| |
| |
| |
Letterkundige kroniek.
François Coppée. Le coupable. Paris. Lemerre. 1897.
De gehoorzaal van de Amsterdamsche Universiteit zag er den 4en November des avonds bij kunstlicht vroolijker en gezelliger uit dan in den regel bij promotiën of interredenen, die op den laten namiddag plaats vinden, het geval is. En, met allen eerbied voor de vele geleerde en welsprekende redevoeringen, die binnen hare muren met korter of langer tusschenpoozen plegen gehouden te worden, wat er dien avond gesproken werd was, zij 't minder deftig voorgedragen, geestiger en onderhoudender van vorm, schoon niet minder ernstig van inhoud, dan wat men er pleegt te hooren.
Geen redevoering was ons beloofd, maar een ‘causerie’. Doch de ‘causeur’ was niemand minder dan een Belgisch oud-minister, de heer Le Jeune, aan wien van 1887 (meen ik) tot 1894 de portefeuille van justitie in Belgie was toevertrouwd.
Door de onlangs opgerichte vereeniging Pro Iuventute, wier doel o.a. is de bestudeering van de toestanden en vraagstukken betreffende de bestrijding van de criminaliteit van jeugdige personen, uitgenoodigd om in hare eerste algemeene vergadering als spreker op te treden, hield de grijze staatsman ons vijf kwartier lang onder de bekoring van zijn woord, van zijn stem en zijn blik, van zijn geestige voordracht en zijn onweerstaanbare bonhomie. En toen hij geeindigd had, zou men, als de kinderen doen, om ‘nog meer!’
| |
| |
hebben willen vragen, zoo boeiend en pakkend was hetgeen hij vertelde van het werk door hem tot stand gebracht.
Dat werk is niet meer of minder dan een hervorming in het strafrecht ten opzichte van kinderen en jeugdige personen, die als bedelaars en vagebonden of wegens kleinere vergrijpen met den politierechter in aanraking komen.
De theorie van het strafrecht - zoo verhaalde ons de heer Le Jeune - heeft een tijd lang de menschen verdeeld in ideaalmenschen en misdadigers, en de gevangenissen - in België modelinrichtingen die men van heinde en ver komt bewonderen en waarvan elke cel 10.000 frank heeft gekost - hadden ten doel om, dienst doende als uitnemend gemachineerde fabrieken, van den misdadiger na korter of langer tijd een ideaal-mensch te maken. Naast deze theorie stond een andere die de misdadigers beschouwde als zieken en de gevangenisstraf als het onfeilbare geneesmiddel dat, naar gelang van den aard en de hevigheid der ziekte, in grooter of kleiner dosis behoorde te worden toegediend. Met de eene zoowel als met de andere theorie dreef intusschen de werkelijkheid droevig den spot: de koude, onverbiddelijke statistiek toonde aan dat naarmate de gevangenisstraf op de bekende wijze werd toegepast de misdaden toenamen en vooral de gevallen van terugkeer tot de misdaad, van recidive, op onrustbarende wijze vermeerderden. En dat niet alleen bij volwassenen, maar vooral ook bij jeugdige personen en bij kinderen. De gevangenis, op laatstgenoemde categoriën als strafmiddel toegepast, bleek een kweekplaats voor de misdaad te zijn. Van de honderd jeugdige overtreders werden er negentig volslagen misdadigers.
