De Gids. Jaargang 60
(1896)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Roo van Alderwerelt's denkbeelden over onze levende strijdkrachten.III.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dienstplichtigheid. Alle ingezetenen zijn dienstplichtig, of wil men liever oefenplichtig, van hun 20ste tot hun 45ste jaar bij de militie of de schutterij; zulks door loting uit te maken. Op die wijze wordt de geheele mannelijke bevolking geoefend, meer of minder volledig naarmate van de indeeling bij militie of schutterij; het minst volledig ten plattenlande. Onder den grooten druk der militaire lasten zal volgens De Roo: ‘algemeene oefenplicht in de volgende jaren het wachtwoord worden, en dan zal het Zwitsersche stelsel het ideale zijn.’ De grootte der lichting voor de militie moet telken jare zoodanig worden vastgesteld, dat men daardoor de totale bij de wet, voor huur- en militieleger samen, bepaalde sterkte verkrijgt. Het leger is toch verdeeld in een staand- of huurleger van vrijwillig dienende soldaten en in een militieleger. Van het militiecontingent wordt jaarlijks een gedeelte, tot een maximum van 1000 man, voor de zeemilitie bestemd. Alle dienstplichtige ingezetenen, die niet reeds bij de militie of op andere wijze in militairen dienst zijn, behooren tot de schutterijen, welke verdeeld worden in: actieve-, reserve- en landstormschutterijen. De diensttijd voor de militie en de actieve schutterij bedraagt 5 jaar, voor de zeemilitie 4 jaar; daarna voor allen 5 jaar dienst bij de reserveschutterij, om dan tot en met hun 44ste jaar tot de landstorm-schutterij te behooren; die landstorm-schutterij is in tijd van vrede niet tot dienst verplicht. Ruiling tusschen de twintigjarigen door de loting aangewezen voor militie of schutterij, is billijk. Is het daarenboven wel een bezwaar dat de meest gegoede jongelieden zoodoende bij de schutterij zullen komen, vooral daar die wapenmacht in de eerste plaats is geroepen tot handhaving der inwendige rust? Bovendien kan toch ook voor ontwikkelde jongelieden de dienst in het leger aangenaam worden gemaakt, zoodat ruiling met een schutterplichtige voor hen lang niet algemeen zal plaats hebben; tevens kan bepaald worden dat een schutterplichtige, die voor een militieplichtige optreedt, aan zekere eischen van kennis moet voldoen. De plaatsvervanger van beroep verdwijne, het karakter van militieleger gaat er door verloren. Plaatsvervangers en gewone vrijwilligers van beroep vinden hun aangewezen plaats bij de landmacht, die volgens Art. 178 der Grondwet (die van 1848) bestemd is om naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omstandigheden te dienen in of buiten Europa. Tegen het behouden der nummerverwisseling, mits iedere twintigjarige, hetzij bij de militie, hetzij bij de schutterij moet dienen, kan geen overwegend bezwaar zijn, ‘want niet om de beperking in het stelsel van vervanging, maar om algemeene volksweerbaarheid is het te doen.’ Het wetsontwerp bepaalt dan ook dat ruiling mits vóór de inlijving is toegestaan.
Samenstelling. Het aantal Militaire Afdeelingen waarin het Rijk verdeeld is, wordt gelijk genomen aan dat der groote legerafdeelingen (divisiën); in elke Militaire Afdeeling is steeds dezelfde divisie gelegerd, die wat de infanterie betreft zijn miliciens geheel, wat de andere wapens betreft zooveel doenlijk uit die Afdeeling trekt. De Militaire Afdeelingen worden verder verdeeld in brigades-, bataljons- en compagniesdistricten, zoodanig dat uit elk bataljonsdistrict één bataljon militie en één bataljon actieve schutterij wordt verkregen. De samenstelling der militie- en schutterijkorpsen wordt geregeld bij de wet; de georganiseerde korpsen van beiderlei soort staan onder de bevelen van den Minister van Oorlog. De schutterijen zijn in de eerste plaats gemeentesgewijze georganiseerd; de schutterijen van verschillende gemeenten kunnen echter tot een korps (compagnie of bataljon) worden vereenigd. In elke gemeente voegt men de schutterplichtigen van de actieve- en van de reserveschutterij tot afzonderlijke afdeelingen samen, doch voor elk bataljonsdistrict worden die gemeentelijke afdeelingen vereenigd tot 1 bataljon actieve en 2 bataljons reserveschutterij. Een dier beide bataljons reserveschutterij draagt den naam van keur-reservebataljon en is samengesteld uitsluitend uit manschappen, welke bij de militie hebben gediend. De schutterij is bestemd voor den dienst der infanterie, vestingartillerie en genietroepen, voor beide laatste wapensoorten in den regel in die gemeenten waar dergelijke korpsen van het leger garnizoen houden. Ook de mogelijkheid van het oprichten van afdeelingen cavalerie en bereden artillerie, als zich daarvoor vrijwillig een genoegzaam aantal schutterplichtigen aanbieden, is niet uitgesloten.
