| |
| |
| |
De onderzoekingen van dr. Edouard Toulouse over Emile Zola.
Enquête médico-psychologique sur les rapports de la supériorité intellectuelle avec la névropathie. I. Introduction générale. Emile Zola, par Edouard Toulouse. Paris 1896.
Er bestaan een aantal vraagstukken, wier beantwoording denkers van alle eeuwen heeft bezig gehouden. Wel is waar trekken zij nu eens in mindere dan eens in meerdere mate de aandacht tot zich, maar, al schijnen zij soms geheel vergeten te worden, toch duiken zij telkens weder op aan den wetenschappelijken horizon.
Gewoonlijk is de wederverschijning van zulke vraagstukken onder de vragen van den dag, een bewijs van den vooruitgang, welke op sommige meer of minder nabijgelegen afdeelingen van het algemeene wetenschappelijk arbeidsveld, heeft plaats gegrepen. Nauwelijks worden toch op eenig gebied gezichtspunten geopend, nieuw genoeg om met voordeel te kunnen worden ingenomen voor het bezien van het tijdelijk slapende vraagstuk, of velen maken zich op en pogen het een stap nader tot zijn oplossing te brengen.
Het is dientengevolge geen toeval te noemen, als er in de laatste tien jaren een uiterst levendige beweging waar te nemen is rondom het zeer onde vraagstuk naar den aard, den oorsprong en de beteekenis van den genialen mensch.
Het schijnt haast alsof men na lang stilzwijgen daarover, de schade wil inhalen. Allerlei meeningen hoort men uitspreken, allerlei gissingen wagen.
Men is genie door geboorte, krachtens een gelukkigen
| |
| |
aanleg, een monstrum per excessum, een bij de gratie Gods uitverkorene, zoo hoort men aan de eene zijde verzekeren.
Ginds daarentegen, acht men een paar eigenschappen, als geduld, volharding en ijver, die niet eenmaal noodzakelijk aangeboren, misschien zelfs wel verkregen kunnen zijn, voldoende, om uit den middenmensch geniën te scheppen.
Elders verzekert men dat een genie een zieke is, die aan een in de jeugd verkregen ziekte, een tekort aan zenuwweefsel dankt. Dientengevolge mag hij eenige eigenschappen verloren hebben, maar hij bezit tevens het vermogen, tot overmatige, zij het ook eenzijdige, ontwikkeling van andere, die hem in staat stellen om anders, onbevangener veelal, waartenemen en te denken dan gewone menschen.
Een ander spreekt van een bloot spel van het toeval, dat sommigen een lauwerkrans om de slapen drukt en tot geniën stempelt, terwijl anderen, meer of evenzeer begaafd maar minder gelukkig, uitgelachen en vergeten worden. Weder anderen denken aan een genie, als aan een kasplant, getrokken door de warmte van een zeer harde levensschool, die hem oefende en energie gaf, op den, voor een nieuwe en noodige gedachte, rijpen bodem der omgeving, waarin hij verkeert.
Het kan, ik herhaal het, geen toeval zijn, dat in den laatsten tijd dergelijke meeningen met al de warmte, die discussiën over niet te bewijzen meeningen kenmerkt, worden verdedigd.
Het is een voor de hand liggende gevolgtrekking, dat het de vordering der biologische wetenschappen is, welke deze discussie weder op de agenda heeft gebracht. Onze denkbeelden over erfelijkheid hebben ingrijpende veranderingen ondergaan. Veel meer dan vroeger, heeft men den invloed van oogenschijnlijk kleine omstandigheden op de ontwikkelingsgeschiedenis der individuën leeren kennen. De nieuwere geneeskundige wetenschap is sedert korten tijd met klem den nadruk gaan leggen op de volledige en nauwkeurige persoonsbeschrijving in haar ziektegeschiedenissen en heeft die met behulp eener exacte methodiek mogelijk gemaakt.
