige en stompzinnige ouderliefde, de holheid en leegte der conventioneele omgeving ten toon te stellen; zonder dat zij tot groteske overdrijving haar toevlucht behoeft te nemen en zonder de grens te overschrijden, die tusschen de type en de caricatuur ligt. Onder dit alles teekent zij het verloop van Agathe Heidling's leven. De dochter van den ‘Regierungsrath’ Heidling is niet een romanheldin in den gewonen zin des woords. In geen enkel opzicht bezit zij een heroieke natuur. Ze heeft een goed uiterlijk, gezond verstand, een gevoelig gemoed en - een krachtigen waarheidszin. 't Is deze laatste, die in botsing komt met de wereld, waarin zij leeft. Want deze dwingt haar zich anders voor te doen dan zij in werkelijkheid is. Met al de meegaandheid en onderworpenheid, die men haar van der jeugd aan als het echt-vrouwelijke voorhoudt, als alleen maat- en wetgevend in alle dingen, onderwerpt zij zich | |
[pagina 464]
| |
aan de buitenwereld, die haar beheerscht, doch niet zonder dat zij zich van een wereld in haar binnenste bewust is, die haar voortdurend in conflict met die andere tracht te brengen en tot opstand haar aanzet. Uit die andere wereld, haar buitenwereld, komen gestadig stemmen, die haar verwijten dat dit zonde is, en op het eigen oogenblik dat zij geneigd is door die stemmen zich te laten gezeggen, kwelt haar de vraag, waarom het nu eigenlijk zonde is; en terwijl zij den schijn aanneemt van er zich door te laten gezeggen, is zij er zich bewust van, dat die wereld in haar dezelfde blijft, dezelfde eischen stelt, voor haar rechten opkomt en zich niet laat terugdringen. Die strijd is de marteling van haar leven. Hij voert haar in een staat van onwaarachtigheid, waaruit zij geen uitweg vindt. Helder glanst het water aan de oppervlakte en vroolijk glitsen erover de kleine gouden zonnesterretjes; daaronder de vuile rottende rest van de plantengroei van vorige jaren. Hierin ziet zij het beeld van haar eigen bestaan. Daar zijn vrouwen die dien strijd niet kennen. Eugenie, haar schoonzuster, kent hem niet. Wat voor Agathe een verstikkend masker is, dat haar belet adem te halen, is voor Eugenie een welkom mom, waarachter zij op haar manier het leven geniet. Daar zijn vrouwen, die hem wel kennen, maar voor wie wat het leven haar schenkt ter voldoening harer behoeften van hoofd en hart, tot op zekere hoogte althans, de scherpte en het afmattende eraan ontneemt. Dit is Agathe ontzegd. Zij heeft hare meisjesdroomen, schept zich illusies, maakt zich idealen - zij doet een beetje mal, als ze met Byron dweept; ze waagt het nu en dan een verlangenden blik te werpen in de groote wereld, waarin haar jonge neef Martin met zijn socialistische neigingen zich beweegt; in die groote, woelige wereld, waarin zooveel te werken, zooveel te doorleven is; voor haar zoo aantrekkelijk, doch - en 't wil haar maar niet duidelijk worden, waarom - een verboden wereld voor haar. Bovenal echter is zij vrouw, met het instinct van het moederschap, niet zonder de ontroeringen van een aanvankelijk gezond en normaal, doch allengs ziekelijk sensualisme, hangend und bangend, uitziend naar den geliefde, die te eeniger tijd zal opdagen ...... In verband met dit laatste vooral teekent de schrijfster | |
[pagina 465]
| |