Kaders. De regeling der kadervorming, zoowel voor militie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als schutterij neemt in het wetsontwerp van De Roo uit den aard der zaak een ruime plaats in. Voor de kadervorming bij de militie wordt in de eerste plaats gerekend op de vrijwilligers voor de militie. Die vrijwilligers, bij hun indiensttreding 17 tot 20 jaar oud, moeten minstens kunnen lezen en schrijven; zij blijven de twee eerste jaren van hun diensttijd onder de wapenen, doch zijn dan ook vrij van allen verderen dienst in tijd van vrede, tenzij ze vrijwillig verder willen dienen. Zij genieten verschillende voorrechten: vrij in de keuze van het korps, hoogere soldij dan de milicien, gratificatie voor elk jaar actieven diensttijd. enz. Die vrijwilligers kunnen ook als aspirant-sergeant of aspirant-officier in dienst treden na een afgelegd examen; zij worden in de kazerne afzonderlijk gehuisvest. Het kader wordt in vast en tijdelijk kader onderscheiden. Het vaste kader, dat aangevuld wordt uit het tijdelijke kader, bestaat uit de officieren, onderofficieren en korporaals, die den militieplichtigen leeftijd hebben overschreden, buitendien de officieren afkomstig van de Koninklijke Militaire Academie. De overgang van het tijdelijke tot het vaste kader wordt bij Koninklijk besluit geregeld; de officieren moeten bij dien overgang aan een vast te stellen examen voldoen. Zoowel de officieren van het vaste als van het tijdelijke kader worden door den Koning benoemd; de regelen voor het bevorderen, ontslaan en op pensioen stellen van de officieren van het vaste kader worden bij de wet; die voor het bevorderen en ontslaan van de officieren van het tijdelijke kader bij Koninklijk besluit geregeld. De onderofficieren en korporaals van het vaste kader hebben hoogere soldij dan die van het tijdelijke; de onderofficieren van het vaste kader mogen huwen, terwijl het Rijk moet zorgen voor de kleeding, het onderhoud en het onderwijs van hunne zonen, volgens wettelijk vast te stellen bepalingen. Na tienjarigen diensttijd hebben die onderofficieren recht op een burgerlijke betrekking; zoolang zij alsdan niet in zulk een betrekking zijn geplaatst en den dienst hebben verlaten, genieten zij half pensioen. Officieren, onderofficieren en korporaals van het vaste of tijdelijke kader, ingedeeld bij de reserveschutterij, behouden hunne rangen of graden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrijwilligers voor de militie of lotelingen kunnen na 6 maand dienst tot korporaal, en na verderen 6 maand dienst als zoodanig tot onderofficier worden benoemd; die vereischte diensttijd wordt tot op de helft verminderd voor de aspirant-sergeanten en aspirant-officieren. Om officier bij het tijdelijke kader te worden moet men 6 maand dienst als sergeant hebben gedaan, aan een vast te stellen examen voldoen en daarna 6 maand als officier dienen. Hoewel de leden van het tijdelijke kader hetzelfde gezag uitoefenen als die van gelijken rang of graad bij het vaste kader, zoo voert, waar zij samen optreden bij gelijkheid van rang of graad, het lid van het vaste kader het bevel. Dit wat betreft het kader bij de militie; de regeling voor het schutterijkader is uit den aard der zaak moeilijker, tenzij men ruime jaarlijksche toelagen kan geven. De officieren der schutterij worden door den Koning benoemd, de regeling voor hun bevordering, ontslag en overgang bij het tijdelijke of vaste militiekader worden bij Koninklijk Besluit vastgesteld. Gewezen of gepensionneerde officieren, niet ouder dan 50 jaar, welke ook voor oorlogstijd voor die betrekking geschikt worden geacht, worden tot commandanten der korpsen schutterij aangewezen; zijn zij niet in voldoenden getale beschikbaar, dan worden officieren van het leger, die boven de sterkte bij hun wapenen worden gevoerd, met dat bevel belast. De commandanten der bataljons actieve- en reserveschutterij hebben