De Gids. Jaargang 60
(1896)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Eene Koningin.‘On parlera de sa gloire
Sous le chaume bien longtemps,
L'humble toit dans cinquante ans
Ne connaîtra plus d'autre histoire.’
Dus zong Béranger, een zestigtal jaren geleden in zijne Souvenirs du peuple, en de tijd heeft den dichter in het gelijk gesteld. In de letterkunde, op het tooneel, overal ontmoet men herinneringen aan den man, verheerlijkt en gevloekt als slechts weinige, een Attila of wel een Cesar genoemd, die thans weder ‘renait de sa chute profonde,’ na Waterloo en Sedan. De herlevende belangstelling in alles wat Napoleon betreft, strekt zich mede uit tot hen, die van verre of nabij met hem in betrekking stonden, als hoopte men, door die meer intieme kennis omtrent personen en toestanden van dien tijd, het raadsel op te lossen van den corsikaanschen Sphynx; het antwoord te vinden op de vraag: hoe het mogelijk is geweest dat die eenvoudige officier der artillerie, wiens sjovele en gescheurde uniform den spotlust van een Barras opwekte, die ‘soldat heureux, qui monta botté sur un trône,’ (Jules Favre) geëindigd is met keizers, koningen en pausen voor zijn wil te doen buigen, en gansch Europa te vervullen met ontzag voor zijn naam. Ook voor de dochter van den Marseillaanschen koopman François Clary, die, hoewel schoonzuster van een koning, en zelve den 21 Augustus 1829 in de hoofdkerk te Stockholm gekroon met den diadeem der Zweedsche vorstinnen; die vrouw en moeder werd van de eenige koningen uit het tijdperk der Revolutie voortgekomen, die zich op hun hooge standpunt | |
[pagina 101]
| |
hebben weten te handhaven, ook voor Désirée Clary is het eene aanbeveling te meer in onze belangstelling, dat zij de eerste verloofde is geweest van Napoleon Bonaparte. Mogen sommige vrouwen, door schitterende hoedanigheden of door buitengewone schoonheid, als andere Helena's, voorbestemd schijnen voor de rol welke zij geroepen zullen worden te vervullen, met haar was dit niet het geval. Zij was en bleef ‘mignonne’, een zacht, goedhartig, bekoorlijk kind-vrouwtje, iemand met een eerlijk, welmeenend karakter, maar een weinig indolent, zeer oppervlakkig, weinig ontwikkeld, zich van anderen niet onderscheidend dan door hare naïeve vroolijkheid. Toch, ondanks alles, heeft zij door het deel hetwelk zij heeft gehad in het leven van twee der merkwaardigste mannen dezer eeuw, Napoleon en Bernadotte, wellicht meer invloed uitgeoefend dan andere meer schitterende persoonlijkheden. Want, moge het niemand gegeven zijn te zeggen welke loop de wereldgeschiedenis zou hebben genomen indien le petit capitaine voldoening en bevrediging gevonden had in het huiselijk geluk, aan de zijde eener beminde en lief hebbende vrouw, zeker is het, dat het haar gelukte diens meest bekwamen tegenstander te bewaren voor het lot van een Moreau en Pichegru. Désirée vond haren eersten biograaf in Baron Hochschild,Ga naar voetnoot1) die gedurende vele jaren de betrekking van kamerheer aan het Zweedsche hof bekleedde en haar bijzonder vertrouwen genoot. Een meer afgewerkt beeld, tevens met kunstige hand geplaatst in den lijst van haren tijd, vindt men in een kort geleden verschenen werk: Desideria, Koningin van Zweden en Noorwegen. Een roman uit den tijd van Napoleon en Bernadotte. Dat de ongenoemde Zweedsche schrijver van dit laatste werk de kleinzoon is dierzelfde Desideria, de regeerende Koning van Zweden, Oscar II, reeds vroeger op letterkundig gebied bekend door zijne gedichten en de vertalingen van Goethe's Tasso en Faust, is le secret de Polichinel, en verhoogt slechts de waarde van deze in een romantisch kleed gestoken biografie. Eigenlijk is dit kleed niet zeer buitengemeen en ontleent het boek bovenal zijne waarde daaraan, dat men aan de hand van een betrouwbaren gids wordt binnengeleid in den kring waarin de latere koningin verkeerde, tevens die waarin vele hoofdpersonen van | |
[pagina 102]
| |
dien tijd zich bewogen. Rondom de hoofdfiguur groepeeren zich, behalve Napoleon en Bernadotte, Désirées oudere zuster Julie en dezer echtgenoot Joseph Bonaparte, diens moeder en zusters, voorts Josephine de Beauharnais en haar zoon, benevens talrijke bijfiguren en terwijl de aandacht gevestigd blijft op Désirée Clary, doorleeft men mede dat sprookjesachtig tijdperk, waarin eenvoudige burgers en soldaten, voormalige staljongens en procureurszoons, zich met het vorstelijk purper tooiden en, als gold het eene maskerade, elkander begroetten als prinsen en hertogen.
Het was waarschijnlijk in 1787, dat de toekomstige koning en koningin van Zweden elkander voor het eerst ontmoetten. Het regiment Royal-Marine, van Corsica komende, was te Marseille ontscheept; op de stoep van een der fraaiste huizen stonden een man van middelbaren leeftijd en een zevenjarig meisje, dat zich vermaakte met het levendig tooneel der voorbijtrekkende zingende, gebruinde soldaten, die hunne aangewezen kwartieren opzochten. Wederom naderde een detachement, voorafgegaan door een langen, forsch gebouwden fourier. ‘M. Francois Clary?’ vroeg deze, zijn inkwartieringsbiljet toonend. ‘Die ben ik, sergeant.’ ‘Dan heb ik de eer mij als uw gast aan te dienen; mijn naam is Bernadotte.’ Onder het spreken viel zijn blik op het bekoorlijke kind, dat lachend opzag naar den grooten soldaat, en glimlachend knikte hij haar toe. Doch de heer Clary, bij wien de herinnering aan de onaangenaamheden bij vroegere inkwartieringen ondervonden, nog levendig was, scheen weinig ingenomen met zijne gasten. Als een der aanzienlijkste en rijkste kooplieden der stad, meende hij bovendien aanspraak te mogen maken op het huisvesten van een militair van hoogeren rang. Hij weigerde dientengevolge den sergeant te ontvangen, en zond hem terug met een briefje aan zijn kolonel.Ga naar voetnoot1) Met eene donkeren blos op de gebronsde wangen en met toornig flikkerende oogen, verwijderde zich Bernadotte. | |
[pagina 103]
| |
Had de heer Clary intusschen, evenals de oude vrouw, die aan den jongen Jean Baptiste, zoon van een procureur te Pau, zijn toekomstige grootheid voorspelde, de gave van het tweede gezicht gehad, dan zou hij zich verzoend hebben met het huisvesten van den sergeant, die reeds kort daarna, 11 Mei 1789, eene aanstelling als officier ontving, ter belooning van zijn moedig gedrag bij het ontzetten van een hoofdofficier, den kolonel, Markies d'A. uit de handen van het oproerig gepeupel.Ga naar voetnoot1)