Onder den indruk van deze treffende feiten, zon Le Jeune op het middel om in België hieraan een eind te maken. Hij ging uit van het beginsel, dat het kind niet behoort onder de heerschappij van de strafwet, maar onder die van de opvoeding. In de wet op de bedelarij van 27 November 1891 wist hij, met groote behendigheid, als het ware ongemerkt, een bepaling te doen opnemen dat jeugdige bedelaars en vagebonden beneden 18 jaar, kinderen beneden 16 jaar die om kleinere vergrijpen voor den kantonrechter verschijnen, en jeugdige personen beneden 18 jaar die door de rechtbank worden veroordeeld (deze laatsten na het ondergaan van hun straf), tot hunne meerderjarigheid toe ter beschikking van de regeering kunnen worden gesteld. Voortaan zou het dus, veel
| |
| |
meer dan de Code pénal het toeliet, in België mogelijk zijn, minderjarige kinderen en jeugdige vagebonden buiten aanraking te houden met de gevangenis en zou, waar de ouders niet bij machte bleken hun taak als opvoeders te vervullen, de staat de zorgende en beschermende hand over hen uitstrekken. Hij zou dit doen in opvoedingsgestichten, die, sedert Le Jeune, in België onder den naam van écoles de bienfaisance bekend zijn. En daarnaast wist de minister twee andere, niet minder weldadige instellingen in het leven te roepen: de comités de défense, gevormd door jonge advocaten, die zich ten taak stellen den jeugdigen overtreder ter zijde te staan, onderzoek te doen naar zijn omgeving, naar zijn verleden, naar de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaats gevonden, en de comités de patronage, die na zijn ontslag uit het opvoedingsgesticht zich zijner blijven aantrekken, of aan wie de regeering een te harer beschikking gesteld kind ter uitbesteding in gezinnen toevertrouwt. Eindelijk stichtte hij nog in de conférence des juges de paix de geregelde samenkomsten van de vrederechters uit geheel België, waarin deze elkander hunne ervaring mededeelen. In deze drie groepen had Le Jeune een leger op de been gebracht, dat zijne wetgeving verdedigde toen er later een storm tegen hem opstak.
Wat hier de heer Le Jeune ons in bijzonderheden van zijn werk in België vertelde, werd ons - onze lezers zullen het zich herinneren - in groote trekken reeds medegedeeld door Prof. G.A. van Hamel in het opstel ‘De misdadige jeugd en de Nederlandsche Wet’, voorkomende in De Gids van Juli 1895. De Nederlandsche criminalist, in het belangrijke onderwerp verder doordringende, had ons doen gevoelen tot welke averechtsche toepassing de onderscheiding die onze strafwet maakt tusschen het handelen met of zonder ‘oordeel des onderscheids’ aanleiding moet geven; hoe demoraliseerend dikwijls de openbare behandeling van het strafgeding op den jeugdigen overtreder moet werken; welk een vreemde leer het is, die den rechter den duur doet bepalen van den tijd gedurende welken een kind dat naar de opvoedingsgestichten verwezen wordt, daar zal hebben te vertoeven, ‘alsof die rechter vooruit weten kan wanneer de opvoedeling gerust de wereld kan worden ingezonden’; en eindelijk hoe de geheele zaak van de bescherming en opvoeding der jeugdige misdadigers niet afdoende te regelen is zonder dat ook het vraagstuk van de ontzetting uit de ouderlijke macht wordt opgelost.
| |
| |
Over dit onderwerp en wat daarmede samenhangt is langzamerhand ook in ons land een kleine literatuur ontstaan en de Amsterdamsche vereeniging Pro Iuventute, wier eerste openlijk optreden door de medewerking van den vader dezer beweging een zoo eigenaardig karakter ontving, hoopt, door aller samenwerking te centraliseeren, zoowel als door den op het Belgisch voorbeeld ingestelden bijstand in rechten en door het patronaat, de vraagstukken wetenschappelijk en practisch nader tot hare oplossing te brengen.
De arbeid is zoo omvangrijk dat geen ernstige hulp, van welke zijde zij ook kome, mag worden afgewezen. En al zullen de mannen van de wetenschap, de criminalisten en de wetenschappelijke philantropen, misschien met een glimlach neerzien op romanschrijvers en dichters, die het wagen, op hunne wijs, een woordje mee te spreken en hun ongevraagd advies te geven - ook in deze materie geldt het: L'on a souvent besoin d'un plus petit que soi.
