De Gids. Jaargang 60
(1896)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
John Burns.In zijn gestadige democratische ontwikkeling is het Engelsche volksleven uniek. Het leven van die natie als geheel, met zijn langzamen groei - het is alsof het naar een vastgesteld bestek zichzelven bouwt en in zijn was slechts vult een bewusten ideëelen vorm. Geen Revolutie is daar noodig geweest om de Middeleeuwsche overblijfselen op te ruimen, geen daden van geweld behoeven daar te worden gepleegd om de nieuwe ideëen van Staat en gemeenschap te realiseeren. Als het volk in Frankrijk losbarst, roepende: Liberté, Egalité, Fraternité - dan is het al gauw voldaan als het krijgt, inplaats van vrijheid, ontheffing van een deel zijner benauwing; inplaats van gelijkheid, het slechten van de meest uitspringende hoogten van macht en overheersching; inplaats van broederschap, een enkele bres in een der muren, die menschen scheidt van menschen. Het Engelsche volk heeft die ‘emphase’ niet behoeven te gebruiken. Het is gespaard gebleven van wat, meer nog dan het plotselinge en het geweld, een revolutie nadeelig maakt: het gebruiken van idealen als het dagelijksch gereedschap in den strijd om materieel voordeel. De Engelsche evolutie is buiten de onmiddellijke sfeer van het ideaal gebleven. Concrete wijzigingen der maatschappelijke verhoudingen heeft men zich telkens voor oogen gesteld; directe practische verbeteringen: een wet op den vrouwen- en kinderarbeid, een erkenning van het recht van vereeniging voor den arbeider, een ontheffing van een drukkende belasting, een openstellen voor het verkeer van wat vroeger gesloten was. En al die verbeteringen, | |
[pagina 82]
| |
ze zijn door abstraheeren te brengen onder de begrippen van vrijheid, gelijkheid en broederschap - maar het Engelsche volk abstraheert niet; daarvoor is het te praktisch; het werkt met concrete zaken. Ik wil niet zeggen dat het ideaal daar niet leeft en bodem vindt. Integendeel. Opmerkelijk is het, dat de gist, die de revolutie in Frankrijk rijzen deed, van Engelschen oorsprong was. Ideëen door een Voltaire, een Rousseau, een Helvetius verkondigd - ze dragen den stempel van Locke en Hume. Maar in Engeland vertoont zich een parallelismus tusschen daad en ideaal, die, elk schijnbaar afzonderlijk, toch streven in dezelfde groote baan; en waar ze in de politiek punten van aanraking en invloed hebben, daar vindt men veelmeer eene idealiseering van de volbrachte daad (zooals de Manchester economische leer) dan eene realisering van het voldragen ideaal. Dit is de uiting van eene karakterfout; maar die fout bespaarde, zooals zoo dikwijls, veel verdriet. Zonder veel verhitting van het hoofd, zonder veel krachtverlies is Engeland zijn gang gegaan en anderen volken vooruit in veelheid van maatregelen op sociaal terrein, en in kracht zijner instellingen, die uit de natie met de natie geworden zijn. Nog het meest om de breedheid van grondslag zijner instellingen is Engeland vooraan. De Trade-Union heeft de organisatie van den arbeiders-stand bewerkt en heeft reeds lang gevormd wat schier overal elders gemist werd: den arbeider tot staatkundig-individu. Een volkomen opvoeding heeft gradueel den Engelschen werkman het politieke leven ingeblazen en aangewakkerd. Het vereenigingsleven van de vakgenooten in één gemeente; de samenvatting van de Unions uit een vak over het gansche Koninkrijk; het verbond van verschillende vakken tot de vakken-vereeniging (de Trades-Union); het houden van groote congressen en het vormen van een Parliament of Labour; ziedaar successieve vormen van hooger ontwikkeling van het gemeenschapsleven. Dien stijgenden weg heeft de arbeider met vallen en opstaan afgelegd en het einde dezer eeuw van tobben vindt hem als politiek individu en lid van een politiek klasseverband, sterk door overeenkomst van geestelijke en stoffelijke behoeften der leden. Behalve andere oorzaken is deze sterke arbeiderspartij de reden van de symmetrische ontwikkeling van het gemeenebest. Zij | |
[pagina 83]
| |
heeft het verwaarloozen harer belangen niet geduld. Reeds voordat zij het stemrecht verkreeg was de arbeidersklasse een gewicht in de schaal der politiek. Toen zij het stemrecht had vermeerderde hare importantie zonder grooten schok. De drang werd niet meer middellijk uitgeoefend - dat was alles. Zoo is het gekomen dat hier de eigenlijke klassenstrijd, zooals die in andere landen wordt aangetroffen, niet of ten minste in zachteren vorm voorkomt. Meer politiek dan sociaal is de tegenstelling tusschen de eene en de andere groep der natie; minder heftig zijn dus de voorvallen van den strijd. Minder hevig ook de begeerten van de arbeiderspartij naar verbetering, omdat ze niet verstoken is van een middel om die zelf te bevorderen. Ze heeft ingezien hoe een goed geleide rustige propaganda, hoe het afvaardigen van vertegenwoordigers in Parlement en regeeringscollegiën, haar brengen kan tot haar doel. Ze heeft waargenomen, dat haar politiek karakter ook anderen dan haar klassegenooten niet afschrikte tot hare partij toe te treden, ja dat uit alle standen haar aanhangers werden gerecruteerd. Bovendien, noch de kern van het socialisme, die revolutionair is, noch zijn aard, die het een zaak van beginselen doet zijn, hebben voor den nuchteren, practischen, politieken arbeider van Engeland aantrekkelijkheid. Dat socialisme leeft en vindt steun van hen, wien de arbeiderspartij niet warm genoeg is of niet dogmatisch genoeg. Het uit zich door groote activiteit op doceerend en publicistisch terrein. Maar het mist politieke beteekenis voorzoover het in zijn doel niet samengaat met de werklieden- (Trade Union) partij. De Fabian Society, die zich noemt naar den klassieken Talmer, vertoont het tamme socialisme dat in Engeland opgang maakt. De Social Democratie Federation met het orgaan ‘Justice’ heeft krasser persoonlijkheid, revolutionaire en communistische beginselen, maar niet veel aanhang en nog minder politieke beteekenis.