Barras noemt in zijn Mémoires den heer Clary een rijk geworden zeephandelaar. Dit is onjuist; hij was handelaar in en fabrikant van zijden stoffen, en bezat een voor die dagen zeer aanzienlijk fortuin, hetwelk hem in staat stelde zijne kinderen een betere opvoeding te geven dan bij lieden uit zijn stand toen gebruikelijk was. Ook Désirée, de jongste der kinderen, geboren 8 November 1781, bezocht eene voorname kloosterschool, welke evenwel tengevolge van de opheffing van alle geestelijke instellingen, in 1793 werd gesloten, waarna zij naar huis terugkeerde. Dat er aan de ontwikkeling der toen twaalfjarige nog al het een en ander ontbrak, is te begrijpen, en haar volgend leven was weinig geschikt het ontbrekende aan te vullen. Tot de vrienden der familie Clary behoorden ook de leden van het gezin van Mevrouw Laetitia Bonaparte, die uit Corsica verdreven, zich eerst te Antibis, daarna te Saint-Zacharie, en eindelijk te Marseille had gevestigd. De voorstelling door BarrasGa naar voetnoot2) gegeven van de armoede waarin het gezin Bonaparte verkeerde: - ‘ils présentaient le spectacle de la misère la plus triste, ne vivant que d'emprunts qui suffisaient à peine à leur procurer une paillasse qui était leur lit commun, et un chaudron à cuire des légumes, où ils mangeaient tous ensemble,’ - deze voorstelling moge overdreven zijn, blijkbaar verkeerde de familie toen in zeer armoedige omstandigheden, en werd de hulp der Clary's meermalen ingeroepen, om den nood te lenigen. Het voornaamste middel van bestaan was de geringe ondersteuning welke aan het gezin door de gemeente werd verstrekt; Joseph, de oudste zoon, had | |
[pagina 104]
| |
een betrekking gevonden als employé des vivres in de nabijheid; Lucien was magazijnmeester te Saint-Maximin, evenals zijn oom, de latere kardinaal Fesch; geen hunner verdiende voldoende om de familie te onderhouden, en ook de kapiteinssoldij van Napoleon liet dit niet toe. Dat de nood dikwerf dwong toevlucht te nemen tot middelen, weinig in overeenstemming met de toekomstige grootheid der familie, is waarschijnlijk, doch de vertrouwelijke omgang met de Clary's, weldra nog intiemer geworden door het huwelijk van Joseph met Julie, geeft grond om de volgende zinsnede van Barras toe te schrijven aan diens zucht om Napoleon en de zijnen zooveel mogelijk te belasteren; hij schrijft: ‘Pour vivre à Marseille, aucune industrie ne répugnait à la famille Bonaparte, faut-il le dire? même celle des appâts naissants des demoiselles!’Ga naar voetnoot1) Ook de voorstelling door Barras gegeven omtrent de kennismaking der Clary's met Joseph Bonaparte, strijdt met het verhaal door Hochschild uit den mond van Désirée opgeteekend. Volgens beide werd de oudste zoon van den heer Clary, die na den dood des vaders, 20 Januari 1794, de zaak bestuurde, door de revolutionaire rechtbank in hechtenis genomen. Barras laat zijne zuster hulp zoeken bij Joseph Bonaparte, die toen commissaris van oorlog, reeds invloed bezat. Deze had hiervan gebruik gemaakt om zich bij de Clary's in te dringen, en stelde als voorwaarde voor de vrijlating van den broeder, een huwelijk met diens zuster Julie, die ‘coupe-rosée au dernier point aussi parfaitement laide et hideuse’ was, maar een rijke huwelijksgift meebracht, en tevens ‘vooruitzichten’ had, bij name van de zijde van een broeder, die door woekerhandel zeer rijk was geworden. Napoleon, aangemoedigd door het succes van zijn broeder, wilde in diens voetstappen treden en vroeg Désirée ten huwelijk, ‘qu'il avait presque séduite,’ maar de voogd en de familie verzetten er zich tegen; men had geen lust in nauwere betrekking te treden tot den ‘petit capitaine ultra-révolutionnaire de Toulon,’ en had genoeg aan één Corsikaan van die familie.Ga naar voetnoot2) Ongetwijfeld is er in dit verhaal waarheid: ook in den genoemden roman wordt gehandeld over het verzet hetwelk Na- | |
[pagina 105]
| |
poleon's aanzoek vond, doch daarin vervult de heer Clary zelf de rol door Barras aan den voogd toegedeeld; hij verzet zich tegen het huwelijk zijner jongste dochter met den artilleriekapitein in wiens toekomst hij geen vertrouwen stelt, en geeft als toekomstig schoonzoon de voorkeur aan den Zweedschen koopman Arvedson, die in zijn zaak werkzaam was. Het verhaal door Désirée zelve van het gebeurde gegeven, stemt mede in sommige opzichten daarmede overeen, doch klinkt iets romantischer; het luidt als volgt: Haar broeder was gearresteerd; om hem te redden, besloot hare schoonzuster de hulp in te roepen van den volksvertegenwoordiger Albitte, die zich juist ter plaatse bevond, en zij verzocht Désirée haar te vergezellen. Door de warmte overmeesterd was deze in de wachtkamer in slaap gevallen, en terwijl de vrouw van Etienne Clary op hare beurt tot den invloedrijken representant werd toegelaten, en daarna haastig vertrokken was om het bevel tot vrijlating van haren echtgenoot over te brengen, sliep de dertienjarige den vasten slaap der onschuld. Het openen eener deur deed haar eindelijk ontwaken; de kamer was donker, de talrijke bezoekers waren verdwenen, en angstig keek zij om zich heen, toen zij bespeurde niet alleen te zijn; iemand had de kamer betreden, die op zijne beurt verwonderd was daar nog iemand te vinden. Désirée vertelde hem wat haar was overkomen, hij stelde haar gerust omtrent het lot van haren broeder en bood aan haar naar huis te vergezellen, daar zij op dat uur niet meer alleen over straat kon gaan. Hij bracht haar naar huis en beloofde eerstdaags een bezoek aan de familie te zullen brengen. Deze persoon was Joseph Bonaparte, ‘en zoo hebben de Clary's en de Bonaparte's kennis gemaakt.’ Joseph legde den volgenden dag het beloofde bezoek af en kwam herhaaldelijk terug; hij voelde zich aangetrokken tot zijne kleine beschermelinge, die harerzijds niet ongevoelig was voor zijn attenties. Weldra werd hij ‘l'ami intime’ der Clary's, en na verloop van eenige weken stelde hij Désirée voor haar te trouwen, zoodra zij zestien jaar zoude zijn. Joseph sprak dikwijls van een zijner broeders, een artillerieofficier, die bij Toulon eenigen naam had gemaakt. Toen deze overkwam om zijne familie te bezoeken, werd hij door Joseph | |
[pagina 106]
| |
bij de Clary's geïntroduceerd. Désirée schetst hem als een vrolijken jongen man ‘d'une gaieté bruyante et tout à fait bon enfant.’ ‘Zijne komst,’ zoo vertelde later de koningin, ‘bracht eene groote verandering in onze plannen. Reeds kort na de kennismaking, zeide hij: In eene goede huishouding behooren man en vrouw elkander aan te vullen. Gij, Joseph, hebt een meegaand karakter, evenals Désirée, daarentegen weten Julie en ik wat wij willen. Gij doet dus beter Julie te huwen. Wat Désirée betreft, voegde hij er bij, terwijl hij mij op zijn knie nam, zij wordt mijne vrouw. Zoo werd ik de verloofde van Napoleon.’Ga naar voetnoot1) Voor de kennis van de karakters der betrokken personen is dit verhaal zeker typisch. Overigens gebeurde alles zooals Napoleon verlangd had: Joseph huwde kort daarna Julie, en mevrouw Clary gaf hare toestemming tot de verloving van Désirée, wier huwelijk werd uitgesteld tot zij den zestienjarigen leeftijd zou hebben bereikt. Désirée hechtte zich met kinderlijke genegenheid aan haren verloofde, getuige de brieven door haar geschreven, van welke enkele zijn bewaard gebleven. ‘Waarom schrijft ge niet aan uwe kleine Eugénie (Napoleon noemde haar altijd bij dien naam), die na uw vertrek zoo teurig is en geen rust meer kent, que tout inquiète loin de son ami qu'elle aime bien? Ge weet hoezeer ik u liefheb en de afwezigheid en verwijdering kunnen in niets het gevoel dat ik voor u koester doen verminderen; ik leef in u.’ Men had haar gezegd, dat hij zich te Parijs vermaakte. Zij smeekt hem temidden dier luidruchtige vermaken het kalme Marseille niet te vergeten, en dat zijne wandelingen in het Bois de Boulogne met madame T. niet de herinnering zullen uitwisschen aan die langs den oever der rivier met zijne bonne petite Eugénie. ‘Houd den eed dien gij gezworen hebt, van mij steeds te zullen lief hebben, zooals ik den mijne zal houden.’ Joseph Bonaparte, benoemd tot Agent der Republiek te Genua, vertrok daarheen en Désirée vergezelde hare zuster. De briefwisseling met Napoleon werd nog eenigen tijd voort- | |
[pagina 107]
| |
gezet, doch in Juli 1795 door Désirée gestaakt. Berichten uit Parijs hadden haar geleerd dat à Paris l'on s'amuse en dat haar verloofde haar geenszins trouw was gebleven. Hij maakte het hof à une belle et riche dame, en ofschoon Napoleon in zijn brieven aan Joseph haar nog steeds bleef gedenken, en zich beklaagde over hare veronachtzaming, vragende ‘of men den Lethe-stroom overtrok, wanneer men naar Genua ging’,Ga naar voetnoot1) kwamen trots en ijverzucht in opstand bij de gedachte, dat zij zijne liefde met eene andere moest deelen. Wie die belle et riche dame was, waarvan Désirée spreekt in een brief, in Augustus 1796 geschreven, dus na het huwelijk van Napoleon, doch door de tusschenkomst van Julie niet verzonden, blijkt niet; Désirée gelooft dat het Josephine is, doch zijne kennismaking met de schoone weduwe wordt gerekend eerst te dagteekenen nà den 13 Vendémiaire (October 1795). Barras plaatst in dien tijd Napoleon's verloving met de zeventigjarige Mlle. Montansier, bezitster van 1.200.000 frcs;Ga naar voetnoot2) het woord rijk moge op deze dame van toepassing zijn geweest, het schoon zal bij de zeventigjarige, hoe goed geconserveerd ook, wel te wenschen overgelaten hebben. Al moge men nu ook met den heer G. Duruy, den Bonapartistisch gezinden uitgever der Mémoires, geneigd zijn dit geheele verhaal, ondanks sommige sprekende trekjes, op rekening te stellen van Barras' lasterzucht, zeker is het, dat Napoleon zich in dien tijd geen trouw minnaar betoonde, en er voor Désirée voldoende aanleiding bestond zich terug te trekken. In September 1795 kwam het tot eene uitbarsting. Napoleon schrijft aan zijn broeder, dat daar deze er de voorkeur aan geeft in het buitenland te blijven ‘il faut bien que l'affaire d'Eugénie se finisse ou se rompe.’ Twee dagen later verzocht hij zijn schoonzuster Désirée in kennis te stellen met zijn veranderde gevoelens en deze gaf hem daarop zijn woord terug. Dat de toen veertienjarige hare eerste liefde evenwel niet zoo spoedig kon vergeten, blijkt voldoende uit bovengenoemden brief van Augustus 1796, waarin zij haar stilzwijgen rechtvaardigt. ‘Gij hebt me voor geheel mijn leven ongelukkig gemaakt,’ zoo klaagt zij daarin; ‘en toch ben ik nog zwak genoeg u ver- | |
[pagina 108]
| |
giffenis te schenken. Gij zijt nu gehuwd! De arme Eugénie heeft het recht niet meer u lief te hebben, aan u te denken. Gij verzekerdet dat ge mij bemindet, en het wegblijven van één brief was voldoende om u voor altijd af te doen wenden van haar, die gij uwe eenige Eugénie noemdet.... Ik wensch u geluk en voorspoed toe in uw huwelijk en hoop dat de vrouw, die gij gekozen hebt, u zoo gelukkig zal maken als ik gewenscht had het te zullen doen en als gij verdient. Maar temidden van uw geluk, vergeet niet geheel uwe Eugénie, en beklaag haar.’Ga naar voetnoot1) Maar al vergaf zij den ontrouwen minnaar, vergeten deed zij zijn ontrouw niet, want de grootste aanbeveling van Bernadotte in hare oogen was, dat men haar verzekerd had, ‘qu'il était homme à tenir tête à Napoleon.’Ga naar voetnoot2) Ook tegenover Joséphine de Beauharnais bleef zij steeds een gevoel van ijverzucht koesteren, hetwelk zich nog zestig jaren daarna uitte in deze woorden: ‘Het feit, dat een man van genie als Napoleon zich liet vangen in het net van eene coquette sur le retour, wier reputatie alles te wenschen overliet, bewijst dat hij de vrouwen niet kende. Zelfs na haar tweede huwelijk bracht Joséphine haren naam in opspraak, en het waren zeker gegronde redenen, die haren echtgenoot er toe leidden te eischen, dat zij zich na afloop van den [taliaanschen veldtocht bij hem zou voegen, en dat hij haar na de terugkomst uit Egypte wilde verstooten.’Ga naar voetnoot3) Doch al moest de ondervonden teleurstelling haar hebben getroffen, Désirée was nog te jong om zich voortdurend ongelukkig te blijven gevoelen, terwijl de omgeving waarin zij te Genua leefde, wel geschikt was om haar te leeren vergeten. Rijk, bekoorlijk, ontbrak het de schoonzuster van den invloedrijken Agent der Republiek, wiens huis het middelpunt was van het gezellig verkeer, weldra niet aan aanbidders. De ernstigste hunner was de generaal Duphot, die behalve zijne persoonlijkheid en den roem van dapperheid, nog eene aanbeveling te meer meende te bezitten in den steun hem door Napoleon verleend. Deze beval hem bij Joseph aan; ‘generaal Duphot zal je dezen brief terhand stellen,’ schreef hij 12 | |
[pagina 109]
| |
November 1797: ‘Ik beveel hem aan als een zeer dapper man. Hij zal je spreken over het huwelijk, dat hij met je schoonzuster hoopt te sluiten; ik acht die verbintenis voor haar zeer gewenscht; hij heeft zich als officier zeer onderscheiden.’ Voor Joseph stond dit gelijk met een bevel; zooveel mogelijk trachtte hij Duphot's aanzoek te begunstigen, daarbij gesteund door den franschen gezant Faipoult, een vertrouwd vriend van den generaal. Doch Désirée bleef weigeren hare toestemming te geven; of het enkel de zucht was om zich te verzetten tegen den wil van Napoleon, die haar afkeerig maakte van deze verbintenis, of dat de handelwijze van den generaal tegenover een Italiaansch meisje, bij wie hij een zoon had, haar tegen hem had ingenomen, zeker is het, dat zij ondanks allen aandrang op haar uitgeoefend, weigerde het beslissend woord te spreken. Het onaangename eener besliste afwijzing bleef haar echter bespaard. Duphot, die haar naar Rome was gevolgd, waarheen zij Joseph vergezelde, die aldaar tot Ambassadeur was benoemd, werd het slachtoffer van het oproer van 27 December 1797, en viel in hare tegenwoordigheid. Onder den invloed dezer bloedige gebeurtenis, kon het haar slechts welkom zijn Rome zoo spoedig mogelijk te verlaten, om te Parijs, waarheen Joseph werd teruggeroepen, verstrooiïng en afleiding te zoeken.