geen hoogeren rang dan dien van majoor, met uitzondering van de commandanten der keur-reservebataljons, die tevens als militie-commissaris in het bataljondistrict optreden en den rang van luitenant-kolonel hebben. In den regel worden de betrekkingen van adjudant en van adjudant-onderofficier bij alle bataljons schutterij door officieren en onderofficieren der militie vervuld. De benoemingen bij schutterijen in den officiersrang, geschieden op voordracht van de bevelhebbers in de militaire afdeelingen in overleg met den Commissaris des Konings in de provincie. Het mindere kader wordt door die bevelhebbers, op voordracht der betrokken korpscommandanten, benoemd. Alle kader der actieve schutterijen, voor zoover het niet vroeger bij het Nederlandsche of Nederlandsch-Indische leger heeft gediend, moet telken jaren vóór den aanvang van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oefeningen der schutterijen, 4 weken bij de militie dienst doen, met de bezoldiging voor hun rang of graad bij de militie vastgesteld. Jaarlijksche vaste toelagen genieten de commandanten der keur-reservebataljons, en verder van de actieve schutterijen : de korpscommandanten, adjudanten, kwartiermeesters, adjudant-onderofficieren, tamboers en hoornblazers, voor zoover zij tot de schutterij behooren. Al de verdere officieren en onderofficieren der actieve schutterijen genieten voor elke oefening, die zij bijwonen, presentiegeld. Hij die tot officier bij de schutterij wordt benoemd, heeft recht op een gratificatie voor eerste uitrusting; de commandanten der bataljons actieve- en keur-reserveschutterij, hebben aanspraak op fouragegelden en schadeloosstelling voor de aanschaffing van een dienstpaard. Het bedrag van die toelagen, presentiegelden, gratificatiën, schadeloosstellingen en fouragegelden, worden bij Koninklijk Besluit geregeld; de hoegrootheid van een en ander wordt door De Roo niet opgegeven, doch zal, zelfs matig berekend, een vrij aanzienlijke som opleveren; trouwens zonder geldelijke opofferingen krijgt men geen bruikbaar schutterijkader.
Oefening. Zoowel militie als schutterij worden van Rijkswege gekleed, uitgerust en gewapend; de schutterkleeding is, behoudens een slechts van nabij zichtbaar onderscheidend teeken, gelijk aan die der militie. Dit bevordert ook zeker het aanzien der schutterij, eveneens de wederkeerige detacheering van kader en manschappen der militie en schutterij. Als eerste oeleningstijd voor de militie stelt De Roo als maximum 12 maanden; uit zijne vele geschriften is echter bekend dat hij voor het meerendeel der miliciens een korteren oefeningstijd voldoende oordeelt. Het zoogenaamde blijvend gedeelte wordt jaarlijks bepaald in verband met de bij de wet op de legerorganisatie vastgestelde vredessterkte der verschillende onderdeelen van het leger. Herhalingsoefeningen kunnen telken jare, hoogstens voor 6 weken, plaats hebben in het tweede, derde en vierde dienstjaar. Vrijgesteld hiervan zijn o.a. zij die deel uitmaakten van het blijvend gedeelte en zij die na hun eerste oefeningstijd volgens bij Koninklijk Besluit te geven voorschriften, blijk van voldoende geoefendheid geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lotelingen welke als adjunct-artsen, adjunct-apothekers en adjunct-kwartiermeesters hun diensttijd wenschen te volbrengen moeten eerst een bewijs leveren van geschiktheid voor dien werkkring, daarna 6 weken dienstdoen, om vervolgens als zoodanig met den graad van sergeant te worden aangesteld. Evenzoo kunnen hulponderwijzers worden benoemd tot adjunct-onderwijzers bij het schoolonderwijs der miliciens. De schutterplichtigen, welke geen rang of graad bekleeden, komen voor eerste oefening in het eerste jaar van hun diensttijd 6 weken in kampen bijeen, om aldaar onder leiding van kader uit het leger te worden geoefend. Zij worden alsdan op den voet der lotelingen bezoldigd en gevoed en genieten