Een man uit het volk, vastberaden, intelligent, met wat van de eenzijdigheid van een dweper, een man van zaken die toch gevoel heeft voor de poezie van het geheel, meer nog het instrument dan een leider van den volksgeest en wat hij dus | |
[pagina 84]
| |
aan grootheid mist, herwinnend door zijn populariteit, niet het idool maar de goede oude broer van de massa, dat is John Burns, een type van den Engelschen arbeidersgeest. In hem kan men bespeuren die langzame voortvarendheid, die lakonieke kloekheid van de Engelsche democratie. In het rijpen van zijn geest kan men gadeslaan de ontwikkeling van het politieke leven van de werkmanspartij. En al was het niet de overeenkomst van zijn eigenschappen met die van de politieke klasse waarvan hij deel is, zijn groote macht over gansche lagen van het Engelsche volk, de sympathie en vriendschap, die hij van zijn standgenooten heeft, zouden er op wijzen, dat hij niet alleen hunne belangen vertegenwoordigt, maar ook representant is van hunnen geest. John Burns, één van geslacht met Robert Burns den Schotschen dichter, heeft met dien dichter gemeen zijn liefde voor het volk, zijn sociaal gevoel. John gelooft niet aan die afstamming, maar indien de herediteit in het spel is, dan is het gevoel, dat den dichter zeggen deed: ‘It is a most sorrowful thing in the world to see a honest man willing to work and unable to get it,’ als erfstuk onverkort op zijn nazaat overgegaan, die het liefst en het eerst van alles de werkloosheid heeft willen bestrijden. Zijn moeder lacht wat om haar zoon van zestien jaar, als hij zich zet om een stuk te schrijven in de Daily Chronicle over ‘de arbeiders in de machinefabriek en de werkloosheid.’ Een stuk in 1875 verschenen, een jongensachtig wild stuk - over het onderwerp, dat hem van alle sociale verschijnselen steeds het meest aan het hart is gegaan. Dat was de eerste stap, die hem leidde tot waar hij nu is, de eerste uiting, door hoevele gevolgd, van zijn gevoel dat er wat hapert en dat er wat aan gedaan moet worden. Die jongen was geen kind meer. Toen hij nog maar tien jaar was kostte hij zijn moeder niets meer, en nu hij zes jaar den kost heeft verdiend, is de Trade Unionist in hem geboren. Herhaaldelijk spreekt hij in meetings. De jongen wordt daarvoor ontslagen. Maar de chef van de firma weet, dat hij zijn werk in de machinefabriek goed doet en neemt hem weer aan, zeker ook wel omdat hij nog zoo'n jongen was. Veel kans, dat hij door een ontslag tot betere inzichten zou zijn gekomen, was er niet. De agitatorsroeping zat er diep bij | |
[pagina 85]
| |
hem in. Maar, men ziet het, zijn werk leed er niet onder, later werd hij zelfs een zeer bekwaam werkman; zijn levenswijs was sober, nooit dronk hij drank, zelfs niet toen hij koffiehuisjongen was. In dien jongen zat wat en het kwam er vroeg uit. Spreken in publiek, dat kon hij niet laten. Hij doet het wat ruw omdat hij het nog niet beter kan - en naderhand heeft hij het voortreffelijk geleerd: dan spreekt hij niet tot zijn hoorders maar dan praat hij met ze; nauwelijks een zweem van declamatie of pathos, maar bonhommie met wat sarcasme; pruttelend als een ketel kokend water en enveloppeerend als dat geluid. Zóó spreekt hij nu; maar toen - het is een achttien jaar geleden en hij was pas negentien - werd hij wel eens om zijn ruwe taal door de politie van zijn spreekgestoelte meegenomen naar den rechter. Rood door emotie van het spreken en van het worstelen met twee ‘bobbies’, het haar in de war en zijn jasje gescheurd.... is het niet aardig dat op zoo'n oogenblik zijn vrouw hem voor het eerst gezien heeft en liefgekregen? En ze kwam dien morgen van de kerk, waar ze het evangelie had gehoord! - of had zij dat zóo verstaan, dat ze ook nog om andere reden dan om de krachtige uiting van zijn mannelijke persoon, goed was op dien jongen? Het was een onstuimige tijd. Voor Burns deed spoedig daarop de noodzakelijkheid wat een verstandig vader gedaan zou hebben. Het land uit stuurde ze hem. Slappe tijden in het machinevak, een vacante betrekking op de westkust van Afrika en Burns verlaat Engeland om zijn brood elders te zoeken. Een paar jaar heeft hij den tijd tot bezinken en.... is het zijn Bestemming, die hem uit het oeverzand van een Afrikaansche rivier een exemplaar van ‘The Wealth of Nations’ van Adam Smith doet vinden? ‘Verslinden, dat deed ik het,’ zegt Burns, ‘het boek was een revelatie voor mij.’Ga naar voetnoot1) Dat boek heeft hem aan het werk gezet en den grond gelegd voor zijn kennis der economie. Dat boek werd later de kern van een heele bibliotheek van economische werken, die wel minder toevallig verkregen werden, maar waaraan toch voor het meerendeel een geschiedenis is verbonden | |
[pagina 86]
| |