Als familielid en huisgenoote van den broeder van den invloedrijken generaal, wiens naam op aller lippen was, nam Désirée weldra eene voorname plaats in in de groote wereld van het Directoire. Onder de vele personen die naar het voorrecht dongen haar de gelegenheid te geven van naam te verwisselen, behoorde ook Junot, de latere Hertog van Abrantès. Hij gedroeg zich daarbij evenwel zeer onhandig, vertelde Désirée, ‘want uit bedeesdheid droeg hij Marmont op mij te vragen. Ah, als Marmont voor zich had gesproken, wie weet! Ik zou wellicht ja gezegd hebben, - il etait si bel homme!’ Tot de gewone gasten van Joseph Bonaparte behoorde ook generaal Bernadotte, die zich op dat tijdstip Napoleon's ongenade op den hals had gehaald, wijl hij geweigerd had zijn medewerking te verleenen tot het omverwerpen van het Direc- | |
[pagina 110]
| |
toire. Bij Désirée schijnt dit als een aanbeveling te hebben gegolden, want hoewel zij hem slechts weinig kende en hij veel ouder was dan zij, wees zij zijn aanzoek niet af. ‘Hij was zoo geheel anders dan zij die ik tot nu toe afgewezen had,’ verklaarde zij, en de tijd leerde weldra, dat zij goed had gezien, ook toen zij in hem iemand zag, in staat om Napoleon het hoofd te bieden. De Zweedsche gezant te Parijs, baron de Wrede, beschreef hem in 1810 als volgt: ‘Ge wilt weten hoe ik over maarschalk Bernadotte denk? Welnu, ik koester voor hem de hoogste achting, niet alleen als veldheer en staatsman, maar ook als privaat persoon; goed vader, goed echtgenoot, trouw voor zijne vrienden, wordt hij adoré door wie hem kennen.... Hij is overigens de eenige Franschman die ik te Parijs heb ontmoet, want de overige generaals zien er uit als stijve, onverdragelijke Duitschers.’Ga naar voetnoot1). Het huwelijk tusschen Jean Baptiste Bernadotte, oud 35 jaren, en Bernadina Eugénie Désirée Clary, oud 18 jaren, werd den 30 Thermidor van het jaar VI, - 17 Augustus 1798 - te Sceaux, een dorpje in de nabijheid van Parijs, waar Bernadotte tijdelijk woonde, gesloten. In den bovenvermelden roman komen aardige bijzonderheden voor omtrent het trouwfeest, dat bij gebreke aan voldoende ruimte in eigen woning, gevierd werd ten huize van een der buren, notaris Desgranges, en een even gezellig als eenvoudig karakter droeg; getuigen bij het huwelijk waren onder meer Joseph en Lucien Bonaparte, terwijl Napoleon uit Caïro zijne gelukwenschen zond: ‘Je souhaite bonheur à Désirée si elle épouse Bernadotte; elle le mérite.’ Ook omtrent het verblijf in het kleine huis te Sceaux, de gelukkigste tijd voor beide echtgenooten, worden vele bijzonderheden medegedeeld, welke slechts aan de meest intiemen bekend konden zijn. Lang duurde dit stille geluk evenwel niet; de eischen van den dienst, - Bernadotte werd in 1799 tot Minister van Oorlog benoemd, - dwongen hem weldra zich te Parijs te vestigen, waar in la Maison cisalpine, nabij de barrière van Monceaux, het eerste kind, de latere Oscar I, geboren werd. Eerst na Napoleons terugkeer uit Egypte, zagen de vroegere | |
[pagina 111]
| |
verloofden elkander weder. De verhouding was, schijnbaar althans, eene vriendschappelijke, doch Bernadotte was geen man naar den smaak van den toekomstigen keizer. Niet alleen had hij aanvankelijk geweigerd Bonaparte na diens terugkeer uit Egypte te bezoeken, en was hij ten slotte slechts onder den aandrang van diens broeders bezweken, maar eveneens had hij geweigerd deel te nemen aan het banket, dat bij die gelegenheid werd gegeven. ‘Ik ben van oordeel,’ zoo verklaarde Bernadoote, ‘dat dit banket behoort te worden uitgesteld totdat Bonaparte zijn desertie uit het leger op voldoende wijze heeft gerechtvaardigd. Bovendien kan iemand die de quarantaine heeft verbroken, zeer wel de kiemen der pestziekte meebrengen, en ik heb geen lust te dineeren met een pestlijder.’Ga naar voetnoot1) Voorts konden vleierij noch verleiding hem doen afwijken van hetgeen hij zijn plicht achtte, en het was slechts de overtuiging van het nuttelooze van elk gewapend verzet, welke hem terugheid den 18en Brumaire openlijk tegenover Bonaparte op te treden. Toch was hij een der weinige generaals die weigerden hunne medewerking te verleenen. ‘Cediable d'homme,’ zeide Napoleon na den Brumaire-dag, ‘est peu susceptible de séduction, il est désinteressé, il a de l'esprit.’Ga naar voetnoot2) Evenzeer verklaarde hij zich openlijk tegen de instelling van het keizerschap en weigerde de hem toegedachte plaats in den stoet in te nemen bij de kroning des Keizers. Dat hij, ondanks deze onafhankelijke houding, zich niet achteloos in gevaar bracht, mocht voor een groot deel worden toegeschreven aan den invloed van Désirée, die bovendien door haren vertrouwelijk en omgang met de leden der Keizerlijke familie, voortdurend op de hoogte bleef van alles wat er in de toongevende kringen voorviel, en daardoor in staat was haren echtgenoot tijdig te waarschuwen. Toch moest Bernadotte zijne zelfstandigheid en republikeinsche gezindheid koopen met de herhaalde ongenade des Keizers, die, al verhief hij hem tot maarschalk en Prins van Pontecorvo, den hem weinig sympathieken officier, in wien hij steeds een tegenstander vermoedde, gaarne geheel zou hebben terzijde gesteld, indien hij de medewerking van een der bekwaamste | |
[pagina 112]
| |
veldheeren, die bovendien door zijne soldaten aangebeden werd, geheel had kunnen ontberen. Evenals onder de Republiek, nam Bernadotte dan ook een werkzaam aandeel aan de vele veldtochten onder het Keizerrijk, terwijl hij zich tevens als gouverneur van Hannover en later als opperbevelhebber der Fransche troepen in Noord-Duitschland onderscheidde. De roep van bekwaamheid, gematigdheid en eerlijkheid welke hij zich als bestuurder der veroverde gewesten verwierf, alsmede de edelmoedigheid door hem tegenover Zweedsche krijgsgevangenen betoond, droegen er niet weinig toe bij om later de aandacht der Zweden op hem te vestigen. Terwijl Bernadotte zich te velde bevond, leidde de Prinses van Pontecorvo een kalm en rustig leven in haar hotel in de Rue d'Anjou, omgeven door een talrijken kring van verwanten en vrienden, waaronder hare zuster Koningin Julie, die geweigerd had Joseph naar Spanje te volgen; beider zusters, de dames Anthoine de Saint Joseph en de Villeneuve, hare schoonzuster, de gravin Joachim Clary en de hertoginnen Decrès en d'Albuféra, hare nichten. Ook trof men hier meermalen de zusters van den Keizer, die in dezen vertrouwden kring, waarin weinig genegenheid gevonden werd voor Josephine en hare dochter Hortense, zich vrijelijk durfden uiten, wanneer zij hun af keer van deze wilden luchten. De verschijning der Prinses aan het Hof bepaalde zich dan ook tot de officiëele plechtigheden, ofschoon hare verhouding tot Napoleon steeds een vriendschappelijk karakter bleef dragen, en deze niet naliet herhaaldelijk van zijne goede gezindheid blijk te geven; van de drie kostbare pelsen, hem na de bijeenkomst te Erfurt door Keizer Alexander geschonken, zond Napoleon er een aan de Prinses van Pontecorvo, terwijl hij steeds een gewillig oor leende aan haar verzoeken ten gunste van haren echtgenoot en diens vrienden. De brieven tusschen de echtgenooten Bernadotte gewisseld, getuigen van wederzijdsche genegenheid, doch mede van de vaderlijke houding welke de zooveel oudere echtgenoot tegenover zijn jeugdig vrouwtje aannam. Hij geeft haar raad omtrent de opvoeding van Oscar, en omtrent hare eigene: ‘il me tarde d'être instruit, ma bonne amie, si tu es enfin determinée à sevrer Oscar..... Le désir de conserver intacte ta jolie petite mine doit te faire pencher vers le système de la vaccine.’ .... | |
[pagina 113]
| |
‘Malgré le désir que j'ai de te voir, je tiens beaucoup à ce que tu perfectionnes un peu ton éducation....’ Soms straalt er een weinig ijverzucht door in zijne brieven, en waarschuwt hij haar op hare hoede te zijn bij den omgang met jongelieden, doch zoodra Désirée zich geraakt toont over zijne vermaningen, tracht hij haar weder tevreden te stellen: ‘Je ne veux pas te traiter en enfant, mais en bonne amie et en femme raisonnable; toutes les expressions que j'emploie tendent à te donner cette assurance.’ Zelf draagt hij zorg haar geen aanleiding te geven tot jaloerschheid, en uit nagenoeg elken brief spreekt het verlangen van den echtgenoot en vader naar het rustige huiselijke leven te midden der zijnen. In 1809 scheen de gelegenheid daartoe aangebroken; na den slag bij Wagram op nieuw bij den Keizer in ongenade gevallen, omdat hij tegen diens wil hulde had gebracht aan de dapperheid der Saksische troepen, keerde Bernadotte naar Parijs terug, naar hij meende om daar voor altijd te blijven. Doch reeds kort na zijne terugkomst zag hij zich voor eene gewichtige keuze gesteld. Namens vele officieren en invloedrijke personen stelde de Zweedsche baron Otto Mörner hem de vraag, of hij bereid zou zijn eene eventueele keuze als troonopvolger van den kinderloozen koning Karel XIII aan te nemen; en het antwoord op deze vraag luidde ten slotte bevestigend.