Agathe Heidling met een treffende oprechtheid. Haar boek is met groote openhartigheid geschreven. Als feiten, die mede de richting van een vrouwenleven bepalen, vermeldt zij aandoeningen, verlangens, gewaarwordingen, uit sexueele behoeften geboren, wier aanwezigheid in den man zonder eenige achterhoudendheid wordt verondersteld en erkend, en natuurlijk gevonden; bij de beoordeeling van zijn levensvoering pleegt te worden in aanmerking genomen; maar in de vrouw òf wordt voorbijgezien òf onbestaanbaar geacht met het begrip, dat men aan vrouwelijke kuischheid hecht. Met groote kieschheid, maar toch onverholen en verstaanbaar, laat de schrijfster recht weervaren aan sensaties en emoties, die in het leven der vrouw evenzeer een plaats innemen als in dat van den man. Pleegt men ze meestal met idealistische sluiers te omhullen, zij verscheurt het weefsel en laat ze zien, zooals ze met physiologische noodwendigheid optreden en mede op het vrouwelijk zieleleven haar invloed uitoefenen. Zonder vertoon van geleerdheid; zooals wij schreven: als feiten; als feiten, die in het leven der vrouw evenzeer zich laten gelden als in dat van den man. Met de kieschheid die hier voegt, en met soberheid niet minder. Toch laat zij duidelijk gevoelen dat, terwijl aan de aankomende en rijpende jonkvrouw de bevrediging van den zinnelijken lust is ontzegd, die de bekende ‘dubbele moraal’ den man pleegt te veroorloven, haar zoo vaak, bij de leegte van haar bestaan, bij de eischen der sociale moraal, die veeltijds aan een wanbegrepen fatsoenlijkheid en averechtsch gevoel van betamelijkheid haar inhoud ontleent, datgene ontbreekt, wat een tegenwicht kon bieden aan het dwingend geweld van den lust. Dit geeft aan het boek niet de aantrekkelijkheid, die scabreuze lectuur voor lezers van zeker allooi bezit. Op geen enkele bladzijde is de schrijfster er op uit, de prikkeling te wekken, die bedoelde lezers zoeken. Elders ligt de bedoeling van haar, naar ik meen, door en door oprecht en ernstig boek. En die weet zij op ontroerende wijze te bereiken. Men komt onder den indruk van haar ongewild en daardoor machtig realisme. Dit vrouwenleven is een lijden. Een, dat wordt verhoogd door een physieken aanleg, die langs hereditairen weg is verkregen. Agatha's moeder behoort in één opzicht althans tot de | |
[pagina 466]
| |
vrouwen, zooals Eduard von Hartmann ze wenscht; tot de uitgeputte vrouwen. In zijn: die Jungfernfrage heeft hij de wegneming der wanverhouding tusschen het aantal mannen en vrouwen in onze maatschappij in uitzicht gesteld, als de meisjes maar zoo vroeg mogelijk trouwen en zooveel mogelijk kinderen krijgen; dan zal haar gemiddelde levensduur verminderen en weer gelijk komen met dien der mannen, wier levenswijze op dit oogenblik meer levensgevaar oplevert, dan waaraan het leven der vrouwen is blootgesteld. Vrouwen als Agathe's moeder geven von Hartmann een kans, dat zijn verwachting zal in vervulling treden. Zij sterft op betrekkelijk jongen leeftijd na een leven van sloven en sukkelen; een lijden dat zij met de hoog-geroemde vrouwelijke lijdzaamheid aanvaardt, niet zonder dat zij er een weinig trotsch op is - een trots dien zij echter niet dan met de hoog-geroemde vrouwelijke bescheidenheid toont - dat zij aldus ‘die Dornenkrone des Weibes’ draagt. Haar heer gemaal stelt in die lijdzaamheid en die bescheidenheid het sieraad bij uitnemendheid der vrouw. Dat de vrouw in 't algemeen, zijn echtgenoot en de moeder zijner kinderen in 't bijzonder, ‘stille’ zij, stelt hij bijzonder op prijs, op grond der eischen eener hoog-zedelijke wereldorde; hem worden dan meteen scènes bespaard, waaraan hij een hekel heeft, omdat zij hem in zijn eigenaardige olympische rust storen. Onder dien drang sukkelt Agathe's moeder haar leven door. Haar hoogste eerzucht is te zijn zooals haar man haar gaarne heeft. Heeft zij ook den tijd gekend, vraagt zij een enkele maal zichzelf af, dat zij zoo schrikkelijk levendig en geexalteerd was, als zij tot haar verbazing zoo dikwijls haar kind ziet? Langzamerhand is zij onverschillig geworden voor alles wat buiten den kring van haar gezin en haar huishouding ligt. Ze is moede, moede in het hoofd: - ‘die vielen Wochenbetten und der Tod van kleinen Kindern, das macht den Kopf einer Frau recht müde.’ Doch op deze wijze kwijt men zich van zijn levensroeping. Zou het Agathe te eeniger tijd niet op een dwaalspoor kunnen voeren, dat haar gedachten zich niet kunnen bepalen bij wat immers onmiddellijk voor den voet ligt en haar hand is te doen gegeven, dat ze, in stee daarvan, rondzwerven, her- en derwaarts, met de onrust van den vogel, dien men zijn broedsel roofde? | |
[pagina 467]
| |
Mevrouw Heidling begrijpt haar kind bij het opwassen niet. In elk geval: zij kan haar niet bijhouden. Zij blijft haar leven lang een goede moeder van kleine kinderen. Weldra ontgroeien ze haar. Doch ook dat draagt ze als een beschikking Gods. Of ze er volkomen vrede mee heeft? ‘Man soll ja nicht murren, aber es ist doch recht wunderlich vom lieben Gott eingerichtet, dasz die Mutter, die die Kinder geboren hat, nachher keine Kraft mehr übrig behält, sie auch zu erziehen. Agathe greift mich furchtbar an,’ hoort men haar klagen, maar met haar klacht trekt ze zich terug in de lijdzaamheid en bescheidenheid, die haar als vrouw voegen. Zoo blijft Agathe in al wat haar innerlijk beweegt voor haar moeder een vreemde. In de teederste en meest kiesche aangelegenheden, bij alles wat het ontwakend sexueele leven beroert, vindt zij noch een vraagbaak noch een toevlucht bij haar moeder. Dat heeft de natuur zeker anders bedoeld, doch zij leeft in de onnatuur. Ook al ware haar moeder bij machte geweest haar leidsvrouw te zijn en voor haar licht te ontsteken in het verwarrend duister van haar sensitief leven, vol raadselen en geheimen, dan nog zou de conventioneele betamelijkheid en het kunstmatig fatsoen haar zelve hebben geboden, al wat op dat leven betrekking heeft geheim te houden, en haar moeder zou zich gehouden hebben als bestond het niet. De verkrachte natuur echter wreekt zich en de vertrapte waarheidszin evenzeer. De ‘Regierungsrath’ Heidling is er niet de man naar om in zijn dochter de rijpende persoonlijkheid te vermoeden, laat staan te eerbiedigen. De Vrouw stelt hij hoog, en menigmaal laat hij zich over haar roeping uit op de hem eigen gewichtige en sententieuse manier. Bijv.: Das Weib, die Mutter künftiger Geschlechter, die Gründerin der Familie, ist ein wichtiges Glied der Geselschaft, wenn sie sich ihrer Stellung als unscheinbarer, verborgener Wurzel recht bewuszt ist... ‘Die Wurzel’ - toen hij op zekeren keer dit beeld had gevonden stond hij er met welgevallen bij stil - ‘Die Wurzel, die stumme, geduldige, unbewegliche, welche kein eigenes Leben zu haben scheint, und doch den Baum der Menschheit trägt....’ Ja wel; maar 't komt niet in hem op, dat de zelfverloochenende rol, die hij der Vrouw toebedeelt eerst dan zede- | |
[pagina 468]
| |
lijke beteekenis kan hebben, als voor haar persoonlijkheid, voor den mensch in haar de weg tot ontwikkeling wordt geopend. ‘Für den Deutschen Mann die Pflicht, für die Deutsche Frau der Glaube und die Treue.’ Wij kennen ook buiten Duitschland de quasi-vereering der Vrouw, die onder den schijn van haar op het haar aangewezen terrein een eereplaats te reserveeren, haar als de mindere naar 's levens achtergrond verbant. ‘Der Glaube und die Treue’ zullen haar moeten instaat stellen lasten te torsen, door de heeren der schepping haar op de schouderen gelegd, die ze zelven ‘met hunnen vinger niet verroeren.’ De maatschappelijke zelfgenoegzaamheid van een ‘Regierungsrath’ Heidling gaat in treffend bondgenootschap met de bekrompen godsdienstigheid van een ‘Pastor’ Kandler, om aan het zeventienjarig meisje Herwegh's Gedichten te ontnemen en dezen voor ‘Fromme Minne’ te ruilen. Als het aankomend meisje een volwassen vrouw is, zal zij, wijl zij ongehuwd blijft, nog altijd als een ‘jong meisje’ behandeld en half als een kind worden aangezien. Zij haakt naar kennis en naar uitbreiding van haar gezichtskring; toevallig komt haar Häckel's ‘Natürliche Schöpfung’ in handen; het belooft haar een wereld te openen. Dan zal men haar in plaats van de als kerstgeschenk gewenschte studieboeken ‘Die Flora von Mittel-Deutschland, zum Gebrauch für unsere Töchter’ vereeren - ‘daneben eine geschnitzte Blumenpresse’. ‘Siehst Du, liebes Kind, hier habe ich ein sehr hübsches Werk gefunden, das besser für Dich paszt, als die Bücher die Du da aufgeschrieben hast. Ich blätterte in den Sachen - sie wollten mir gar nicht für mein Töchterchen gefallen. Hier findest Du eine Anweisung, wie man Blumen trocknet - daraus fabriziert Ihr ja jetzt allerliebste Lichtschirme! Das wird Dir auch Spasz machen.’ Moest zij dan altijd ‘das junge Mädchen’ blijven? Altijd, tot aan haar dood? Zag dan niemand in, hoe wreed het was, een bloem, die zich wil ontplooien, met een zijden band te omsnoeren, ten einde haar met geweld een knop te doen blijven? Begreep men dan niet dat de kelk bij zulk een behandeling van binnen moest verrotten? | |
[pagina 469]
| |
‘Les formes établies’ - zoo heeft Renan eens geschreven - ‘sont le soutien intérieur de ce grand corset d'osier, qui maintient le colosse de la pauvre humanité.’ Het is de waarheid, waarop het conservatisme van alle tijden zich heeft kunnen beroepen, al heeft het niet kunnen beletten dat de levens-ontwikkeling temet door de ‘formes établies’ henenbreekt. Met de noodlottige gevolgen, die het verbreken van haar keurslijf met zich sleept, betaalt de arme menschheid den prijs, waarop de levensontplooiing haar komt te staan. De waarheid in Renan's woord geldt ook van den enkelen mensch. De maatschappelijke vormen, van wat aard ze mogen zijn, houden de meeste menschen, den mensch zooals hij in doorsnee is, overeind. Agathe weet allengs ‘die Technik ihres Berufes als junge Dame’ meester te worden. ‘Dame bleiben’ wordt haar als wachtwoord toegeroepen. ‘Rücksicht zu nehmen auf Papa's Stellung’ is niet minder klemmende levenseisch voor haar. De gewoonten van haar omgeving en van haar eigen leven zijn haar ten schild. Doch innerlijk is zij een andere dan zij lijkt. Inderdaad vertoont de met de zijden koord omsnoerde bloemknop het innerlijk bederf. Zij is er zich van bewust, met walging van zichzelve. Doch te gelijkertijd kwelt haar de gedachte, dat wat in haar tot bederf dreigt over te gaan aanvankelijk niet anders is dan Natuur en Waarheid, de natuur en de waarheid harer persoonlijkheid, die men, in een keurslijf besloten, verhinderd heeft zich te laten gelden en tot haar recht te komen, en wier onwikkeling men heeft gesmoord. Psychiaters mogen beoordeelen of het jammerlijk sloopingsproces, dat dientengevolge aan Agathe naar ziel en lichaam wordt voltrokken, door Gabrièle Reuter overeenkomstig de werkelijkheid is geteekend. Dien indruk maakt het in 't algemeen op hen, die van nabij of op een afstand dergelijke verwoesting van een vrouwenleven gadesloegen. De tijd breekt voor Agathe aan dat zij den ondervonden drang wil van zich werpen. Doch dan is het te laat. Noch naar het lichaam, noch naar den geest is zij bestand tegen den strijd, die op den weg harer emancipatie haar wacht. Ze barst in overspanning los en - zakt ineen, en een ‘Nerven- | |
[pagina 470]
| |
anstalt’ neemt haar op. Zoo komt het einde dat ik in den aanvang dezer bladzijden mededeelde.