Van menig boek kan Burns u opgeven hoeveel maaltijden het hem gekost heeft. Mallocks ‘Is life worth living?’ heeft het in den strijd in zijn binnenste gewonnen van een paar schoenen. Boeken op die wijze verkregen worden niet oppervlakkig gelezen. Van Afrika thuiskomend - hij had wat geld overgespaard - deed hij een reis door Europa. Dat was hem een opvoeding, te zien hoe de kunst een plaats heeft in het leven. Als een zeer ontvankelijk toerist komt deze werkman onder de bekoring van de monumenten en de kunst-collecties. Maar ik geloof dat hij daarin meer ziet het genotmiddel, het Zondagsamusement, een deel van het door hem gedachte genoeglijker leven van den werkman en dat de kunst zelf hem voorbijgaat. Daarvoor is hij te sentimenteel en om geheel te zijn als een gildenmeester van voorheen, een werkman-kunstenaar, daarvoor hindert hem te veel de huidige gemeenschap, waarin hij niet zonder ergernis leven kan. Met dat ideaal - meester van een gild - dat we even zien oprijzen, heeft hij alleen politieke verwantschap, hij is bestuurslid van een Trade Union. In tegenstelling met het gild toch houdt de Trade Union zich slechts met de uitwendige belangen van het ambacht bezig. En dit geschiedt op twee manieren: direct en indirect. Direct door het eendrachtig handelen in dagen van strijd, door het stellen van een machtige vereeniging tegenover den werkgever en tegenover den ‘blackleg’, door het éénstemmig vragen om aandacht voor de zaken van den werkman. Indirect door het opvoeden van ‘labourleaders.’ Een geheele staf van bestuurders, ‘officials’, wordt gevormd en gerecruteerd uit den werkmansstand zelf. Telkens van een grooter verband worden zij bestuurslid en maken zij kennis met de administratie van uitgebreider complexen; geraken zij vertrouwd met de belangen van steeds ruimere arbeidskringen. Ze worden geoefend in het spreken tot vergaderingen van meer en meer heterogene bestanddeelen. Aldus hun stof meester, en met hun hoorders één, groeien de labour-leaders op uit de rangen van het Trade-Unionisme, werkelijk geschikte vocalen van dat groote verband. Van dien stempel is John Burns. Na zijn terugkeer uit Afrika had hij nog moeielijke tijden. Terugkeerende slapten in het werk maakten zijn bestaan onzeker; maar onder de bekommernis vat hij als vroeger de belangen der arbeiders weer | |
[pagina 87]
| |
aan. Hij wordt lid van de Social Democratic Federation en neemt deel aan een zware campagne van economische actie. Vooral echter ziet hij in de strike het middel Trade-Unionisme te bevorderen, om vereenigingen die kwijnden nieuw leven in te blazen, vakken die nog niet georganiseerd waren te organiseeren. Consolidatie van het vak schijnt hem meer nog dan loonsverhooging of verkorting van den arbeidsduur het heilzame resultaat van eene werkstaking. Zijn spreektrant en persoonlijkheid geven hem in die campagne een verwonderlijke macht op de menigte. De vergaderingen luisteren naar hem en zijn woorden worden verstaan. Hij is een ‘manieur de foules.’ De bekende woelige samenkomsten op Trafalgar Square hebben in hem dikwijls een spreker. En in Februari 1886, op den dag dat het werklooze volk daar bij duizenden te hoop geloopen door de stad optrekt naar Hyde Park, en op zijn weg een reuzenrelletje maakt, en van rijen huizen de ruiten inwerpt - op dien dag heeft John Burns met enkele anderen de feitelijke leiding. Wegens oproerige comploteering wordt hij dan ook vervolgd. Men verwijt hem het volk te hebben opgezweept of ten minste door zijn woorden aanleiding te hebben gegeven tot hetgeen geschied is. Burns verdedigt zichzelf met een rede later uitgegeven onder den naam van ‘The man with the red flag’. Hij erkent de leiding gehad te hebben op dien dag voorzoover iemand de leiding van eene ongeorganiseerde massa van duizenden hebben kan; maar het is een leiding ten goede geweest. Veel erger zou er zijn geschied als hij de menigte niet had afgeleid naar Hyde Park. Hij zegt hoe hij naar Trafalgar Square gegaan was omdat hij wist dat door ‘infame schurken’ een meeting was bijeengeroepen, mannen, die voor het houden van een speech betaald werden en dien het niets kon schelen wat ze het arme volk wijs maakten, als hun zakken maar gevuld werden, mannen die den avond na de meeting om hun rumoer en dronkenschap een kroeg werden uitgegooid. Op het plein herkende men hem. Ze riepen dat hij zou spreken en ze tilden hem op het voetstuk van het Nelson-monument. En na met de politie te rade te zijn gegaan sprak hij ze toe, om te maken dat de vergadering een rustig verloop zou hebben. Om de menigte te onttrekken aan den invloed van degenen, die de meeting belegden, nam hij het voorzitterschap op zich. | |
[pagina 88]
| |