Dat strekke tot verklaring waarom ik hier voor het een en ander uit den pas verschenen roman van François Coppée Le coupable de aandacht vraag, en dat niet in de eerste plaats doe om de meerdere of mindere letterkundige en artistieke waarde van het werk. Op die waarde en vooral op het melodramatisch slot, - waarbij de advocaat-generaal Chrétien Lescuyer, door zijn ambt gedwongen om te requireeren tegen een van moord en diefstal beschuldigden jongen man, die een volledige bekentenis heeft afgelegd, in dezen Chrétien Forgeat zijn natuurlijken zoon herkent en thans in de openbare terechtzitting, in plaats van het verwachte requisitoir, een oratorische zelfbeschuldiging uitspreekt waarin hij alle schuld voor de afdwaling van het kind, dat hij aan zijn lot heeft overgelaten, op zich neemt, en zoowel voor zich zelven, als le coupable, als voor zijn zoon de genade van de jury afsmeekt - zou het een en ander af te dingen zijn. Toch zal men ook hier goed doen met in het oog te houden datgene, waarop ik juist een jaar geleden bij de bespreking van Coppée's waarde als dramatisch dichter wees, dat hij zich het meest voelt aangetrokken tot de ‘kleine luyden,’ de misdeelden, gaarne als hun pleitbezorger optreedt, en dat doet, hetzij dan in drama of in roman, in dien vorm waarvan hij zeker is dat ze zijn vrienden uit den kleinen burgerstand zal aanspreken. Romans voor het boudoir schrijft Coppée niet: het zijn veeleer volksromans, waarin het volk zich terugvindt met zijn nooden en zijn strijd, en waarin,
| |
| |
gelijk hij het in Le coupable doet, ‘le doux Coppée’, met ongeveinsde verontwaardiging optreedt als aanklager van de maatschappij, waar het recht zoo dikwijls staat tegenover de gerechtigheid, waar men de kleine dieven hangt en de groote laat loopen, en waar de kleine vagebonden, die door hun natuurlijken vader - meneer de afgevaardigde, meneer de advokaat generaal - verlaten zijn, worden opgevoed op kosten van den staat, maar meestal met, als eindpaal van hun levensreis - het schavot.
Over zulk een wijze van voorstellen heeft Coppée reeds het een en ander moeten hooren. Zoo is de correcte heer René Doumic van de Revue des deux mondes niet weinig ontstemd over hetgeen de auteur van Le coupable durft schrijven. De heer Doumic waarschuwt in de Revue van 15 November, naar aanleiding van dit boek, tegen de gevaren - niet van zekere ‘fade sensiblerie’ of van zeker ‘sentimentalisme niais’, die wel door iedereen als een gevaar in de letterkunde erkend zullen worden - maar van de eenvoudige ‘sensibilité vraie, privilège d'un coeur accessible à la tendresse.’ Dat een romanschrijver, sociale toestanden schetsend, blijk zou geven van iets als ‘verteedering des harten,’ door Allard Pierson als een der kenmerken van onzen tijd genoemd, komt volgens den criticus van de Revue des deux mondes gewoon weg niet te pas. Coppée is het slachtoffer van zijn goed hart, en zijn rechtvaardigheidsgevoel maakt hem onrechtvaardig. Dat de wijs, waarop met de jonge misdadigers in Frankrijk gehandeld wordt, lijnrecht ingaat tegen het belang van de maatschappij zelve, dat hier een groot onrecht te herstellen is, de heer Doumic schijnt er weinig van te gevoelen: het staat alles te ver van hem af. Le coupable is het werk van een gevoelig mensch, en daarmee is het gevonnist.
Wanneer men enkel let op het slot van Coppée's roman dan schijnt het boek een pleidooi tegen het verbod van het onderzoek naar het vaderschap. In den loop van het verhaal is het echter vooral het lot van den jeugdigen misdadiger in Frankrijk, waarop Coppée het licht laat vallen en waarvan hij ons de bijzonderheden mededeelt.