Terwijl geheel Europa deel nam aan den strijd uitgelokt door de Revolutie, had ook Zweden moeielijke tijden doorleefd. Het pistoolschot door Anckarström op het gemaskerd bal van 16 Maart 1792 gelost op Gustaaf III, opende een tijdperk van onrust en bloedigen strijd. Zoolang de teugels der regeering in handen bleven van den Regent, den Hertog van Södermanland, had men in betrekkelijke rust de stormachtigste tijden der Revolutie doorleefd, doch nauwelijks had zijn neef, de zoon van den vermoorden vorst, in 1796 als Gustaaf IV den troon beklommen, of het was met rust en vrede gedaan. Zich beschouwend als den kampioen voor het goddelijk recht der vorsten, gedreven door een blinden haat tegen Napoleon, over wien hij niet anders sprak dan als den Antichrist en het Beest der Openbaring, een haat welke allengs tot waanzin | |
[pagina 114]
| |
steeg en zijn verstand geheel benevelde, haalde hij zich het misnoegen van Frankrijk, of liever van Napoleon op den hals, hetwelk zich aanvankelijk nog slechts uitte door de beleedigende woorden in den Moniteur: ‘dat de hand van den Zweedschen koning te zwak was om den degen te voeren van Karel XII, van wien hij niets bezat dan de dolzinnigheid en de laarzen.’Ga naar voetnoot1) In 1807, toen na den vrede van Tilsitt, het zegepralende Keizerrijk geene vijanden had te bestrijden, verklaarde Gustaaf den oorlog aan Frankrijk; Zweden betaalde deze uittarting met het verlies van Straalsund en Pommeren, gevolgd door dat van Finland, hetwelk door Napoleon's tijdelijken bondgenoot Alexander I in bezit genomen werd. Zijne soldaten waren, vooral ten gevolge van den strengen winter en de onvoldoende verpleging, bij duizenden omgekomen. Toch wilde Gustaaf van geen toegeven hooren. Hij vroeg op nieuw 100.000 man en 30 millioen kronen, om den oorlog voort te zetten. Men begreep dat slechts in de verwijdering van den vorst, wiens trots, eigenwaan en onkunde hem tot den geesel van zijn volk hadden gemaakt, de kans op redding lag. In Mei 1809 werd hij door de verbonden edelen gevangen genomen en naar Gripsholm vervoerd; de bijeengeroepen Stenden verklaarden Gustaaf IV met algemeene stemmen vervallen van den troon en benoemden den Hertog van Södermanland tot zijn opvolger. Als graaf van Gottorp verliet Zweden's gewezen koning zijn land, om als kolonel Gustavson zijn leven in Oostenrijk te eindigen. De nieuwe koning Karel XIII was reeds een bejaard man en kinderloos. De Stenden kozen daarom tot Erfprins en vermoedelijken troonopvolger Prins Christiaan van Holstein-Augustenburg, die evenwel vier maanden na zijne komst in Zweden, den 21 Mei 1810 overleed. Vergiftigd! beweerde het volk, vergiftigd door de aanhangers van den verdreven koning, en graaf Axel Fersen, eens bekend aan het hof van Marie Antoinette als le beau Fersen, stierf, op gruwelijke wijze omgebracht, als offer van de woede van het volk. Weder kwamen de Stenden bijeen, ditmaal te Örebro, ter | |
[pagina 115]
| |
verkiezing van een Erfprins. De broeder van den overleden prins, de hertog van Augustenburg, aanbevolen door eene machtige partij, en ook door den koning gewenscht, scheen de aangewezen kandidaat. Maar het was geraden den machtigen franschen Keizer te ontzien; men trachtte Napoleon's wenschen te vernemen, en de Moniteur van 9 Juni 1810 gaf het antwoord: ‘ongetwijfeld zoude de keuze gevestigd worden op een prins uit het huis van Oldenburg, souverein van een naburigen staat.’ Napoleon wenschte dus zijn gehoorzamen bondgenoot den Koning van Denemarken gekozen te zien; hij verlangde de hereeniging der drie Scandinavische rijken onder één hoofd, een denkbeeld waartegen geheel Zweden gekant was. Hoe dit gevaar te ontkomen, zonder tevens den Keizer te vertoornen? Indien men de keuze vestigde op een zijner veldheeren... De naam van den Prins van Pontecorvo werd genoemd; men herinnerde zich zijn gedrag in Noord-Duitschland; de officieren roemden de edelmoedigheid door hem betoond; men begreep, dat het noodig was als toekomstig hoofd van den staat een vorst te kiezen uitmuntend door karakter en talenten, wilde men niet Zweden zien afdalen tot den rang van een vasalstaat, en hij, Bernadotte, nu wellicht naast Napoleon, de bekwaamste veldheer, vereenigde die hoedanigheden in zijn persoon. Weldra werd het bekend, dat de Prins van Pontecorvo bereid was de benoeming te aanvaarden; dat hij genegen was den Lutherschen godsdienst aan te nemen, en de taal zijner toekomstige onderdanen te leeren; er liepen geruchten, dat Napoleon slechts schijnbaar den Deenschen Koning steunde, maar in stilte de benoeming van Bernadotte in de hand werkte; de oude Koning Karel XIII verklaarde zich bereid hem als zoon aan te nemen, en den 21 Augustus 1810 verkozen de Stenden met overgroote meerderheid van stemmen den Maarschalk Bernadotte, Prins van Pontecorvo, tot Erfprins van het Zweedsche Rijk. Zij die gemeend hadden, dat Napoleon Bernadotte's verheffing wenschtte, hadden zich vergist; doch staande voor het feit, meende hij van deze gelegenheid partij te kunnen trekken voor zijne plannen, en eischte daarom dat Bernadotte zich schriftelijk zou verbinden nimmer de wapenen te zullen voeren tegen Frankrijk. Deze weigerde; liever afstand doen van de hooge | |
[pagina 116]
| |
plaats hem aangeboden, dan zijn nieuwe vaderland te verlagen tot een vasalstaat. Vertoornd over dit antwoord, uitte de Keizer daarop de veelbeteekenende woorden, tot tweemalen toe herhaald: ‘Partez donc, et que nos destinées s'accomplissent!’Ga naar voetnoot1). Weinige dagen later ontving hij van den Keizer zijne emancipatie-stukken, en verliet Parijs, omgeven door zijn staf, die daartoe verlof ontving, weldra gevolgd door vrouw en zoon. De Prinses had aanvankelijk de tijding van de verheffing van haren echtgenoot met de grootste onverschilligheid ontvangen; moeilijk zou het haar zelfs zijn gevallen met eenige juistheid de ligging aan te geven van het land, waarover zij te eeniger tijd geroepen zou worden te regeeren. ‘Ik dacht, dat het iets was als Pontecorvo, een plaats, waarvan wij alleen den titel hadden te dragen,’ verklaarde zijGa naar voetnoot2). Vernemende, dat zij Parijs zou moeten verlaten, om in dat vreemde, gure land te gaan wonen, dat zij hare zuster Julie zou moeten vaarwel zeggen, was zij dan ook wanhopend. Doch er was ditmaal niets aan te doen; zij moest haren echtgenoot volgen. De ontvangst van de zijde van den ouden Koning genoten, die zich van den aanvang af aangetrokken gevoelde tot zijn aangenomen zoon, was overigens wel geschikt om haar het verblijf in het vreemde land aangenaam te maken. Doch ondanks alles, hoezeer ook getroffen door de welwillendheid waarmede men haar tegemoet kwam, zij kon het zonnige Frankrijk, Parijs niet vergeten. Hetgeen in de verschillende werken wordt gemeld over hetgeen volgt, geeft geene voldoende verklaring voor het feit, dat zij, de vrouw en moeder, echtgenoot en zoon kon verlaten, om naar Frankrijk terug te keeren. De brieven, gewisseld gedurende het tijdvak van 1810 tot 1823, zijn niet teruggevonden, en werden waarschijnlijk vernietigd. Was het heimwee alleen naar La belle France; kon het Marseillaansche kind, in het koude Noorden verplaatst, haar zonnig vaderland niet vergeten; was het hare fransche omgeving, die zich verbannen gevoelde in dat vreemde land, welks taal en zeden haar onbekend waren; stuitte haar, die van ongedwongen vroolijkheid hield, de etikette af van het zweedsche hof; duchtte de Erfprins Karel Jan, zooals Bernadotte voortaan werd ge- | |