Op twintig-duizend personen schat hij de menigte, die hij toen toesprak in een rede die drie kolommen van de Times gevuld zou hebben. Het is waar - terecht verwijt men het hem - gematigd heeft hij zich in die geïmproviseerde rede niet uitgelaten, hoewel alles wat hij aanbeval om tot verbetering te komen, volkomen ordelijk was en gepast. ‘Maar ik, een werkman, zegt hij, kan niet aanzien, dat arme schrale zuigelingen niet krijgen dan de leege borst, dat knappe werklui maandenlang rondloopen zonder werk - ik kan niet hooren van vrouwen uit den werkmansstand, die slechts door zich te prostitueeren in hun onderhoud kunnen voorzien - zonder dat ik krasse woorden zeggen moet en als het noodig is krasse daden doen.’ Dat na die rede het volk naar Hydepark trekkend, schade aan eigendommen heeft toegebracht - het was zeer tegen zijn zin. Hij heeft ze daarvan terug willen houden - en de politie erkent zelf dat Burns haar het werk gemakkelijker heeft gemaakt. Maar hij noemt als schuldigen hen, die in sommige clubs voor de ramen zaten en het volk geprikkeld hadden door den optocht minachtend aan te staren. ‘Het volk was zoo opgewonden, ik ken het,’ zegt Burns, ‘dat het op één woord van mij of van een der andere leiders die clubs zou hebben uitgemoord - maar dat wilde ik nog veel minder.’ Men ziet het, zijn optreden heeft niet veel van dat van een oproerling of samenzweerder. In zijn verdedigingsrede heeft Burns meer gedaan dan zijn gedrag ter gelegenheid van den optocht verdedigd; hij heeft getracht aan te toonen, dat de arbeidersbeweging zoo geheel ten onrechte met oproer wordt gelijk gesteld; hij heeft voor haar gevindiceerd den naam van politieke beweging - minder rebelsch dan de Home-Rule agitatie, die spreekt van burgeroorlog en van den steun, die geweren aan dien eisch zouden kunnen geven - en in haar verbittering toch wel te billijken als men gadeslaat de groote ontbering en de slechte, harde tijden. Burns en zijn medebeklaagden werden vrijgesproken; maar dat was niet hetgeen hij het meest verlangde. Zijn hart eens te luchten voor de jury, een ‘lecture’ te houden over het standpunt van hemzelf en zijn strijdgenooten - dat was hem welkom. Hij deed het in dien populairen trant van zijn speeches op groote vergaderingen - niet veel algemeene orde | |
[pagina 89]
| |
in den gedachtengang, een herhaaldelijk terugkomen op wat hij reeds gezegd heeft, bijna met dezelfde woorden. Vrees om in de gevangenis te komen heeft hij niet. ‘Zoo in als buiten de gevangenis heb ik gelegenheid de goede zaak te dienen,’ sprak hij. Ruim een jaar later, in 1887, had hij gedurende zes weken gelegenheid die dienst in de gevangenis uit te oefenen. Alweer was Trafalgar Square het terrein van zijn strafwaardig bedrijf geweest. De Regeering had betoogingen op dat plein verboden. En ondanks dat verbod deed het volk telkens pogingen de leeuwen van het monument voor zijn spreekgestoelten te herwinnen. Op den 13den November was Burns een dergenen, die zich door de politiemacht drong en op Trafalgar Square het volk toesprak. Hevige tumulten, die daarbij voorvielen, hebben dien dag als ‘bloody Sunday’ doen kennen. Sinds dien tijd is het een van Burns' stellingen, dat het tot iemands opvoeding behoort wat ingekerkerd te worden. Als hij daarmee bedoelt dat de omkeer die sinds dien tijd in zijn optreden kwam, een gevolg was van die inkerkering, dan maakt hij omtrent zichzelf de fout van het post ergo propter. John Burns moest, om zijn afkomst, om zijn opvoeding, praktisch politicus, gematigd worden. Hij bleef nog heeten socialist, maar inderdaad schaarde hij zich in het Trade-Unionisme. Zonder revolutie, op den bodem van den huidigen Staat, met de politieke middelen die de Staat nu biedt de belangen van de arbeiders te doen gelden - dat is zijn programma. Slechts in Engeland wordt een Burns nog socialist genoemd. De Social Democratic Federation erkent hem echter niet als zoodanig en H. Polak in zijn verhandeling over de Socialistische beweging in Engeland in De Nieuwe Tijd van Juni jl. noemt zijn naam niet eens als socialist. Behalve den naam betwisten zijn vroegere socialistische makkers hem echter ook zijn aandeel in het welslagen van de groote werkstaking der Dokwerkers van 1889. Geheel ten onrechte. John Burns, Tillet, Mann, maar Burns het meest, ze hebben met het leiden der Londensche dokwerkers-staking een groot en goed werk gedaan. Anti-socialistisch eenigermate. De eerste hand is door die strike gelegd aan de organisatie van den ‘unskilled labour.’ Groote scharen, niet veel meer dan paupers, een vruchtbare bodem voor agitatie en revolutionaire | |
[pagina 90]
| |
beginselen, ze worden als het ware ontgonnen, verzameld in vakvereenigingen, ingelijfd bij het groote georganiseerde arbeidersleger van Engeland. Wat niemand mogelijk achtte is gebeurd. Men rekende de Trade-Union slechts voor den bedreven werkman weggelegd - en ziet, de dokwerkers, werkers met de enkele kracht hunner spieren, te recruteeren uit de eersten de besten, een samenraapsel veelal van het uitschot der andere vakken, ja van de geheele maatschappij - ook zij bleken vatbaar voor het hoogere vereenigingsleven. Uit die angstwekkende horden van arbeiders en werkloozen, tezamen ‘de dokwerkers’, vormden zich vaksgewijs vereenigingen, die zich leiders kozen. Men rekende in allen gevalle, zelfs al werd een Trade-Union van die arbeiders gevormd, een werkstaking met kans op goed gevolg onmogelijk. In een vak, dat zóó gemakkelijk door wie maar armen had kon worden uitgeoefend - hoe zou men allen kunnen weren, die zich aanmeldden, om de plaats der stakers in te nemen? En toch, het resultaat was volkomen. Beter dan deze werkstaking voor de dokwerkers afliep, liep zelden een strike af. Ongeveer alles wat zij eischten werd ten slotte toegegeven. Het is waar, alleen door organisatie zouden de