bovendien desverlangd een geldelijke schadeloosstelling van minstens één gulden 's daags. Overigens houden de schutterkorpsen van de actieve schutterijen jaarlijks twintig oefeningen, waarvan voor de infanterie minstens de helft schietoefeningen tot het verschieten van 100 patronen per man. De duur van elke oefening is minstens 2, hoogstens 4 uur, de heen- en terugmarsch naar de oefeningsplaats er niet onder begrepen. De compagnieën waarvan één vierde of meer der schutters verder dan drie kilometer (in rechte lijn gemeten) van de oefeningsplaats wonen, houden alleen schietoefeningen; de schutterplichtigen dier compagnieën, voor zoover zij geen rang of graad bekleeden zijn niet in uniform gekleed of gewapend. De geweren en munitie worden vóór elke schietoefening uit de gemeentelijke bewaarplaats verstrekt. Vrijgesteld van alle oefeningen, behalve wapenschouwingen, zijn de schutterplichtigen, die vóór hunne indeeling 3 maanden als tijdelijk vrijwilliger voor de militie bij het leger hebben gediend, verder de leden van scherpschutterskorpsen die gedurende een geheel jaar de oefeningen van zulk een korps met voldoenden uitslag hebben bijgewoond. Niet verplicht om aan eenige oefening deel te nemen zijn de schutterplichtigen die 5,5 kilometer of meer van de oefeningsplaats van hun korps zijn verwijderd. De dienst der reserve-schutterijen bepaalt zich tot vier wapen schouwingen 's jaars, of wel tot één wapenschouwing op vier achtervolgende dagen in een kamp. Gehuwde schutters, die geen rang of graad bekleeden en ook zij die alleen aan schiet- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oefeningen deelnemen en niet gekleed of gewapend zijn, zijn van die wapenschouwingen vrijgesteld. Het kader der actieve schutterijen, voor zoover het niet bij het leger hier te lande of in de koloniën heeft gediend, is tot het houden van 20 theoretische oefeningen per jaar, elk van twee uur, verplicht. De gemeenten, ten deele gecombineerd, en c.q. met geldelijken steun van het Rijk, zijn verplicht tot de oefening harer schutterijen beschikbaar te stellen en te onderhouden: oefeningsterreinen, schietbanen en lokalen voor theoretische oefeningen.
Dienst der schutterijen in tijden van gevaar en oorlog. Zoodra krachtens Art. 184 der Grondwet (van 1848) de militie geheel of ten deele buitengewoon wordt bijeengeroepen, kunnen de actieve en reserve-schutterijen marschvaardig gemaakt en buitengewoon geoefend worden. Die oefeningen geschieden voor de actieve schutterijen op de gewone terreinen, voor de reserveschutterijen in kampen. De ongehuwden der reserve-schutterijen, welke vroeger gediend hebben bij de zeemilitie, of wel bij de cavalerie, artillerie of genietroepen der legers in Nederland of Nederlandsch-Indië, kunnen alsdan tot oefening worden opgeroepen bij de marine of bij het leger, bij voorkeur bij de korpsen waarbij zij vroeger dienden. In tijden van gevaar en oorlog kunnen de schutterijen geheel of gedeeltelijk mobiel worden verklaard. De keur-reservebataljons en de korpsen vestingartillerie en genietroepen der actieve schutterij zijn dan bestemd tot bezetting der liniën en forten terwijl de overige gemobiliseerde schutterkorpsen alsdan zooveel mogelijk tot hunne verdere oefening in kampen worden vereenigd. De mobiele schutterijen worden als korpsen van het leger beschouwd; kader van leger en schutterij kunnen naar omstandigheden bij een dier deelen der nationale weermacht worden ingedeeld. De landstorm-schutterijen kunnen dan eveneens, geheel of gedeeltelijk, mobiel verklaard en tot het in staat van verdediging brengen van liniën of stellingen gebezigd worden; de ongehuwden kunnen zoo noodig tot het voltallig maken van de reservebataljons worden ingedeeld. Zoodoende werkt de geheele weerbare bevolking van 20- tot 45-jarigen leeftijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede, ter verdediging van den Vaderlandschen bodem!
