De Gids. Jaargang 61
(1897)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Kerstoverpeinzing.De jaarkar sjokt naar het eind door Yankeemodder en Cubaansch bloed, bij het uitgaand schijnsel van een Venezuela-geschillantarenkaarsje en bij een gloed van Russisch-Chineesche fantasmagorie aan de wolkenlucht; de wagenkast kraakt als een parlementaire rede; de wielen kreunen als gewonde Armeniërs; en op den bok stuurt de stomme zwarte koetsier de magere moede rossen zachtjes aan naar honk. Donker, donker... Dit als een soort allegorisch prentje, opgedragen aan de behandeling van een Keizerlijk Duitsch teekenpotlood. Een somber visioen te midden der gezelligheid van een helderen Kerstavond doorgebracht in overpeinzing bij het haardvuur. Mijn gedachten maken de gezelligheid uit. Zij spreken ernstig alsof ze onder het floers lagen van de droefgeestige voorstelling: - Eén ding verwondert ons. Dat de wereld durft voortgaan het Kerstfeest te vieren. ‘In de menschen een welbehagen!’ Hoe kunnen ze zich verbeelden dat er engelen van boven af met welgevallen op hun gedoe neerzien! Het mocht wat! De eeuw die naar zijn voltooiing neigt wordt zwarter en zwarter. Zie dezen jaarkring. Hij begint met Alfred Beit die voor zijn mijnspeculaties een rooftocht noodig heeft, en hij eindigt onder het teeken van von Tausch, den aartsbedrieger, die de politiek van een groot rijk aan kleine valsche draadjes doet spartelen. Denkt ge dat er iemand plezier kan hebben in het wurmen van dat booze gebroed | |
[pagina 202]
| |
vol geniepigheid en achterklap en list en hardheid en onbeschaamdheid...? Mijn gedachten zouden de zondenlijst der menschheid van A tot Z hebben afgelezen, wanneer ik hun niet in de rede gevallen was: - Maar er zijn toch, Goddank, nog andere wezens op deze bonte aarde.... - Zeker, beten de gedachten nijdig mijn redeneering af. Alsof we een stap verder kwamen door de tegenstelling van de lammeren tegenover de bokken! Dat is de ouderwetsche rhetorica, en als we daar zelf in vervallen zijn, phoe! we blazen haar weg. Laat ons het ding bij zijn naam noemen, laat ons het bloote feit bekijken. Om welke spil is de heele beweging van de wereld op dit oogenblik? Waarom zijn de Engelschen nog een wereldmacht? Omdat ze kapitaal hebben. - Waarom houdt met al haar onverstand en haar beginselloosheid de conservatieve partij in Engeland het overwicht? Omdat ze de lievigheidjes en grootschigheidjes van gefortuneerde menschen kan uitspelen tegenover het arme, stijve onfatsoen. - Waarom behoeft een man als Cecil Rhodes niet voor een kleintje vervaard te zijn? Omdat hij niet op de kleintjes te letten heeft. En ga nu eens de avonturen van onze laatste wereldgeschiedenis na. Overal stuit ge als laatste, onherleidbare kern van de gebeurtenissen op het vaste geraamte van het vermogen, van het geld. Waar zou Turkije zijn, wanneer het geen machtige schuldeischers had? Hoelang zou het verbond tusschen Rusland en Frankrijk standhouden, wanneer er niet de band was van het Fransche kleine kapitaal dat in Russische fondsen belegd werd en het Fransche grootkapitaal dat in Russische ondernemingen is gestoken? Wie was ook weer de oolijke politicus die het Cartesiaansche Cogito ergo sum op Elzas-Lotharingen toepaste, toen het zijn eerste leening sloot en uitriep: Nu kunnen we gerust zeggen dat het Rijksland bestaat, want het heeft een schuld. Een schuld, dat is een schuldeischer, en de schuldeischer is de kapitalist, de onaantastbare, de machtige, de eenige bestaande. De menschen zien nooit onder de verwarring van het gemengde nieuws dat men histoire contemporaine noemt, de waarheid van de ware geschiedenis, Heeft er wel iemand het kritieke tijdstip van dit jaar opgemerkt, het punt, toen het gold: er op of er onder? | |
[pagina 203]
| |