dokwerkers er niet zijn gekomen. De openbare meening heeft het voornaamste gedaan. De enorme geldelijke steun, die van over de heele wereld werd toegebracht (tot een bedrag geraamd op 2½ millioen gulden); de materieele hulp die aan de vrouwen en kinderen der stakers werd verschaft (spijslokalen voedden dagelijks duizenden van hen); de inmenging van hooggeplaatsten ten gunste der bevrediging (de een-en-tachtigjarige kardinaal Manning, de Bisschop van Londen, de Lord Major, Sydney Buxton M.P. beijverden zich om partijen tot elkaar te brengen en tegen het einde fungeerde Lord Brassey als scheidsrechter) - dat alles hield het leven erin en den moed tot volhouden. Maar het gevoel van solidariteit moest tot het lijden van heel veel ontbering kracht geven. De vereeniging moest sterk in zichzelf zijn om te bewerken dat een 130,000 arbeiders meer dan een maand lang aan hetzelfde doel zich wijdden, gehoorzaamden aan enkele leiders, en zich in alles over het algemeen met ingetogenheid gedroegen. Reeds lang te voren had John Burns tot die organisatie zijn krachten ingespannen. Telken morgen ging hij, die in het Westen van Londen zijn | |
[pagina 91]
| |
werk had, voor dag en dauw meestal te voet naar East-End om de dokwerkers te leeren wat hun stond te doen. Dagelijks hield hij toespraken tot de menigte, die verzameld was voor de hekken van de Docks en angstig wachtte voor wie hunner werk was. Hij pleitte organisatie en nogmaals organisatie. Tom Mann, H.H. Champion en Ben Tillet werkten met hem aan dezelfde propaganda. De eerste twee, evenals Burns, machine-fabrieksarbeiders, leden van de machtigste Engelsche Trade-Union, behoorende tot de arbeiders bedreven bij uitnemendheid; Benn Tillet, een dokwerker, die reeds in 1887 een vlugschriftje gepubliceerd had (A Dock-labourers bitter cry) dat merkwaardig is om de gematigdheid en de kundigheid van zijn inhoud. Had Burns zich dus reeds lang voor de totstandkoming van een dokwerkersvereeniging ingespannen, de staking die deze vereeniging moest consolideeren heeft hem doen zien in de volle kracht van zijn werkzaamheid. Het was een werk van dag en nacht, dat het comité der dokwerkers te verrichten had. Het was de geldelijke administratie, het onderhouden van een postenstelsel rondom en binnen de dokken tot het weren van ‘blacklegs’ en tot het spionneeren der positie waarin de Dokmaatschappij zich bevond. De dokwerkers, die uit andere steden kwamen, ‘bonafide’ arbeiders, werden meestal spoedig overtuigd, dat zij het aan hunnen stand verplicht waren terug te gaan; het Londensch rapaille werd met geld overgehaald zich niet aan te bieden; hoogst zelden gebruikten de patrouilles der stakers geweld, door de leiders steeds afgekeurd. Nader de positie van de Dokmaatschappij uiteen te zetten, en de grieven en eischen der werkstakers te noemen, is niet noodigGa naar voetnoot1). Men weet, dat het voornamelijk ging om een afschaffing van de tusschenpersoon, die de arbeiders gruwelijk te kort deed. Bij de oorspronkelijke stakers voegden zich om de wille van het beginsel duizenden anderen wier arbeid in verband stond met de dokken: matrozen, schuitenvoerders, bootslieden. Eerst alleen op den noordelijken oever van de Theems, toen ook aan den zuidkant, bedroeg het aantal stakers een | |
[pagina 92]
| |
veertien dagen na den aanvang van de strike reeds een 120.000-150.000. De handeling der hooger geplaatsten wordt, behalve door hunne sympathie met de zaak der dokwerkers, ook verklaard door het feit dat er uitkomst gevonden moest worden. De haven van Londen was lamgeslagen. Om de schepen uit Australië met vleesch in ijs te kunnen lossen, kwamen kantoorbedienden en familieleden van de dokbestuurders in flanellen pakjes zelf in de ruimen werken. Eerbied krijgt men voor de houding van de overheid in deze omstandigheden. In geen enkel opzicht werden de stakers beschouwd als boosdoeners, hunne openbare reusachtige verzamelingen op straat werden geduld, hun wachtposten gingen onverhinderd zoolang zij geen geweld oefenden, hun optochten vonden geen beletsel. Hieruit spreekt een ontwikkeling van het rechtsgevoel zooals men elders zelden zal aantreffen; maar ook het gedrag der stakers gaf aanleiding tot deze handelwijze. Geen vergrijp tegen eigendom of openbare orde was als gevolg der strike aan te merken. Kwamen de stakers soldaten tegen, het gebeurde dat ze hen toejuichten. Zoo weinig revolutionair was de socialist John Burns. En toen Champion, een der andere leiders van de werkstaking, tegen een overeenkomst met de dokmaatschappij sprak en zeide dat revoluties niet met rozenwater werden gemaakt - kreeg hij een vermaning van het hoofdkwartier zich maar niet meer met de strike bezig te houden. Tot het beëindigen van den strijd had Burns niet alleen met verzet van het dokbestuur te kampen. Toen dat had toegegeven, en op een kleinigheid na alle eischen der dokwerkers waren ingewilligd, was het nog een zware taak alle stakers tot het hervatten van den arbeid over te halen. Bijna was het vergelijk niet tot stand gekomen door het volharden van sommige groepen arbeiders, die, hoewel om de wille van het principe met de staking begonnen, nu daarmee niet wilden eindigen voordat hun toegewezen was wat zij, in den loop van de staking, voor zich zelf waren gaan vragen. Bij het overwinnen van deze moeielijkheden kwam eerst ten volle uit de macht die Burns heeft over de arbeiders. Nadat Zaterdagmiddag 14 September het comité en het dokbestuur tot een voorloopig verdrag gekomen waren, was hij den ge- | |