Wanneer thans, in 1896, een regeling der levende strijdkrachten moest worden ontworpen, volgens dezelfde beginselen als waarop het wetsontwerp van De Roo berust, dan waren er minder bezwaren te overwinnen. Hij toch was door verschillende, thans niet meer van kracht zijnde, grondwettelijke bepalingen gebonden. Zoo was o.a. de door de Grondwet (van 1848) voorgeschreven gemeentelijke inrichting der schutterijen een lastige zaak, door De Roo zoo goed mogelijk met de indeeling in korpsen in overeenstemming gebracht, doch die bij een uitvoering zijner wet nog wel tot moeilijkheden aanleiding zoude hebben gegeven. Voor allen die het met De Roo eens zijn dat de algemeene dienst- of oefenplicht, vooral voor een klein volk, de eenige goede grondslag is voor de vorming der levende strijdkrachten, is uit De Roo's geschriften in allerlei opzichten nog veel te leeren. Het hier behandelde wetsontwerp van het voormalig lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal J.K.H. de Roo van Alderwerelt mag daarbij zeer zeker in algemeenen zin, dat is zonder te veel aan bijzondere bepalingen te hechten, nog steeds worden gerekend als te zijn van dezen tijd.
A.L.W. Seyffardt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage A.Geschriften van J.K.H. De Roo van Alderwerelt.(Gerangschikt naar tijdsorde hunner verschijning.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N.B. In deze lijst is niet opgenomen kunnen worden wat De Roo in Dagbladen of wel anoniem in Tijdschriften, bijv. de Nieuwe Militaire Spectator, mag hebben geschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage B.Brief aan Generaal W.J. Knoop.Den Haag, 20 Februari 1876.
Hooggeachte Generaal!
Alleen voor enkele personen van wier discretie ik overtuigd ben, heb ik een ontwerpwet op de militie en schutterijen laten drukken; niet ingericht overeenkomstig ideale wenschen, maar zóó als ik geloof dat eene wet moet zijn, zal ze door beide Kamers worden aangenomen. Niet de beste wet, alzoo; maar de beste waarvoor Athene vatbaar schijnt. Bij artikel 29 zal n toepassing zien gegeven aan een uwer lievelings-denkbeelden, dat alleen bij zulk een algemeene organisatie kan worden toegepast. Op die algemeene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
organisatie komt het ten slotte aan; op volksweerbaarheid, door algemeene oefening. Of men nu ruiling tusschen militie en schutterij al dan niet wil toelaten, is, in mijn oog, bijzaak. Laat artikel 10 weg, en de organisatie blijft. Ik kan mij niet begrijpen, hoe de menschen zich over die plaatsvervanging, in dezen vorm althans, warm kunnen maken. Want al die redeneeringen over zedelijkheid, over afkoop van plicht door geld enz., hebben in mijn oog, ofschoon op zichzelven juist, met het punt in quaestie niet veel te maken. De wereld te veranderen, gaat nu eenmaal niet. Het geld speelt een te grooten, een nadeeligen rol; volkomen juist; maar, wat daaraan te doen? De overige wetten, in dit wetsontwerp genoemd - wet op de legerorganisatie, wet op de militaire indeeling, en op de schutterijorganisatie - zijn ook gereed; maar ten aanzien van enkele détails bestaat bij mij nog twijfel, waardoor het drukken wordt vertraagd. De goede organisatie van de pontonniers en van den genie-trein is niet gemakkelijk; ten minste als men ook wat op de finantieën - thans overigens bijzaak - wil letten. Bij gelegenheid verneem ik gaarne uw gevoelen over dit ontwerp; terwijl ik mij steeds hoogachtend noem Uw zeer d.v. De Roo van Alderwerelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontwerpwet op de militie en schutterij.Hoofdstuk I.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de berekening van de hoegrootheid der lichting wordt als grondslag genomen de totale legersterkte, zooals die bij de wet op de legerorganisatie voor de onderofficieren en minderen zal worden vastgesteld, en wordt deze verminderd met het getal der op 1o. Jan. van het jaar, waarin de berekening plaats vindt, feitelijk aanwezige gewone vrijwilligersGa naar voetnoot1), vrijwilligers voor de militie en lotelingen, tot de 4 jongste ligtingen behoorende.
Art. 4.
Het aandeel der provinciën in de jaarlijksche lichting wordt door Ons bij een in het Staatsblad te plaatsen besluit bepaald en berekend naar evenredigheid van het getal der in elke provincie voor de lichting van dat jaar ingeschrevenen. Van dit getal worden vooraf afgetrokken zij, die op 1o. Juli van dat jaar niet meer in leven of bij eene, voor vernietiging niet meer vatbare uitspraak, van den dienst bij de militie vrijgesteld of voor altijd uitgesloten zijn.