Geen wonder dus dat de hernieuwde bespreking van dit onderwerp, waaraan anthropologen, neurologen, philosophen van den eersten rang hebben deelgenomen, noodzakelijk was geworden.
| |
| |
Heeft die bespreking tot een afdoend resultaat gevoerd? Is er eenige onbetwiste oplossing gekomen? Minder dan ooit. Maar toch heeft de gevoerde discussie een zeer belangrijke vrucht afgeworpen. Zij heeft het inzicht gebracht, dat de bewerking van zulke reeds sedert eeuwen opgeworpen vragen, niet mogelijk kon zijn, met de hulpmiddelen, welke thans ten dienste stonden.
Eerst wanneer de kennis van beroemde mannen een aanvulling zal hebben verkregen, in één, scherp bepaalde richting, zal men mogen gaan spreken van een definitie en daarmeê van een verdere studie van den genialen mensch.
Want men miste, en daarvan heeft men zich rekenschap gegeven, een feitelijken grondslag voor discussie, zoolang men niet van een genoegzaam groot aantaal beroemde mannen de persoonlijke eigenschappen kende.
Tot nu toe putte men deze kennis, voor een deel uit min of meer volledige brokstukken van levensbeschrijvingen, soms loopend over grootere, anders over kleinere levensperioden van beroemde mannen, uit een aantal anecdotes van hun jeugd en later leven, uit autobiographien en andere nagelaten werken, voor een deel uit reeksen van sterk sprekende voorbeelden, die de erfelijke verwantschap tusschen beroemde mannen onderling en tusschen hen met krankzinnigen en misdadigers vaststelden.
Dat alles is ook werkelijk van groote waarde, maar voldoende is het niet. Biographien, anecdotes en autobiographien laten aan willekeur en fantaizie der samenstellers te zeer vrij spel, om de daarin vermelde feiten zoo betrouwbaar te doen zijn als exacte studie het eischt.
Noch de nagelaten werken, noch de vingerwijzing naar de rol, die de aanleg bij hun wording speelt, - want daarop wijst hun hereditaire betrekking tot anderen, - schenken ons de kennis der persoonlijke eigenschappen van beroemde mannen. Toch is zonder die kennis, niet wel van een studie van den genialen mensch te spreken.
Immers juist wat men bezat, had een zeer groote verscheidenheid onder de te bestudeeren beroemdheden doen vermoeden. Ieder begrijpt, dat personen als Goethe, Newton, Napoleon, Rembrandt, zoo uitermate verschillende wezens zijn, dat hun onderlinge vergelijking eerst, ondanks hun verschillen, mogelijk zal kunnen blijken.
| |
| |
Om dit echter te kunnen doen, behoeft men nauwkeurige en volledige persoonsbeschrijvingen op verschillende tijdperken van hun leven. Die persoonsbeschrijvingen zullen moeten worden opgemaakt met dezelfde strenge methodiek, die de hedendaagsche geneeskundige eischt voor een betrouwbare ziektegeschiedenis. Zij zullen moeten worden vergeleken met die van anderen, niet of minder beroemde personen, zoowel als onderling, maar bovenal is het noodig, dat de subjectiviteit van den beschrijver zoo weinig mogelijk een rol speelt.
Nu doet zich echter de moeielijkheid voor, dat een persoonsbeschrijving, zal zij worden verricht met de nauwkeurigheid heden ten dage mogelijk en geëischt, een taak is, die verre staat boven de krachten van één mensch.
Van het te beschrijven individu toch kan niets onbelangrijk heeten. Te eeniger tijd kan op de schijnbaar meest onbeteekenende kleinigheid juist de nadruk komen te liggen.
De kleur van het haar kan even gewichtig worden, als de vorm van het oor, als de scherpte van reuk of gezicht, als de snelheid van het denken of de maat van beweeglijkheid der vingers, als de helderheid en getrouwheid van het geheugen of de gevoeligheid der ingewanden.
Zulk een volledig onderzoek is dus tijdroovend en moeilijk.