De door Chrétien Lescuyer verlaten moeder, Perrinette Forgeat, heeft in een flinken werkman een man gevonden die, zonder over haar verleden te spreken, met haar wil samenleven en ook den kleinen Chrétien tot zich wil nemen, al is dat kind van een ander
| |
| |
hem ook een telkens wederkeerende ergernis. Als de moeder echter gestorven en het kind tot zijn last gebleven is, groeit die ergernis tot haat en wordt voor den knaap zijn tehuis een oord van verschrikking, waar hem voor het minste vergrijp de strengste straf wacht. Hij neemt daarom de eerste de beste gelegenheid waar om dat tehuis te ontvluchten. Chrétien Forgeat wordt een vagebond. ‘In het eerst’ - zegt Coppée - ‘leek hem dat wel aardig. In elken knaap schuilt iets van een wildeman. Hij vindt het natuurlijk om op buit uit te gaan, van buit te leven en onder den blooten hemel te slapen.’ Een andere jongen van zijn leeftijd, die het vak reeds langer bij de hand heeft, wijdt hem in al de geheimen ervan in: hij leert Chrétien kennis maken met de onbewoonde en onbewaakte kolenschuiten, waar men tot het dag wordt onder het zeildoek kan liggen slapen, met de iets minder comfortable in aanbouw zijnde huizen, met de restaurants de nuit en andere dergelijke lokalen aan wier uitgang zij voor kleine diensten gemakkelijk fooitjes of van royale bezoekers een aalmoes kunnen machtig worden.
Het duurt echter niet lang of de policie heeft hen in het oog - ‘la société veillait!’ - en onze twee ‘misdadigers’ worden in een kelder, dien zij zich tot nachtverblijf hadden gekozen, gevat en naar het ‘Dépôt de la Préfecture de Police’ gebracht, de plaats waar 's ochtends vroeg al de wijken van Parijs, bij karrevrachten, het uitvaagsel van elken nacht: dronkaards, vagebonden, dieven, prostituées, komen uitstorten.
In dit gezelschap maakt Chrétien Forgeat het eerst kennis met de justitie.
Uit het cachot, waarin men hem heeft opgesloten, wordt hij gebracht naar het zoogenaamd ‘Petit Parquet.’
Ik laat hier het woord aan Coppée:
De instelling van het Petit Parquet is op zich zelf goed en zeer eenvoudig. Elken morgen verschijnen al de kinderen die door de policie op straat zijn gevonden voor een rechter van instructie, hiervoor speciaal aangewezen. Deze verwijst naar de competente rechtbanken hen die hun veertiende jaar bereikt hebben en die, volgens de wet, gerekend worden verantwoordelijk te zijn voor hun daden. De kinderen worden geconfronteerd met hun familie, - als zij een familie hebben! - in tegenwoordigheid van den rechter die meestal zich verplicht ziet den ouders een vermaning toe te dienen. Want bijna altijd is de kleine vagebond een ver- | |
| |
waarloosd, mishandeld, zoo niet geheel verlaten kind. Daarna wordt het kind aan zijn familie teruggegeven, tenzij deze niet bereid is het terug te nemen. In dit laatste geval, of wanneer de jeugdige misdadiger geen ouders heeft, is de rechter van het Petit Parquet genoodzaakt hem te zenden naar een strafkolonie, waar hij blijven moet - tot aan zijn meerderjarigheid!
‘Laat het dadelijk gezegd zijn: de rechter van het Petit Parquet oefent zijn functies uit in een geest van barmhartigheid en van vaderlijke zorg. Men kiest voor dit moeielijke werk een door en door braaf man, een van die rechtschapen magistraten, doordrongen van de grootschheid van hun taak, die men aan het ministerie voor naïef uitmaakt, op wie voor politieke processen niet te rekenen valt en die geen promotie zullen maken. De goede man doet zijn best. Maar wat kan hij doen? Of wel het ongelukkige kind teruggeven aan zijn ouders die, negen van de tien keer, hem niet anders gegeven hebben en niet anders geven zullen dan het slechtst mogelijke voorbeeld, - òf hem, voor lange jaren, naar een landbouwkolonie zenden, dat wilt zeggen naar een kindertuchthuis, un bagne d'enfants, afin qu'il achève de s'y corrompre’.....
‘Is het kind ouder dan veertien jaar, dan staat hij terecht en wordt hij gevonnist als een man. Van nu af aan is hij repris de justice’.....
‘En is hij jonger dan veertien jaar - denk eens, wat een geducht misdadiger! - dan is het haast nog erger. Dan maakt men tot aan zijn meerderjarigheid een kleinen tuchthuisboef van hem!’