[pagina 117]
| |
noemd, dat er wellicht een tijd zou komen, waarin het zweedsche volk den vreemdeling moede, hem zou verjagen terwille van den zoon van Gustaaf IV, afstammeling uit het oude vorstenhuis, en wilde hij zijne vrouw alsdan in veiligheid weten; of, vooruitziende wat weldra gebeuren zou, wenschte hij te Parijs te beschikken over een vertrouwd persoon, die hem geregeld op de hoogte hield van al wat daar voorviel en werd voorbereid? De rol later aan Désirée toegeschreven maakt dit laatste niet onwaarschijnlijk. Zeker is het, dat er overwegende redenen moeten zijn geweest, die ook hem bewogen zich niet te verzetten tegen het vertrek zijner vrouw, die als gravin van Gothland te Parijs teruggekeerd, weder haar hotel in de Rue d'Anjou betrok, waar zij, in voortdurend gezelschap van hare zuster Julie, omgeven van enkele verwanten en vriendinnen, stil en vergeten leefde. Het beste getuigenis omtrent haar wordt gegeven door Barras, wiens vergiftige pen nagenoeg alle vrouwen beklad heeft; hij weet slechts te spreken van les liaisons de coeur qu'elle avait faitesGa naar voetnoot1).
Was de taak door Karel Jan op zich genomen, uit der aard zwaar, onbekend als hij was met de taal, zeden, wetten van het Zweedsche volk, zij werd nog verzwaard door den toestand waarin Zweden zich op dat tijdstip bevond. Bloedend uit de wonden door het wanbestuur van Gustaaf IV geslagen, behoefde het boven alles rust en vrede, de gelegenheid zich te herstellen, om handel, scheepvaart, visscherij tot nieuwen bloei te brengen, teneinde uit deze bronnen van bestaan de middelen te putten tot het dragen van den drukkenden schuldenlast. Doch nauwelijks met de leiding der politieke aangelegenheden belast, ondervond hij hoe moeilijk het zou vallen het welzijn van zijn tweede vaderland te doen samengaan met het voldoen aan de eischen van Napoleon. De hooge toon door den franschen gezant, baron Alquier, die reeds in Nederland getoond had voorliefde te bezitten voor de rol van proconsul, terstond na Bernadotte's aankomst aangeslagen, voorspelde weinig goeds. Op last des Keizers eischte | |
[pagina 118]
| |
hij onverwijlde toetreding tot het continentaal stelsel, wat gelijk stond met het derven van de voornaamste bron van inkomsten, de douanenrechten, en eene oorlogsverklaring aan Engeland, wat den algeheelen ondergang van handel en scheepvaart voorspelde. In twee persoonlijk aan den Keizer gerichte brieven ontvouwt de Erfprins op waardigen toon de bezwaren aan de vervulling dezer eischen verbonden. Niets mocht baten. Terwijl hij weigert deel te nemen aan het besluit waarbij de havens voor engelsche schepen worden gesloten, en aan Engeland de oorlog verklaard wordt, onderwerpt de Koning zich aan het bevel. Doch nieuwe, zwaardere eischen volgen; Napoleon verlangt 6000 zweedsche matrozen, om de fransche vloot in de haven van Brest te bemannen; Alquier vordert voorts op hoogen toon de aanstelling van fransche tolbeambten in de zweedsche havens. Ditmaal gelukt het den Erfprins, Karel XIII over te halen tot het geven van een weigerend antwoord, met een beroep op de wetten des Rijks. De vertoornde keizer wreekt zich door het terugroepen der stafofficieren en het intrekken der dotaties vroeger aan den Erfprins verleend. Doch hierbij blijft het niet; fransche kapers rooven en plunderen tot in de zweedsche havens de vaartuigen en voeren de bemanning naar Frankrijk, waar zij bij de vloot wordt ingelijfd; klachten blijven onverhoord; de rechtbanken verklaren zich onbevoegd; Alquier antwoordt op onbeschoften toon, zoodat de Erfprins weigert zijne missives te ontvangen. Eindelijk wordt de maat volgemeten; in den nacht van 26 op 27 Januari 1811 rukt de Prins van Eckmühl aan het hoofd der fransche troepen Zweedsch-Pommeren binnen, neemt de beambten gevangen en zendt de twee aanwezige zweedsche regimenten naar Frankrijk. Nauw heeft de tijding van deze ongehoorde schending van het volkenrecht Stockholm bereikt, of de Erfprins maakt zich eigenhandig tot tolk van de verontwaardiging der zweedsche natie over deze daad. Temidden van de laagte waartoe velen in dien tijd waren gezonken, doet het goed die fiere, waardige taal te vernemen: ‘Sire, de hoon, Zweden aangedaan, wordt levendig door dit volk gevoeld; nog meer door mij op wien de eervolle taak rust het te beschermen. Indien ik iets heb bijgedragen tot de | |
[pagina 119]
| |
grootheid van Frankrijk; indien ik steeds vurig heb gewenscht het oude vaderland geëerd en gelukkig te zien, nimmer heb ik het mogelijk gedacht daarvoor de eer en de onafhankelijkheid van mijn aangenomen vaderland op te offeren. Uwe Majesteit kent de beteekenis der gepleegde daad, zij kent ook mijn besluit. Weinig naijverig op de grootheid en de macht die u omringen, Sire, ben ik het des te meer niet beschouwd te worden als uw vasal. Uwe Majesteit gebiedt over het grootste deel van Europa, doch Hare heerschappij strekt zich niet uit tot het rijk waarover ik geroepen werd te regeeren. Mijn eerzucht bestaat daarin het te verdedigen, ik zie daarin de taak mij door de Voorzienigheid opgelegd. De indruk op dit volk gemaakt door den inval waarover ik bij deze klaag, is onberekenbaar in de gevolgen; ik ben geen Coriolanus en voer niet het bevel over Volscen, doch ik ken de Zweden voldoende Sire, om u te verzekeren, dat zij alles durven en alles willen ondernemen, om den aangedanen hoon te wreken, en de wetten te handhaven, waarop zij even grooten prijs stellen als op het leven.’Ga naar voetnoot1) ‘Que nos destinées s'accomplissent!’ had Napoleon bij het afscheid gezegd; de tijd der vervulling was thans aangebroken. De almachtige Keizer verwaardigde zich niet om antwoord te geven op den brief, en de Erfprins, inziende dat het oogenblik gekomen was om partij te kiezen in den naderenden grooten strijd, reeds lang voorzien door hem die de haat der volkeren tegen Napoleon kende, bewoog den Koning in Maart 1812 te Örebro vrede te sluiten met Engeland en zich te onttrekken aan het continentale stelsel. Karel Jan had met Napoleon gebroken en op het ultimatum des Keizers, die hem bedreigde met een inval van 40.000 fransche en deensche troepen, antwoordde hij met den eisch van afstand van Noorwegen door 's Keizers bondgenoot Denemarken De noodzakelijkheid van nieuwe bondgenootschappen leidde tot het aanknoopen van onderhandelingen met Rusland. Doch alvorens zich onherroepelijk te binden, wendde Karel Jan zich nogmaals tot den Keizer, zijn innigen wensch te kennen gevend om in vriendschap te blijven leven met het schoone Frankrijk, dat hem zag geboren worden en waarvoor hij van zijn jeugd | |