Zal het mogelijk zijn, dan eischt het samenwerking van velen. In de eerste plaats eischt het, dat de beroemde persoon, die beschreven zal worden, zich ter beschikking stelt van meer dan één onderzoeker, en zich onderwerpt aan de vervelende methoden van onderzoek, die zij op hem toepassen. In de tweede plaats eischt het, dat verschillende onderzoekers onder één leiding zich vereenigen tot dit doel, zich verstaan over de methodiek. In de derde plaats eischt het volledige publiciteit van het verrichte onderzoek, wat het ook moge afwerpen aan feiten, met goedvinden van den onderzochte.
Het is aan het initiatief en het organiseerend talent van Dr. Toulouse, een fransch psychiater, gelukt, om de waarlijk groote moeilijkheden aan zulk een onderzoek verbonden te overwinnen.
Geneesheer aan het krankzinnigengestight Saint-Anne, gunstig bekend als assistent van Prof. Magnan, is Dr. Toulouse in staat geweest om Emile Zola, Alphonse Daudet, Puvis de Chavannes, Dalou, Rodin, Saint-Saens, Berthelot en
| |
| |
Jules Lemaitre over te halen, om zich voor dit onderzoek beschikbaar te stellen en de publicatie der resultaten toe te staan. Voorts heeft hij de beste binnen- en buitenlandsche geneesheeren weten te vereenigen, om dit onderzoek te verrichten. Bertillon en Manouvrier staan voor de anthropologische onderzoekingen in engeren zin in, Galton onderzoekt de vingerindrukken, Bloch de tastzin, Robin de stofwisseling, Huchard het hart, Passy den reuk etc. etc.
De eerste vrucht van zulk een onderzoek, thans door Dr. Toulouse gepubliceerd, is de levens- en persoonsbeschrijving van Emile Zola.
Nauwkeurig verzameld, aan de hand van methoden, waarvan de grenzen, binnen welke zij fouten toelaten, bekend zijn, is het niet te verwonderen dat (afgezien van een discussie over de methodiek zelf) ongeveer 200 bladzijden uitsluitend feiten bevatten, die bij Zola waargenomen werden.
Voor een groot deel uitgedrukt in maat en getal, voor een ander deel door photographie en met behulp der grafische methode voor alle tijden blijvend gefixeerd, kan er bij zulke feiten van willekeur of fantaisie veel minder sprake zijn dan voorheen. Als er een dergelijke combinatie van de beste kenners van de anatomie te vinden is, om na den dood Zola's centrale zenuwstelsel en zijn lichaam nauwkeurig te beschrijven, dan zal er voor de eerste maal, een volledige beschrijving van een beroemd man gegeven zijn.
Wat dat zeggen wil is klaar.
Ieder die voortaan zal werken over genieën, zal rekening hebben te houden met de feiten in zulke geschiedenissen vermeld.
Waren er van vroegere beroemde mannen dergelijke beschrijvingen als van Zola bekend, dan zou het de moeite loonen, om in de anatomische kabinetten, waar de hersenen van enkelen hunner bewaard zijn, een regelmatig onderzoek daarvan met de hulpmiddelen van onzen tijd in te stellen.
Nu is een verzameling van dergelijke hersenen meer een rariteit, waarmede men de nieuwsgierigheid bevredigt, zonder meer.
Met behoorlijke persoonsbeschrijvingen van een aantal andere beroemde mannen tot uitgangspunt, kan echter later een onderzoek van de hersenen van menschen, als Gausz, Gambetta en anderen, welke, naar ik meen, nog bestaan, waarde krijgen.
Maar ter zake nu.
Tot zoover het onderzoek van Dr. Toulouse en de zijnen Laat het een conclusie toe of Zola een zenuwzieke is, of een bizonder aangelegde, of een door gelukkige omstandigheden gewordene? Geenszins; wijselijk onthoudt de schrijver er zich van om een oordeel uit te spreken. Als er eenmaal meerdere dergelijke geschiedenissen bestaan, met aanvulling der reeds nu bemerkbare leemten, dan kan men gaan vergelijken. Maar het ijs is gebroken. Voor de eerste maal bestaat er van een beroemd man een persoonsbeschrijving aan de hand eener methodiek, die te verifieeren is bij anderen.