[pagina 93]
| |
heelen nacht bezig de arbeiders van de dokken ten noorden van de Theems te bepraten om toe te geven. Pas was hij daarmede gereed of hij ijlde naar den anderen oever en moest daar geheel andere bezwaren overwinnen. In den middag gaven ook die arbeiders toe en den volgenden dag zou het werk weer worden begonnen. ‘Toen sprong ik op een bus,’ zei Burns, ‘en het volk joelde en wuifde met hun hoeden, en ik weet niet of dat niet het grootste moment van mijn leven was. Die victorie beteekende groote dingen. Hoe groot kan nog niemand zeggen.’ De organisatie van de ‘unskilled’ werklieden was hiermede begonnen; dat was, meer nog dan het directe resultaat voor de dokwerkers, hetgeen beteekenis gaf aan dezen strijd. Een jaar na de dok werkstaking was het Trade-Unionisme in Engeland versterkt met een leger van een 200.000 arbeiders. Zij behoorden tot het New-Unionisme, het militante Unionisme van de arbeiders zonder geld, die niet in staat waren groote fondsen te stichten voor verzekering enz., die alleen zich vereenigden voor den economischen strijd naar buiten en voor het afvaardigen van personen naar regeeringslichamen. Het oude Unionisme, een spaarpot-unionisme, werd verhinderd in zijn vrij bewegen door de groote geldelijke administratiën en het behartigen der belangen van de leden individueel, van de weduwen en van de weezen. Het is warsch van alle socialisme, beoogt het vakbelang meer dan het klassebelang. Het New-Unionisme werd de basis voor Burns' verder publiek leven. Hij trok zich, kort na de ‘Dock-strike’, terug uit de Social Democratic Federation. Die was hem te wild, te weinig practisch. Sinds liet hij nooit na, waar hij kans zag, hare handelingen scherp te critiseeren. Niet zonder beteekenis is het dat een latere verhandeling van zijn hand wordt opgenomen onder de wetenschappelijke tractaatjes van de ‘Fabian Society.’ Ik bedoel het in The Nineteenth Century van December 1892 verschenen stuk over de werkloozen. Hoe wijd de kloof is die de Social Democratic Federation van Burns scheidt, is weer gebleken ter gelegenheid van het Internationaal Socialistisch Congres in het eind van Juli van dit jaar 1896 te Londen gehouden. In een brief, opgenomen in de Figaro van 8 Augustus, schrijft hij wat ik hier, ook om Burns' oordeel over de geheele arbeiders-politiek, onverkort volgen laat: | |
[pagina 94]
| |
‘Het meerendeel der belangrijkste Trade-Unions - bv. de Engineers Boilermakers en de Building Trades - hebben aan het Congres niet deel genomen omdat zij, evenals ik, van meening waren, dat er niet veel terecht zou komen van de poging tot samenwerken van anarchisten, socialisten en trade-unionisten, vooral wanneer een minderheid van anarchisten en Marxisten om verschillende redenen, die geen verband houden met de belangen van den arbeid, op het Congres komen alleen om zich meester te maken, om profijt te trekken van de beweging der Trade-Unions, die de ware arbeidsbeweging uitmaken - die de Westminster-Abbey van den Arbeid zijn, zooals Jaurès zoo juist zie. De verbinding van het trade-unionisme en het rationeele socialisme, die ik zoo gewenscht had en waarop ik eenige hoop vestigde, is verijdeld door partijgeest, onverdraagzaamheid en exclusivisme, die men op het Congres in volle kracht heeft kunnen zien woeden. Voor velen is het socialisme als een godsdienstige secte geworden met economische credo's en shibboleths waaraan praktische en verdraagzame personen zich nooit zullen willen onderwerpen: voor het heden te veel pessimisme, voor de toekomst te veel optimisme. De leiders hebben vaak gebrek aan gevoel voor proportie, aan eerbied voor feiten, aan kennis van de menschelijke natuur, - en dan kan geen beweging tot iets duurzaams brengen. Hun motto schijnt te zijn: “Mijn land kan ten onder gaan als mijn credo maar leve” En die politiek heeft, natuurlijk, van hen verwijderd het trade-unionisme. De “oude garde” met haar 1¼ millioen man, haar discipline, haar fondsen en haar solidariteit bestaat niet om omtrent haar eigen basis van existentie nog eens te beraadslagen en om misschien zoo mee te werken tot haar eigen vernietiging. De doctrinairen, de sans-culotten van beroep, de pamphletairen zijn tegenwoordig eene even groote oorzaak van troebelen als zij honderd jaar geleden waren. Als toen heeft het Congres te Londen, al is het onder een anderen vorm, dan toch met een soortgelijke taktiek, de reactie in de hand gewerkt. Men heeft mannen, die algemeene vrede, broederschap en solidariteit predikten, hun best zien doen wie het hardst kon schreeuwen en wie den ander zou uitstooten. De Duitsche, Fransche, Belgische en Oostenrijksche afge- | |
[pagina 95]