[pagina 120]
| |
af trouw had gestreden. Maar tevens gaf hij als zijn ernstig voornemen te kennen de eer en de onafhankelijkheid van Zweden ongerept te handhaven. Voorts bood hij zijne tusschenkomst aan tot het treffen van een vergelijk met Keizer Alexander van Rusland, ter bewaring van den vrede. ‘Sire, de menschheid heeft reeds te veel jammer gekend. Onafgebroken sedert twintig jaren stroomt het bloed harer zonen. Aan den roem van Uwe Majesteit ontbreekt nog slechts dit te doen ophouden!’Ga naar voetnoot2) In de hoogste mate verbolgen, liet Napoleon, als eenig antwoord, den koerier, overbrenger van dezen brief, in het fort Vincennes opsluiten. De onderhandelingen met Rusland werden nu voortgezet en leidden tot een verbond, waarbij ook Engeland zich aansloot. Nogmaals bood de Erfprins zijn tusschenkomst aan en verklaarde zich bereid eene gewapende neutraliteit in acht te nemen. Napoleon liet den brief onbeantwoord en verliet weinige dagen na de ontvangst Parijs om den tocht naar Moskou te aanvaarden.
De beteekenisvolle rol door Karel Jan bij den bevrijdingsoorlog vervuld, is voldoende bekend. Reeds het feit alleen, dat hij met 35,000 Zweden te Straalsund was aangekomen, bleek voldoende om den Oostenrijkschen Keizer te bewegen zich bij de verbondenen aan te sluitenGa naar voetnoot1). Het plan voor den veldtocht werd door den Erfprins ontworpen, doch eerst had hij nogmaals, den 23 Maart 1813, eene poging beproefd om Napoleon over te halen zijn bemiddeling aan te nemen. Na herinnerd te hebben aan al het onrecht tegen Zweden gepleegd; na er op gewezen te hebben, dat Napoleon, en hij alleen den oorlog heeft gewild, gaat hij aldus voort in woorden, die als een smartkreet klinken: Gij zijt het gevaar (om door de Russen te worden gevangen genomen) ontsnapt, Sire, maar uw leger, de bloem van Frankrijk, Duitschland en Italië, bestaat niet meer. Gebleven zijn zij dáár, de dapperen, die Frankrijk bij Fleurus hebben gered, die in Italië | |
[pagina 121]
| |
zegevierden, die weerstand boden aan Egypte's moordend klimaat, die de overwinning verschaften aan uwe standaards bij Marengo, Austerlitz, Jena, Halle, Lubeck, Friedland, enz. ‘Sire, moge dit hartverscheurend schouwspel uwe ziel verteederen, en is het noodig haar te doen ontroeren, gedenk dan den dood van meer dan een millioen Franschen, gevallen op het veld van eer, offers van de oorlogen door Uwe Majesteit gewild.’ Nog eenmaal wendt hij eene laatste poging aan, om den Keizer te overtuigen van zijn ernstigen wensch om het gevaar te keeren, dat Frankrijk bedreigde, van la belle France, dat gij bestiert, Sire, waarin ik geboren werd, welks roem en voorspoed mij nimmer onverschillig zullen laten. ‘Maar zonder ooit op te houden het lief te hebben, zal ik met al de kracht die in mij is de rechten verdedigen van het volk dat mij tot zich riep, welks vorst zich verwaardigde mij als zoon aan te nemen. In deze worsteling tusschen de vrijheid der volkeren en de onderdrukking, roep ik den Zweden toe: Ik strijd voor u en met u; de wenschen der vrije volken vergezellen ons.’Ga naar voetnoot1) Tegen zijn wil gedwongen de wapenen tegen zijn vaderland te keeren, trachtte Karel Jan den strijd toch zooveel mogelijk te beperken. Daarom was in de overeenkomst met Rusland en Pruisen te Trachenberg gesloten, bepaald dat de verbonden troepen de grenzen van Frankrijk niet zouden overschrijden. Na een roemrijken veldtocht in Luik aangekomen, protesteerde hij dan ook met kracht tegen de inbreuk op deze overeenkomst gemaakt. ‘Door het overtrekken der fransche grenzen,’ zoo schreef hij aan Keizer Alexander, ‘volgt men Napoleon na en rechtvaardigt diens vroegere handelingen tegenover ons; wat wij hem verwijten, doen wij op onze beurt, en miskennen en vervalschen dusdoende de beginselen van het eeuwige recht, waarop wij ons tegenover hem beroepen, de eenige die ons rechtvaardigen bij het keeren van geweld met geweld.’ Hij weigerde dienvolgens met zijne troepen deel te nemen aan den veldtocht in Frankrijk, en begaf zich eerst met zijn staf naar Parijs, nadat de intocht der verbondenen had plaats gehad. | |
[pagina 122]
| |
Na eene scheiding van drie jaren zagen de echtgenooten elkander weder, maar ook nu zou de hereeniging slechts van korten duur zijn. Voor den voormaligen generaal der Republiek, die herhaaldelijk zijn leven gewaagd had om den vreemdeling buiten Frankrijk's grenzen te houden; voor den ridderlijken man, die den almachtigen Keizer had durven trotseeren, was de aanblik van het door de troepen der bondgenooten bezette Parijs, het schouwspel van de laagheid der Talleyrand's en Fouché's, die thans den gevallen Cesar, voor wien zij voorheen kropen, schopten en door het slijk sleurden, ondragelijk. Hij voelde wat een fransch dichter eenige jaren daarna uitte: Ah! pour celui qui porte un coeur sous la mamelle
Ce jour pèse comme un remord;
Au front de tout français c'est la tache éternelle
Qui ne s'en va qu'avec la mort.Ga naar voetnoot1)
Zijn vroegere landgenooten, zijne naaste omgeving zelfs, niet in staat de hoogte te waarderen waarop hij zich had geplaatst in zijn strijd tegen Napoleon, noch de kieschheid, welke hem op de grenzen van Frankrijk de wapenen deed nederleggen, zagen in hem slechts den man, die den vijand had aangevoerd tegen zijn vaderland, en die verdacht werd met behulp der bondgenooten den ledig gevallen troon van Frankrijk te willen beklimmen; zij beschouwden hem als een ‘traître à la France.’Ga naar voetnoot2) Het verblijf te Parijs had daardoor voor hem weinig aantrekkelijks, en weldra keerde hij met zijn staf naar Keulen terug, om daar tot aan het sluiten van den vrede te verblijven. Toen voerde hij zijn leger terug naar Zweden, waar het nog de onbloedige taak wachtte de inlijving van Noorwegen bij het Zweedsche Rijk tot stand te brengen. In 1815 mocht de oude Karel XIII de voldoening smaken den kroon van beide rijken op zijn hoofd te vereenigen.