De jonge held van Coppée's verhaal wordt, als wees en onecht kind, naar de landbouwkolonie du Plateau, in het departement Marne-et-Oise, gezonden.
De geleerden in Frankrijk en elders schijnen het er over eens te zijn dat, om van jonge vagebonden brave menschen te maken, er niets gaat boven het landleven en dat de zedelijke genezing van deugnieten en het rooien van aardappelen hand aan hand gaan. Toen het echter bleek dat de meeste van deze scrofuleuse en slecht gevoede knapen niet tegen de scherpe lucht van de hoogvlakte bestand waren, werden er aan de inrichting werkplaatsen toegevoegd, waar zij een ambacht zouden leeren, zooals het heette. Ongelukkig vond men niets beters te doen dan, in plaats van hun een wezenlijk ambacht te leeren waarmêe zij later hun brood zouden kunnen verdienen, hen bezig te houden met het maken van borstelwerk en
| |
| |
van kinderspeelgoed, wat hun na hun ontslag van weinig nut zou kunnen zijn.
Maar wat ook des schrijvers grieven wezen mogen tegen de bijzonderheden der inrichting van deze landbouwkolonies, zij worden alle overtroffen door de groote grief tegen het systeem zelf, tegen het in dagelijksche aanraking met elkander zijn van jonge, verwaarloosde knapen, met kwade neigingen, velen reeds met bepaalde ondeugden. ‘De strafkolonies van kinderen’ zegt Coppée, zijn kweekplaatsen van dieven en moordenaars. Men sluit hen lange jaren achtereen op in de - o zoo flauwe! - hoop, hen te verbeteren; en dan, op eens, laat men ze gaan, verbitterd tegen hun lot, volleerd in het kwaad, rijp voor de misdaad.....
‘Dat alles is slecht, onmenschelijk onzinnig. Ik weet wel dat het vraagstuk niet gemakkelijk is op te lossen. Men zou - en daar heeft men ook aan gedacht - den ongelukkigen knaap moeten afzonderen, hem bij voorbeeld toevertrouwen aan een arm gezin, waar hij op zou kunnen groeien in een atmosfeer van braafheid, waar hij zin in werken zou krijgen door om hem heen anderen te zien werken. Maar zelfs bij de behoeftigen fronst de vader de wenkbrauwen wanneer men hem voorstelt, in zijn gezin dat schurftigschaap op te nemen - gezwegen nog van de slechtaards, die den kostganger enkel aannemen om hem te exploiteeren. Wat te doen?’.....
Wat te doen? Niet van den romanschrijver verwacht men het antwoord. Hij kan alleen met wat levendiger kleuren, plastischer dan in het wetenschappelijk betoog mogelijk is, de toestanden teekenen zooals zij zijn, en de schrijver van Le coupable doet dit zonder iets of iemand te sparen. Ook wanneer hij in het vervolg der lotgevallen van Chrétien Forgeat, die in den grond nog niet verdorven en nog voor goede raadgevingen ontvankelijk is, laat uitkomen welke de gevolgen zijn, wanneer de jonge kolonist na zijn ontslag uit de landbouwkolonie, zonder toezicht of bescherming, aan zijn lot wordt overgelaten. Men gevoelt het: wat met Chrétien Forgeat gebeurt, moet onder zulke omstandigheden zóó kunnen gebeuren.
En waar nu ook in ons land de toestand waarin de jonge misdadiger zoowel na zijn eerste vergrijp als na zijn ontslag uit de gevangenis, zelfs uit het opvoedingsgesticht, gebracht wordt, zoo oneindig veel te wenschen overlaat, kan ook door een boek als
| |
| |
deze roman cen stoot gegeven worden in de goede richting.
Op het ernstige vraagstuk, dat in alle beschaafde landen aan de orde is, en tot welks mogelijke oplossing ten onzent de vereeniging Pro Iuventute zich heeft aangegord, de aandacht te vestigen en daarvoor sympathie te wekken, - mijn aankondiging van Le coupable had geen ander doel. |
|