Dit te hebben mogelijk gemaakt is een zeer groote verdienste en terecht vindt Dr. Toulouse overal groote waardeering van zijn werk.
C. Winkler.
| |
| |
Wie is dan Zola?
Zola is een man van zeer gekruist ras. Zijn grootvader was een Dalmatiër, zijn grootmoeder een Griekin. Zijn vader in 1796 geboren, huwde een française.
In Zola is dus de mogelijkheid tot vereeniging der eigenschappen aanwezig van vele en ver uiteenstaande rassen. Nerveuzen aanleg bestaat bij Zola. Zijn vader, eerst militair, later ingenieur, zwierf in Duitschland en Holland, bezat een avontuurlijken geest, maar bracht op 't einde van zijn leven wezenlijke dingen, bijv. het kanaal te Aix, tot stand. Zola's moeder, veel jonger dan zijn vader, die haar, zelf 44, op 21 jarigen leeftijd huwde, leed aan zenuwtoevallen, stierf evenals haar moeder aan hartziekte.
Emile werd in 1840 geboren. Hij ontwikkelde zich gewoon tot aan zijn 5de of 6de jaar. Toen kreeg hij een ziekte, die men hersenkoorts noemde. Portretten na die ziekte genomen verraden reeds op 6 jarigen leeftijd de aanwezigheid van een te nauwe linker oogspleet. Deze berust op een kramp der kringspier van de oogen, is niet altijd even sterk en bestaat nog.
Van Zola's opvoeding is niet veel werk gemaakt. Hij kon zeven jaar oud zijnde, nog niet lezen. Op kostschool van het zevende tot twaalfde jaar leerde hij ongeveer niets. Zeer achterlijk kwam hij op de school te Aix. Reeds toen was zijn zorg voor orde en regelmaat in zijn werk kenmerkend. Hoewel lui, en niet gezind om meer te doen dan strikt noodzakelijk was, was zijn gewoonte om altijd eerst zijn werk af te maken op ordelijke, regelmatige, alles rangschikkende wijze. Lang achtereen werkte hij nooit. Hij doet het nog niet. In 1858 von Aix naar Parijs verhuisd, komt hij in de ‘seconde’ van St. Louis. Hij legt examen af, het ‘Baccalaureat ès sciences’, maar wordt twee malen afgewezen. Toen stond Zola zonder hulpmiddelen op straat. Hij wijt aan de toen doorstane ellende, de zenuwstoornissen, die steeds zijn deel zijn gebleven. Twintig jaren oud, zonder iets, leefde hij weken lang ven brood, koffie en kaas. Dikwijls bezat hij geen kleeren, hij bleef dan thuis en te bed, als die, welke hij had, werden schoongemaakt. Hij noemde dat schilderachtig ‘faire l'Arabe’.
Van dien tijd af, dateeren klachten over hartkloppingen,
| |
| |
benauwdheden, blaaskrampen, gewrichtspijnen enz. Zij nopen hem later om het rooken geheel te laten. Bovendien ontwikkelt zich spoedig een neiging tot vetzucht, zoodat hij in 1887, 1 M 14. buikomvang heeft. Een regelmatige, steeds volgehouden diaetkuur maakt hem mager. Er zijn er die beweren, dat de magere Zola slechter schrijft dan de dikke. Tijdens zijn kuur schreef hij la Terre en le Rêve; mager schreef hij la Bête humaine, l'Argent, la Débacle, Le docteur Pascal, Lourdes en Rome. Alle andere boeken schreef hij, toen hij nog dik was.
Zijn litteraire productie begint op 24-jarigen leeftijd, toen Zola om den broode schrijven moest, met de ‘Contes à Ninon.’
De beschrijving van Zola op 56-jarigen leeftijd is tweeërlei. Zijn physische verschijning wordt even uitvoerig, als zijn psychisch optreden geschetst. Zola's persoonsbeschrijving begint, gelijk heden ten dage begrijpelijk is, met het anthropometrisch signalement door Bertillon ontworpen, dan volgt met behulp van photographiën de studie van zijn handen en voeten, benevens een fac-simile van de vingerafdrukken.