‘Ik speelde juist de ouverture van de Calife de Bagdad,’ verhaalde Désirée, ‘toen men mij den dood van koning Karel XIII | |
[pagina 123]
| |
aankondigde. Na dien tijd heb ik mijn klavier niet weder aangeroerd; ik oordeelde dat eene Koningin niet slecht behoort te spelen.’ Dit was in 1818; de nieuwe koningin bevond zich nog altijd te Parijs, ondanks alle aansporingen van haar echtgenoot; ook nadat deze als koning der beide Scandinavische rijken was gehuldigd, vond zij nog altijd voorwendsels om haar vertrek uit te stellen en door de banden der gewoonte vastgehouden aan haar dierbaar Parijs, viel het haar voortdurend moeilijker zich los te rukken van hare omgeving, terwijl de Koning zijnerzijds had opgehouden op hare overkomst aan te dringen.Ga naar voetnoot1) Zweed door plichtgevoel, door de omstandigheden gedwongen zich los te maken van alles wat hem aan het oude vaderland hechtte, terwijl het krijgsleven en de langdurige scheiding van zijne vrouw, hem het gemis van een familieleven minder sterk deden gevoelen; daarbij in zijn ernstig streven om den bloei en de welvaart van de beide rijken te bevorderen, met staatszorgen overladen, had ook hij leeren berusten in eene scheiding, waartegen hij zich aanvankelijk, ook met het oog op beider zoon, had verzet. Het was deze zoon, die aanleiding zou geven tot eene hereeniging. In 1822 ondernam prins Oscar een reis door Europa, zooals weldra bleek met het doel om zich te verloven met de zestienjarige Josephine, dochter van Eugène de Beauharnais, prins van Leuchtenberg. Zijne moeder van zijne komst verwittigd, verliet Parijs, voor het eerst na haar terugkeer uit Zweden, en reisde haren zoon naar Aken tegemoet. Haar moederlijk gevoel ontwaakte bij het zien van den schoonen jongen man, dien zij als elfjarigen knaap had verlaten, terwijl ook hij | |
[pagina 124]
| |
zich voelde aangetrokken tot die moeder, eens zijn liefste speelgenoot, wier liefde hij zoolang had gemist. Hij trachtte haar over te halen naar Stockholm te komen, en toen kort daarna de jonge kroonprinses zich op reis begaf, voegde de koningin zich te Lubeck bij haar, en beide deden gezamenlijk haar intocht in Zweden's hoofdstad, de laatste evenwel met het stellige voornemen na eenigen tijd naar Parijs terug te keeren. Doch thans verzette de Koning zich tegen eene nieuwe scheiding; ondanks de omstandigheden welke hen gedurende hun vijfentwintigjarig huwelijk van elkaar hadden vervreemd, was zij hem steeds te zeer lief gebleven, om wederom in eene scheiding te berusten. En de Koningin bleef, bleef ook nadat de dood van Karel XIV in Jan. 1844, gevolgd door de troonsbestijging van haren zoon, haar de vrijheid van handelen had teruggegeven. Wel scheepte zij zich eenmaal in met het doel naar Parijs te gaan, doch nog in het gezicht der kust verlangde zij terug te keeren naar het land, dat zij met tegenzin had betreden en thans niet weder wenschte te verlaten, waarin zij, die ondanks haar langdurig verblijf nimmer leerde de landtaal te verstaan, toch steeds eene vreemdelinge bleef. De blijken van groote genegenheid haar door haren zoon voortdurend gegeven, de liefde harer kleinkinderen en het teeren op de herinneringen van voorheen, bleken voldoende om haar te verzoenen met de betrekkelijke eenzaamheid waarin zij haar leven doorbracht. De oude vorstin mocht het nog beleven, dat het derde geslacht der Bernadottes den troon beklom, in den persoon van haren kleinzoon Karel XV. Zij zelve overleefde echter haren zoon, in 1859 overleden, slechts korten tijd. Den 17 December 1860 ontsliep zij, om thans niet weder te scheiden van echtgenoot en zoon, rustende in de kerk van Riddarholmen te Stockholm.
Que nos destinées s'accomplissent! Napoleon's woord gold voor de volken zoowel als voor de personen. Gegrondvest op geweld, onrecht, willekeur en eigenbaat, viel het schitterende gebouw der Napoleontische heerschappij, als een topzwaar geworden kaartenhuis ineen, achterlatend een | |
[pagina 125]
| |
uitgeput, van zijne beste krachten beroofd, door geene banden van wet, moraal, plichtgevoel in toom gehouden volk. Doch leven bleef de Napoleontische legende, de herinnering aan den tijd toen de wil van den beheerscher van Frankrijk de wet was voor Europa, waarin men leefde in een roes van roem, weelde en genot. Die legende maakte den Coup d'Etat van December mogelijk en voerde Frankrijk naar Sedan.Ga naar voetnoot1) De afstammelingen der Bonaparte's leven in ballingschap, maar de legende bleef; zij herleeft weder in onze dagen, gekoesterd en verpleegd door al wie zich in het tegenwoordige Frankrijk met afkeer afwendt van de Wilson's, de Reinach's, onvermijdelijke parasieten op het lichaam eener zieke maatschappij. Wederom is het overal: Lui, toujours Lui! Waarheen zal zij thans weder voeren, de legende van roem en macht, zonder werkelijke grootheid? Gegrondvest op het recht en de vrije keuze des volks, heeft het huis van Bernadotte, op het voorbeeld des stichters niet dienende eigen eerzucht en grootheid, maar zijn plicht doende zelfs met opoffering van eigen lief, weldra een eeuw lang stand gehouden, geëerd door eigen volk, geacht door allen. De diepe wonden vóór 1810 geslagen, werden sinds lang geheeld, vergeten te midden van de zegeningen van den vrede, en kalm, te langzaam wellicht, schreed Scandinavië voort, doch nimmer afwijkend van den weg leidend tot beschaving en ontwikkeling, bevestigend het woord van een Nederlandschen staatsman,Ga naar voetnoot2) ‘dat niet aan de natie bij welke in eens de wijdst strekkende hervormingen worden ingevoerd, de snelste vooruitgang is verzekerd, maar aan die, bij welke nimmer een stap achteruit wordt gedaan.’ Toongevend op velerlei gebied; ook nà Tègner de wereld verbazend door openbaringen van een krachtig opbruisend, hervormend leven op het gebied van kunst, letteren, wetenschap. | |
[pagina 126]
| |
Zoo hebben beide mannen, Napoleon en Bernadotte, beide volken, Frankrijk en Zweden, den zelfgekozen weg volgend, andere uitkomsten verkregen. Doch de Zweed, in Riddarholmen staande bij het graf der Koningin, die op zoo zonderlinge wijze den band vormde die beide mannen en beide natiën verbindt, zal, wanneer hij de beschavings-geschiedenis van beide volken gedurende het laatste honderdtal jaren overdenkt, niet aarzelen bij het antwoord op de vraag: wie hunner, personen en natiën, heeft de zaak der menschheid het best gediend?
H. Pyttersen Tzn. |
|