Art. 5.
Een deel van elke lichting der militie, niet grooter evenwel dan 1000 man, kan door Ons voor den dienst ter zee worden bestemd. De zeemilitie is samengesteld uit lotelingen en vrijwilligers voor de militie, die zich vrijwillig aanmelden om daarbij te dienen.
Art. 6.
Alle dienstplichtige ingezetenen, die niet reeds bij de militie dienen of op andere wijze in militairen dienst zijn, behooren tot de schutterijen. De schutterijen zijn verdeeld in actieve-, reserve- en landstorm-schutterijen.
Art. 7.
Te rekenen van het tijdstip van inlijving duurt de dienst voor de ingelijfden bij de militie en de actieve schutterijen 5, voor die bij de zeemilitie 4 jaren.
Art. 8.
De dienstplichtigen, die hun diensttijd bij de militie en de actieve schutterijen hebben volbracht, gaan bij de reserve-schutterijen over. De diensttijd bij de reserve-schutterijen bedraagt 5 jaren.
Art. 9.
De dienstplichtigen, die hun diensttijd bij de reserve-schutterijen hebben volbracht, gaan bij de landstorm-schutterijen over. De landst. schutt. zijn in tijd van vrede tot geen dienst verplicht.
Art. 10.
Een ieder, die voor de militie is aangewezen, kan met een schutterplichtige van dezelfde klasse van oproeping, overeenkomstig de bepalingen dezer wet, van dienstplicht verwisselenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 11.
Met het oog op de rekruteering en de mobilisatie der militie en der schutterijen, is het grondgebied van het Rijk verdeeld in zoovele Militaire Afdeelingen als het getal divisiën van het leger bedraagt. In elke Militaire Afdeeling is steeds dezelfde divisie van het leger gelegerd. De divisiën worden, wat de infanterie betreft, geheel, en wat de overige wapens aangaat, zooveel mogelijk samengesteld uit miliciens, die in de afdeeling, waar de divisie gelegerd is, met der woon gevestigd zijn.
Art. 12.
De Militaire Afdeelingen zijn verdeeld in brigade-, bataillons- en kompagnies-districten. De grootte der bataillons-districten wordt zoodanig bepaald, dat uit de dienstplichtigen van 5 achtereenvolgende klassen van 20-jarigen, na aftrek van de manschappen voor de zeemilitie, de artillerie, cavallerie en genietroepen, één bataillon infanterie-militie en één bataillon actieve schutterij samen te stellen zij. Het getal kompagnies-districten is voor elk bataillons-district even groot en bedraagt niet minder dan 4 per bataillons-district.
Art. 13.
De wijze van indeeling van het Rijk in Militaire Afdeelingen, brigade-, bataillons- en kompagnies-districten wordt, met inachtneming van de vorenstaande bepalingen, bij de wet geregeld.
Art. 14.
Het voor elke provincie bepaalde aandeel in de lichting der militie wordt jaarlijks door Ons bij een in het Staatsblad te plaatsen besluit over de kompagnies-districten verdeeld naar evenredigheid van het getal der dienstplichtigen, die in de gezamenlijke gemeenten van het kompagnies-district voor de lichting van het jaar zijn ingeschreven. Bij groote gemeenten, uit meer dan een kompagnies-district bestaande, geschiedt de aanwijzing van het getal dienstplichtigen over de geheele gemeente. De 2de zinsnede van art. 4 is op de beide vorige alinea's van toepassing.
Art. 15.
Het aandeel van elke gemeente wordt door Gedeputeerde Staten der provinciën bij een in het Prov. Blad te plaatsen besluit bepaald in evenredigheid van het getal der in de gemeente voor de lichting van het jaar ingeschrevenen. Daarbij geldt de 2de zinsnede van art. 4.
Art. 16.
In elke Milit. Afdeeling is een Hoofdmagazijn, in elk bataillons-district een districts-magazijn. Waar dit door Ons wenschelijk wordt geacht, kan met één magazijn voor twee of meer districten worden volstaan. In elk bataillons-district is de depôt-kompagnie gelegerd van het bat. militie, dat zich uit dat district rekruteert.
Art. 17.