Zola's hersenen zouden, voor zoover dit uit een signalement te beoordeelen is, meer bedragen dan het gemiddelde der Fransche hersenen. Opmerkelijk is voorts de buitengewone spreiwijdte van zijn vingerbewegingen, en Galton bezit in zijn belangrijke verzameling van afdrukken, geen voorbeeld van den afdruk, welke Zola van een zijner vingers heeft gefixeerd.
De circulatie- en respiratie-organen, nauwkeurig door Dr. Huchard beschreven, en door grafische voorstellingen toegelicht, zijn niet de oorzaak van de aanvallen van hartkloppingen, benauwdheden en borstpijnen, die Zola plagen. De digestieorganen en de producten der stofwisseling - de urine bijv. - uitvoerig qualitatief en quantitatief door Dr. Robin onderzocht, bieden evenmin een verklaring voor de nerveuse blaaskrampen, waaraan Zola leed.
De motorische afdeeling van het perifere zenuwstelsel is niet goed in orde. Vooreerst beeft Zola, en dan leert de studie van zijn spierkracht, dat hij wel tot plotselingen, grooten arbeid in staat is, maar deze handhaaft zich slechts korten tijd, en is zeer spoedig uitgeput. Dr. Toulouse vergelijkt die eigenschappen van Zola's spierkracht met die van een renpaard.
| |
| |
De tastzin door Dr. Bloch met tastharen bepaald, is buitengemeen scherp. Evenzoo het vermogen om warmte en koude waar te nemen. Het pijngevoel is overmatig scherp ontwikkeld. Geringe pijnlijke indrukken roepen uitgebreide en onevenredig groote reflectorische afweer-bewegingen te voorschijn, die een abnormalen indruk maken. In 't algemeen zijn de reflex-bewegingen heftig.
Met de hoogere zintuigen is het niet zoo goed gesteld. Zola is sterk bijziend. Het afgebeelde gezichtsveld is in vrij sterke mate vernauwd. Hij hoort niet goed, in verband met een lichte ooraandoening. Zelfs de reukgewaarwording is, ondanks de groote rol, die geuren in zijn boeken spelen, niet zoo scherp, als dit gemiddeld behoort te zijn.
De toevoer der gewaarwordingen is het dus niet waardoor Zola in het voordeel komt. Gezicht, gehoor en reuk zijn niet zoo scherp, als zij behooren te zijn. Evenmin door den onregelmatigen afloop der eenvoudige reflex-bewegingen.
Daartegen wegen echter een aantal eigenschappen van het hoogere zenuwstelsel wel op.
De ruimte-bepaling is bij Zola buitengemeen scherp. Met gesloten oogen bemerkt hij duidelijk het verschil van twee vierkantjes, die slechts 0.048 M. en 0.050 M. aan elke zijde lang zijn, als hij hen betast.
Wanneer hij, op het gezicht af, een lijn van 0.10 M. in zeven gelijke deelen tracht te verdeelen, dan is de uitkomst: 1e. 0.0125 M., 2e. 0.0150 M., 3e. 0.0135 M., 4e. 0.0155 M., 5e. 0.0145 M., 6e. 0.0140 M., 7e. 0.0150 M., terwijl de uitkomst 0.0143 M. moest wezen. Talrijke varianten van soortgelijke proeven brengen hetzelfde resultaat.
Zola is niet muzikaal. Ondanks zijn minder scherpe reukgewaarwording is echter zijn geheugen daarvoor, de reukvoorstelling, zeer nauwkeurig, en het reukgeheugen maakt een uitzondering op het geheugen van Zola, zooals wij het straks zullen leeren kennen. Zola bewaart een geur zoo lang en zoo juist, dat hij geurschikkingen kan maken, die voor een ander mensch onmogelijk zouden zijn
Ook de tijdschatting van Zola is zeer juist. Hij schatte den tijd, dien een zandlooper (van 1′40″) noodig heeft om leeg te loopen, reeds de eerste maal dat hij het beproefde op 1′30″ zonder er bij te tellen. De duur van indrukken op verschil- | |
| |
lende zintuigen na elkander inwerkend, worden zeer juist met elkander vergeleken, het minst goed wordt de duur van gehoorsindrukken bepaald.
