tretten op glas, - was hij gezocht om ‘de oprechtheid van zijn penseel’, om de goede gelijkenis en den eenvoud van zijn karakter.
Zeer teekenend voor den tijd is, dat hij genoemd werd: L'enlaidisseur of le peintre de la vérité; en het is gezegd, dat jonge mondaine vrouwen zijn oprechtheid vreesden.
En het is waar, de reproducties doorbladerend ziet men, hoe hij, zijn modellen getrouw volgend, iets had weten te bemeesteren van die rechtschapen eigenschappen, welke o.a. van der Helst kenmerken. De levendige uitdrukking, het relief, de vastheid, de gereserveerde teekening, de fond van zijn portretten, daarin voelt men de bewondering voor dien weinig gecompliceerden, maar krachtigen Hollander, wiens Doelenstukken hij bovenaan stelde.
Hoe Liotard aan de verschillende hoven geëerd werd, blijkt o.a. uit een aanteekening over het vertrek van den schilder en zijn zoon uit Weenen, die ik hier overschrijf:
‘Ce départ eut lieu le 5 Juin (1778) après une audience d'adieu à Schönbrunn, où l'impératrice leur offrit en présent une bague d'une belle topaze et cent ducats pour le fils, une garniture de boucles d'oreilles et un collier pour la fille Marie Thérese, une boite en or et un déjeuner précieux de porcelaine de Saxe - ik geloof nog in het bezit van mevrouw Tilanus-Liotard - pour Madame Liotard, et enfin pour le peintre une boite en or, une bague et 500 ducats.’
Wat zijn wij in onze dagen daarbij vergeleken ‘mater-of-fact’ geworden! Het geld in onzen tijd voor portretten of schilderijen betaald, moge hooger zijn somwijlen, welk een charme daarentegen om aan een schilder, van wiens kunst men houdt, zulke souvenirs aan te bieden.
Maar behalve dat Liotard ook nog gravures en enkele etsen maakte, op glas schilderde, émails maakte en miniaturen, schreef hij nog een uitgebreid Traité des principes et des règles de la peinture. Deze verhandeling is in dit werk in haar geheel gedrukt. En dit is niet onaardig om in te bladeren. De voorschriften zijn eenvoudig en practisch en natuurlijk conventioneel omdat hij geen andere wijze van zien en schilderen erkent dan die waar men de verfbehandeling niet kan zien. Rafaël, Correggio, van Huysum, van der Werff, Gerard Dou zijn zijn liefste voorbeelden. Zij die niet zuiver en egaal schilderen, van wie men de ‘touche’ de verfbehandeling kan zien zooals bij Rembrandt, worden als afschrikwekkend voorbeeld gesteld. Hierin is hij het geheel eens