| |
vaardigden, die niet aan een mislukking hadden willen meewerken, hadden zich met de Engelsche trade-unions moeten verstaan, zich van het Congres afscheiden en een nieuw bijeen roepen met uitsluiting van de anarchisten, de Social Democratic Federation, de heftige Labour Party, de utopisten en den droesem van de democratie. Als ze dat gedaan hadden zou hun Congres gewonnen hebben aan nut wat het aan drama verloren had, en ze zouden eerbied hebben ingeoogst voor hun arbeid, die nu belachelijk was, omdat het aan het meerendeel der vertegenwoordigers, de leaders niet uitgezonderd, ontbrak aan zedelijken moed. Het Congres had een schoone gelegenheid den arbeid ten goede te komen - het heeft die niet weten te gebruiken, omdat de meeste socialisten niet hebben geleerd hun gedachten te bepalen, noch op hetgeen ze willen, noch op de methode waarmee ze hun doel zouden willen bereiken. Het congres heeft aan het trade-unionisme en aan de coöperatie een les gegeven die hen zal sterken. De Engelsche socialisten hebben een stoot ontvangen waarvan ze zich in jaren niet zullen herstellen, en dat alleen omdat ze zich hebben laten vertegenwoordigen door een verzameling warhoofden en fanatieken, waarvan het aantal en de invloed zeer zijn overdreven en van wier theatraal optreden niemand de dupe is geworden. Maar wij leeren meer door nederlagen dan door succes. Laat ons hopen dat alle soorten van socialisten baat zullen vinden bij wat geschied is. Onze arbeiders zullen in de toekomst tenminste dit nog beter begrijpen, dat men geen degelijk werk doet met declamatie.’
In 1889 werd Burns gekozen tot lid van den Londenschen Graafschapsraad. In 1892 vaardigde hetzelfde kiesdistrict Battersea hem af naar het Parlement. Dat hij in die colleges zijn persoonlijkheid zou weten te bewaren, was van dit sterke individu te wachten. Vooral in de London County Council is hij op zijn plaats. Aanhoudend bepleit hij maatregelen tot het verbeteren van den toestand van den werkman. Hij vindt in den Graafschapsraad vele medestanders en dikwijls eene meerderheid. Van het uitgebreid sociaal programma waarmede Burns in 1889 voor zijn kiezers optrad is nu reeds menig | |
[pagina 96]
| |
nummer geheel of gedeeltelijk uitgevoerd. De London County Council neemt proeven op allerlei gebied van sociaal politiek, die voor staatslieden en theoretici van groot gewicht zijn. Het bouwen van arbeiderswoningen, het vaststellen van een maximum werktijd op acht uur daags, het bepalen van het minimum loon op het standaardloon door Trade-Unions gezet; het bestrijden der werkloosheid door een betere verdeeling der werkzaamheden over winter en zomer, de handhaving van een goede inspectie in de werkplaatsen, het municipaliseeren van ondernemingen als de tram en waterleiding, - altegader maatregelen genomen door den Londenschen Graafschapsraad. Zeker is het niet alleen Burns, die het heeft uitgewerkt, al willen zijn vrienden het wel zoo doen uitkomen; maar in en buiten de vergaderingen en de commissies is zijn persoonlijke invloed op zijn medeleden zeer groot. Met de voornaamste leden, o.a. met den voormaligen president Lord Rosebery, is hij op zeer goeden voet: een vereischte om invloed te hebben, een reden tot wantrouwen voor de stugge broeders in het socialisme, die daarin de teekenen zien van zijn overloopen naar de zijde van het kapitalisme. Hij blijft zichzelf toch socialist rekenen, al gunnen de leden der Federation hem dien naam niet. Sinds zijn uittreden uit de vereeniging is hij steeds het voorwerp hunner afkeuring. In hun orgaan ‘Justice’ treft men telkens en telkens bespottingen aan van Burns' bourgeois politiek en liberalisme. Ze betreuren het, dat een man, die een der hunnen was, nu deze loopbaan gaat en te midden zijner nieuwe omgeving van andersdenkenden zijn vroegeren stempel verliest; dat zijn impetuositeit verloopen is in parlementaire gematigdheid; dat zijn bagage van socialistische eischen geslonken is tot het liberale handvaliesje van een M.P. Als grootste smaad houden zij hem voor een artikel in een liberaal blad, dat van Burns' houding in het Parlement met ingenomenheid sprak. En over Burns' beoordeeling van het Congres sprekend (‘Justice’ van 8 Augustus), verzetten zij zich tegen zijn ‘verbijsterende brutaliteit waarin hij den keizer van Duitschland evenaart’ en wijten zijn afkeurend oordeel aan het feit dat hij niet van de partij geweest is, ‘hij die zich met zoo groote bescheidenheid altijd gehouden heeft voor het intellectueel element van de Social Democratic Federation.’ | |
[pagina 97]
| |