Minder juist is de gewilde spierbeweging. Zola is onhandig, om redenen in de lagere afdeelingen van zijn zenuwstelsel te zoeken. Als hij de punt van het potlood niet ziet, kan hij evenwijdige en aequidistante lijnen, noch in verticale, noch in horizontale richting, ook maar eenigermate juist trekken.
Zola's spreektaal is zeer eigenaardig. Hij zegt proefletters innerlijk op, wil hij ze onthouden, innerlijk ziet hij ze, al is hij ook schrijver, slechts bij uitzondering. Hij beoordeelt de harmonie van zijn zinsneden door ze innerlijk te hooren niet door ze innerlijk te lezen. Toch begrijpt hij ze daardoor niet het best. Om te begrijpen moet hij zien, lezen. Een rede kan hij bepaald niet volgen, in verband met zijn buitengewoon slecht geheugen voor gehoorde woorden. Noch minder kan hij zelf een rede houden. Dat belet hem, behalve zijn slecht woordgeheugen, echter ook zijn groote en onregelmatige emotiviteit, gelijk sprekende voorbeelden bewijzen. Dit alles en evenzeer de studie van zijn handschrift zoowel als de wijze waarop hij schrijft, laten inderdaad het besluit toe, dat Zola het gezichtsbeeld (schriftbeeld) van het woord gebruikt om te begrijpen, het innerlijk gesproken woord om te onthouden, en het geschreven woord om zijn gedachten te ontwikkelen (hij denkt schrijvende). Het gehoorde woord speelt een kleine rol.
Zola's geheugen is zeer merkwaardig. Als hij aan iets de aandacht niet schenkt, is hij het zeer spoedig vergeten. Maar zelfs het aandachtig beschouwde, wordt wel snel opgenomen en juist herinnerd, maar evenzeer spoedig vergeten. Een eigenschap echter bezit het, die voortreffelijk mag heeten. Een korte noot, een kattebelletje wekt onmiddellijk de herinnering aan het geheel met zeer groote getrouwheid. Daarvan maakt Zola voor zijn arbeid ruim gebruik. Kasten vol, goed gesorteerde noten, heeft hij dan ook steeds ter beschikking.
Deze eigenschappen van Zola's geheugen worden direct gedemonstreerd.
Het geheugen voor voorwerpen op de volgende wijze: Zeven voorwerpen mag Zola 10 seconden bekijken en dan, als hij ze nog weet, opnoemen. Dit wordt met nieuwe voorwerpen zevenmaal na elkander herhaald. Na afloop mag hij dan nog
| |
| |
eens alles opnoemen, wat hij van de 49 voorwerpen onthouden heeft.
Hij heeft na elke serie daarvan nu eens 6, dan eens 5, dan weer 4, gemiddeld 75 pCt, dus 5.4 per serie onthouden. Maar bij het einde heeft hij van de 49 voorwerpen, er maat 46 pCt. meer over. Het verschil van 75 pCt. op 46 pCt. wijst er op, dat hij wel spoedig leert, maar ook heel spoedig vergeet.
Deze eigenschap van zijn geheugen komt bijna overal voor den dag. Vorm- en ruimtebeelden door het gezicht opgenomen kan hij geheel niet onthouden. Ten deele mag zijn gebrek aan mathematische ontwikkeling er schuld aan zijn. Slechts voor reukindrukken maakt het een uitzondering.
Daarentegen is het vergeten van gehoorde woorden verbazend snel; als het op dezelfde wijze als het voorwerpsgeheugen bepaald wordt, vergeet Zola van 77 pCt. (dus 5.6 na elke serie), tot 34 pCt. van de 49 hem voorgesproken woorden.