Want er is een oogenblik geweest, dat het den machthebbers dezer aarde angstig om het hart werd, als het scheen dat anarchie in de Vereenigde Staten zou zegevieren en een economische omwenteling het kapitaal bedreigde. Toen kwam het bericht: Cornelis van der Bildt heeft een aanval van beroerte gehad. En daarop zei de Telegraaf: Het gaat beter met van der Bildt. Maar dan weer: Hij is opnieuw ingestort. En dan: De geruchten waren overdreven, het gaat goed. In die vier telegrammen pakt zich de geschiedenis van ons jaar samen: de attaque van Cornelis van der Bildt en hoe hij er weer boven op kwam. De rest is wat rumoer en smerigheid. En waarlijk, denkt ge dat er eenig ‘welbehagen’ in die geschiedenis van den [grooten van [der Bildt en van de kleine van der Bildtjes voor geesten of engelen is? Het is wat veel gevergd van ons geloof. Zoo spreken mijn gedachten, en kijken mij strak aan. En ik ga aan andere dingen denken, omdat ik niet goed tegen mijn gedachten op kan en een vroolijken Kerstavond wil hebben. Wat iemand nu onlangs gezegd heeft, schiet me in den zin, het woord van een natuuronderzoeker. Een woord ter loops, maar met een perspectief op het oneindige. Merk eens op, zei hij, welke phasen de studie van het dierlijk leven is doorgegaan. Eerst is het een beschrijving van de bestaande vormen; fossiele dieren waren toen alleen een curiositeit in cabinetten bewaard. Onze eeuw heeft door Darwin en zijn voorgangers de nog levende dierenwereld vastgeknoopt aan de ondergegane vormen, en daardoor het inzicht gekregen in de ontwikkeling van het leven op deze aarde. Maar nu komt de tijd dat wij ons standpunt geheel moeten verplaatsen en de fossiele wereld als verweg het belangrijkste gaan beschouwen. Het leven, dat is niet maar de toevallige verschijning van het oogenblik van nu, maar de onmetelijke massa van voorafgegane verschijnsels. Wij zijn rijper geworden, veel meer dan wij ooit hadden kunnen denken, en onze rijkdom is onuitputtelijk. Gaat het met de geschiedenis van de menschheid, zoo vraag ik, niet denzelfden weg op? Onze eeuw heeft het omheiningje van een armoedige drie- of hoogstens drie en een half duizend jaar, waarin de wereldhistorie als op een kinderspeelplaats rondbuitelde, omvergehaald en verbroken, en wij beginnen te beseffen dat de wereld, ook de geestelijke | |
[pagina 204]
| |
wereld, een verleden heeft gehad, rijk, verscheiden, oneindig bijna voor onzen blik. Maar een verleden, wat wil dat zeggen? Draai het hoofd om, en schep uit het begrip van het verleden het besef van de toekomst. Wij zijn zooveel rijker geworden in kennis, wij mogen het ook wezen in verwachting. Zie eens wat een klein deel van de aarde nog pas in werkelijk bezit genomen is door de menschheid. Het grooter deel wordt nog maar bezet door logeergasten, en eigenlijk zijn wij nergens nog recht thuis. Wij beginnen pas hier en daar ons een weinig thuis te voelen en gaan denken hoe wij onze meubels zullen plaatsen. Het kapitaal is het instrument waarmee we thans de wereld aan ons onderwerpen; de oorlogswapens brengen ons niet ver genoeg meer. Zij zullen misschien binnen niet al te langen tijd, eenige eeuwen nog, geheel hebben afgedaan. En denkelijk zal ook het kapitaal wel vervangen worden door een meer geestelijk middel van inbezitneming. Dan, wanneer de wereld geordend is, zullen de menschen niet meer begrijpen hoe wij er toe kwamen geschiedenis te noemen, wat thans nog voor ons de historie is: een wilde massa van ongelijksoortige feiten. Evenmin als wij ons in de gedachte kunnen verplaatsen van voorouders die iederen dag een nieuwe zon meenden te zien opgaan en die iedere maand de geschiedenis van een nieuwe maan in het luchtruim vertoond zagen. Maar het jaar zal eenmaal het vast wederkeerende worden, en ieder jaar zal hetzelfde jaar zijn, en de geschiedenis de geschiedenis van den menschengeest. Zooals ons in een gelijkenis het telkens terugkomende heilige feest der geboorte van het kind, voorspellend, zegt. Een uitdrukking der vastheid van onze verwachting op de toekomst wanneer de menschheid met de ruimte den tijd zal overwonnen hebben en het leven van ieder een algemeen, een hoog, een typisch leven wezen zal. Om het woord waar te maken van het ‘welbehagen’.
En zoo tracht ik, op den gezelligen Kerstavond, mijn ernstige gedachten te verschalken. B* |
|