Van hun standpunt hebben zij gelijk. Burns is niet meer een der hunnen. Hij heeft zich ontwikkeld tot wat hij worden moest in de school der praktijk. Door zelf te moeten helpen voorzien in de uitvoering van maatregelen door hem aangeprezen, heeft hij geleerd te zijn opportunistisch en zich tevreden te stellen als men een eind verder gekomen was, al had men het doel nog ver aan den gezichtseinder. Burns is daardoor geworden wat zijn Engelsche kern hem gebood te zijn: een staatsman onder de werklieden, een ijverig werkman onder de staatslieden. Het wantrouwen omtrent de eenheid van zijn karakter, dat de socialisten willen zaaien, schiet bij het gros der arbeiders geen wortel. Klimmende is nog steeds zijn populariteit. Grooter wordt het stemmenaantal waarmee hij herkozen wordt voor parlement of Londenschen Graafschapsraad. In 1893 werd hij benoemd tot President van de ‘Parliamentary Comittee’ uit het congres der Vakvereenigingen. In 1894 vaardigden de Engelsche vakvereenigingen hem af naar een Congres van den Arbeid in Amerika; hij maakte zich die gelegenheid te nutte een reeks lezingen in Amerika te houden. Meer nog dan een staatsman echter en een leider hunner politieke bewegingen en Congressen is hij van menigen werkman individueel de trouwe helper. Het maakt hem gelukkiger dan het Premierschap zou kunnen, dat hij den naam verdiend heeft van ‘Judge Advocate of the Poor’: een steun en vraagbaak voor de armen. Dagelijks komt een menigte personen die raad of steun noodig hebben bij ‘John’, want anders noemen ze hem niet; en te midden van zijn druk werk voor Parlement en Graafschapsraad staat hij hun te woord en begeeft hij zich in hunne bezwaren en moeilijkheden. Hij zelf leeft van een fonds voornamelijk door zijn kiezers in Battersea bijeengebracht. Eerst beliep zijn weekgeld £ 2. Sinds hij weer voor het Parlement herkozen is heeft men dat kunnen brengen op £ 5. Maar van dat geld moet hij de vrij zware onkosten van zijn ‘bedrijf’ betalen, de reizen naar hier en ginder om een redevoering of een congres, zijn lectuur, zijn correspondentie. Voor zijn levensonderhoud schiet niet veel meer over dan zooveel als hij indertijd als machinearbeider kon verdienen. | |
[pagina 98]
| |
Ambten en geld van het volk tot hem komend, kan hij aannemen. Van anderen heeft hij ze van de hand gewezen. Hij heeft zijn onafhankelijkheid geheel, ook voor het uiterlijk, willen bewaren. Hij heeft ook hierin den Engelschen werkman tot voorbeeld willen zijn, door zelfs niet den schijn te willen scheppen als zou hun belang worden achtergesteld bij het persoonlijk voordeel van hunnen representant. In den London County Council nam hij zelfs het presidentschap van eenige commissie niet aan, en al was hij als Parlementslid menigmaal werkzaam deel eener Royal Commission, hij hield zich ver van eenige onmiddellijke betrekking tot de Regeering. Wanneer personen, die hem vreemd zijn, hem geld sturen ‘voor het goede doel’, stuurt hij het terug. Ze begrijpen hem niet. Al wat hij noodig heeft krijgt hij van zijn kiezers, de werklieden van Battersea. Burns wil niet alleen het materieel welzijn der arbeiders. Hij is begaan met het lage peil van moreele ontwikkeling waarop een groot deel leeft. Door eigen voorbeeld wil hij ze opwekken, en hij steekt het niet onder stoelen en banken, dat de opheffing voor velen heel noodzakelijk is. ‘Maar veel slechter dan de rest van de menschen is de arbeider ook niet, zegt Burns, hij verdient zijn eigen brood, dat is een goed ding, en de moeite, die hij daarmee heeft, geeft hem een meer open oog voor onrechtvaardigheid, en dus voor rechtvaardigheid, dan die menschen met laarzen en sporen, die de wereld aankijken als een paard om te berijden. En wat zijn drinken betreft; hij gaat vooruit; hij is al heel wat beter dan vijftien jaar geleden; maar hoe is het met het drinken in de hoogere standen? En wedden, dat doet hij, en dat is een vloek, maar het geeft hem wat opwinding en afwisseling in zijn eentonigen werkdag.’ Zóó kent hij zijn volk en zóó heeft hij het lief - met al zijn fouten voor oogen. Ook daarom is het dat hij niet mede wil met hen, die plotselingen ommekeer van zaken verlangen. Voor groote rechten met groote verplichtingen opeens acht hij den Engelschen werkman nu nog niet genoeg ontwikkeld. Vóór alles wil hij die ontwikkeling. Van schier ieder ding vraagt hij in de eerste plaats naar de opvoedende kracht, - zelfs van de Kunst. Tevens voelt hij sterk van zichzelf de tekortkomingen. En als hij aan de socialisten der Social Democratic Federation aanmatigend schijnt, dan is dat vooral omdat hij dat gevoel ook bij anderen wil opwekken: een | |
[pagina 99]
| |
socratische impopulariteit. - Elke gelegenheid grijpt hij aan om zijn wetenschap te vermeerderen, maar steeds in dienstbaarheid aan de rol, die hij in het politieke leven speelt en nog meent te zullen spelen. Want dit ziet hij in, dat hij nog niet het grootste deel van zijn taak gedaan heeft of zelfs misschien kan overzien. Hij beseft het zoo goed als zij, die hem van nabij gadeslaan, dat hij een der leiders zal blijven van de steeds groeiende volkskracht, die het tenlaatste van andere stroomingen winnen zal. Wat wij nu van hem weten mag eene aanduiding zijn van de wijze waarop hij in later jaren zijn invloed zal gebruiken als hij een hoofdpersoon zal zijn in de historie der verheffiing van den Engelschen arbeider. En - mochten hem, den gezonden 37jarigen man, niet zooveel jaren meer resten - reeds nu is de naam van John Burns vast verbonden aan een geheel hoofdstuk daarvan: de organisatie van den ‘unskilled labour.’
G.M. den Tex. |
|