Ook bij de reproductie van zinnen komt diezelfde eigenschap voor den dag. Een zin met 75 woorden wordt hem met een snelheid van 2 lettergrepen per secunde voorgelezen. Zola onthoudt van de eerste 25 woorden er 20, van de tweede 25 er 18, van de derde 25 er nog maar 7. Weer snel maximaal stijgen, korten duur, snel uitputten, en spoedig ook geheel vergeten zijn. Zoo is bijv. Zola niet in staat, eigen werk, dat hem wordt voorgelezen, te herkennen. Wat Zola te kort komt door het spoedig verlies van zijn geheugen, maakt hij goed door de snelle maximale spanning van zijn aandacht en het daarmee samenhangend vermogen, om zeer veel en zeer precies in korten tijd waar te nemen. De gemakkelijkheid, waarmeê zijn geheugen wordt opgefrischt en de regelmatige orde in zijn werk, steunen dan de zeer preciese reproductie, welke plaats vindt.
De scherpe aandacht en de snelle opvoeding van Zola blijken uit de overigens onvoldoende genomen proeven over zijn reactie-tijd en kiestijd. Voor het eerst van zijn leven tot zulke bepalingen gebracht, zijn de drie onderzochte seriën bruikbaar, en de zoogenaamde kiestijd is reeds na enkele waarnemingen in reactie-tijd overgegaan.
Zola's manier van associatieeren moet blijken uit hetgeen een reeks van 155 vrije associaties leert. Hem wordt een woord toegeroepen, of wel men laat het hem zien. Zola noemt het eerste
| |
| |
wat hem dan invalt. Het blijkt, dat dit bijna altijd (91) gezichtsbeelden zijn, slechts enkele (15) gehoorsbeelden (klanken), de rest zijn gedachten (43) of gevoelens. Zola is dus gezichtsmensch, de begrippen worden bij hem hoofdzakelijk door gezichtsbeelden beheerscht. Hier komt weer hetzelfde verschijnsel voor den dag, dat de oorzaak is, waarom Zola geen rede kan volgen. Overigens wijzen een reeks waarnemingen er op, dat ook de innerlijk gesproken (niet de gehoorde) woorden bij Zola een groote rol voor het denken spelen.
Zola's gedachten zijn regelmatig, hoewel enkele stellig ziekelijke, ware dwanggedachten bestaan. Een lichte twijfelzucht is aanwezig. Daarmeê samenhangend wellicht, is zijn suggestibiliteit gelijk nul te noemen. Zijn oordeel is geheel niet te influenceeren door anderen. Zola leest niet en kent bijna geen andere schrijvers. Sprekende voorbeelden bewijzen het.
Zijn verbeeldingskracht is groot. Zijn wil krachtig. Moeilijkheden schrikken hem niet af. Hij komt telkens korten tijd, maar steeds regelmatig op de moeilijkheid terug, overwint door ijzeren methode en groote orde. Zijn werk is voorbeeld van kalme regelmaat; hij laat zich door niets afleiden. Niets influenceert hem, alleen bij onweer, waar hij bang voor is, kan hij niet werken. Overigens werkt hij iederen morgen drie uur en nooit langer. Dan is hij moede.
Tot zoover het onderzoek van Dr. Toulouse en de zijnen Laat het een conclusie toe of Zola een zenuwzieke is, of een bizonder aangelegde, of een door gelukkige omstandigheden gewordene? Geenszins; wijselijk onthoudt de schrijver er zich van om een oordeel uit te spreken. Als er eenmaal meerdere dergelijke geschiedenissen bestaan, met aanvulling der reeds nu bemerkbare leemten, dan kan men gaan vergelijken. Maar het ijs is gebroken. Voor de eerste maal bestaat er van een beroemd man een persoonsbeschrijving aan de hand eener methodiek, die te verifieeren is bij anderen.
Dit te hebben mogelijk gemaakt is een zeer groote verdienste en terecht vindt Dr. Toulouse overal groote waardeering van zijn werk.
C. Winkler. |
|