In zijn geschrift over de Duitsche VrouwenbewegingGa naar voetnoot1) geeft Gustav Cohn een overzicht van de rede door Elisabeth Gnauck-Kühne op het Evangelisch-sociale congres te Erfurt in 1895 uitgesprokenGa naar voetnoot2). De Göttinger hoogleeraar gewaagt daarbij van den diepen indruk, dien zij maakte, en de geestdriftige toejuiching, die zij vond in dien vrij conservatieven kring. Eigenlijk nieuws bevatte die rede niet, werd van een andere zijde opgemerkt; maar dat eene vrouw daar sprak, met zooveel smaak, met fijnheid en keurigheid van taal en voorstelling, en daarbij zooveel zaakkennis, scherpzinnigheid en geestdrift toonde, verschafte eensklaps overtuigingskracht aan reeds meermalen vermelde feiten en reeds dikwijls uitgesproken beschouwingen. Het schijnt dat met name in Duitschland het woord van Frau Gnauck de ‘vrouwenbeweging’ is ten goede gekomen. Daartoe kan, dunkt mij, ook een boek als van Gabrièle Reuter bijdragen. Bekend is dat de ‘vrouwenbeweging’ zoowel daar als elders, en ook ten onzent, velerlei omvat. Zij bepleit o.a. de rechten der vrouw in het huwelijk, opdat haar daar de zelfstandigheid gevrijwaard worde, waarop zij als persoon aanspraak heeft; zij streeft tevens naar de economische zelfstandigheid der vrouw, opdat ook in de maatschappij, buiten het huwelijk, haar persoonlijkheid tot haar recht kome. In 't algemeen echter is het om de vrijmaking en de handhaving harer persoonlijkheid te doen. Eerst als deze in haar volstrekt recht van bestaan erkend en geëerbiedigd wordt, komt de vraag aan de orde en zal zij een antwoord kunnen vinden, in hoeverre de vrouw, overeenkomstig de haar eigen natuur, een andere plaats en een anderen werkkring zal vinden | |
[pagina 471]
| |
dan de man. Niet het egoisme van den laatste heeft daarin uitspraak te doen. Open der vrouw de volle vrijheid tot ontwikkeling harer persoonlijkheid, en deze zal, zij 't dan ook met vallen en opstaan, haar weg vinden en de grenzen tevens waarbinnen zij tot volle ontplooiing zal komen. Men mag hopen dat ‘das Ewig-weibliche’ niet zal ondergaan. Op andere wijze misschien en in anderen vorm zal het van kracht blijven, dan de man het heeft lief gekregen onder den invloed eener cultuur, die de vrouw, als het voorwerp van zijn sensueel-sexueel verlangen, hoog moge verheerlijkt hebben, maar er hem toch aan gewoon heeft gemaakt haar in de praktijk van wetten en zeden aan te zien en te behandelen niet als een andere maar als de mindere. 't Is tegen deze beschouwingswijze, tegen maatschappelijke instellingen, die haar huldigen, tegen de zedelijke, de kerkelijkgodsdienstige traditiën die haar voeden, tegen een geheel samenstel van zeden en gewoonten, die haar in stand houden, dat de ‘vrouwenbeweging’ over heel de linie is gericht; en dat harer de toekomst is kan niet betwijfeld worden door hem, die gelooft in den voortschrijdenden triumf van waarheid en recht. Gabrièle Reuter treedt in haar boek nergens rechtstreeks op als kampioen voor de rechten der vrouw. Zij heeft alleen op aanschouwelijke en ontroerende wijze geteekend, welke verwoestingen in een vrouwenleven worden aangericht, waar het bewustzijn van waarheid en recht, eenmaal ontwaakt, een vruchteloozen strijd voert tegen conventie en traditie, die de waarheid miskennen en het recht tekort doen. Men kan zeggen dat zij duitsche toestanden teekent; dat we hier te lande al wat verder zijn; doch ook ten onzent voert nog in alle maatschappelijke kringen genoeg vooroordeel, wanbeschouwing en misverstand heerschappij om op haar boek, behalve om zijn literaire beteekenis, in verband met de ‘vrouwenbeweging’ de bijzondere aandacht te vestigen.
J. van Loenen Martinet. |
|