In elk batons district is een militieraad, in elke gemeente een schuttersraad. Waar dit door Ons wenschelijk wordt geacht, kan met één militieraad voor twee of meer districten, met één schuttersraad voor twee of meer gemeenten worden volstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 24.
De aspirant-sergeanten en aspirant-officieren zijn van de overige vrijwilligers voor de militie door een, voor de beide cathegoriën verschillend, distinctief teeken onderscheiden en worden in de kazernes afzonderlijk gehuisvest, maar overigens op den voet van vrijwilligers voor de militie bezoldigd en behandeld.
Art. 25.
Bij het eindigen van hun diensttijd ontvangen de vrijwilligers voor de militie, mits in het bezit zijnde van een bewijs van goed gedrag, ingericht volgens de door Onzen Min. van Oorlog te geven voorschriften, voor elk jaar effectieven dienst, eene gratificatie, waarvan het bedrag jaarlijks wordt vastgesteld bij de wet, die de sterkte der lichting bepaalt. Bij de berekening der gratificatie worden gedeelten van een jaar niet in aanmerking genomen.
Art. 26.
Afgescheiden van de hiervoren bedoelde vrijwilligers voor de militie kunnen jongelieden, die aan de bij art. 18 vastgestelde vereischten voldoen, zich als tijdelijk vrijwilliger voor de militie voor den tijd van 3 maanden verbindenGa naar voetnoot1). Deze tijdelijke vrijwilligers voor de militie worden gedurende dien tijd als gewone lotelingen bezoldigd en behandeld. Worden zij, bij de loting, voor de militie aangewezen en treden zij daarbij persoonlijk op, dan wordt de verplichte eerste oefeningstijd voor hen met 3 maanden verminderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk III.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laatstbedoeld bataillon draagt den naam van keur-reserve-bataillon. Het andere bataillon reserve-schutterij van het district heet reserve-bataillonGa naar voetnoot1).
Art. 30.
De schutterijen zijn hoofdzakelijk bestemd voor den dienst van de infanterie, de vesting-artillerie en de genie-troepen. Korpsen vesting-artillerie en korpsen genie-troepen worden n den regel alleen opgericht in gemeenten, waar dergelijke korpsen, tot het leger behoorende, in garnizoen zijn. Korpsen cavallerie en bereden artillerie worden bij de schutterijen alleen daar opgericht, waar zich een door Ons te bepalen getal schutterplichtigen vrijwillig voor dezen dienst aanmeldt.
Art. 31.
De samenstelling van de militie- en schutterkorpsen wordt bij de wet geregeld. De georganiseerde militie- en schutterkorpsen staan onder de bevelen van Onzen Minister van Oorlog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk IV.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regelen omtrent den overgang van de leden van het tijdelijke kader bij het vaste kader worden, voor zoover de aanvulling van het vaste kader niet bij de wet is geregeld, door Ons gesteld met dien verstande, dat de officieren van het tijdelijke kader, om bij het vaste kader te kunnen overgaan, aan een door Ons vast te stellen examen zullen moeten voldoen. Art. 34.
Vrijwilligers voor de militie en lotelingen kunnen, na 6 maanden dienst, tot korporaal, na 6 maanden dienst als korporaal, tot sergeant worden benoemd. Voor aspirant-sergeanten en aspirant-officieren wordt slechts de helft van dezen diensttijd gevorderd.
Art. 35.
Voor de benoeming tot officier bij het tijdelijke kader wordt een diensttijd van 6 maanden als sergeant vereischt. Zij, die daarvoor in aanmerking wenschen te komen, zullen bovendien hebben te voldoen aan een door Ons vast te stellen examen. De aanneming der benoeming tot officier bij het tijdelijke kader brengt de verplichting mede om, te rekenen van den datum der benoeming, 6 achtereenvolgende maanden als officier te dienen.
Art. 36.
Bij gemis aan vacatures in de graden van korporaal, sergeant en officier kan aan de aspirant-sergeanten en aspirant-officieren den titulairen graad worden verleend. De diensttijd, in den titulairen rang volbracht, geldt, wat de bevordering betreft, als eflectieven diensttijd.
Art. 37.
De officieren, onderofficieren en korporaals van het tijdelijke kader hebben, wat de uitoefening van het gezag betreft, dezelfde rechten en zijn op denzelfden voet bezoldigd als de leden van het vaste kader. Waar officieren, onderofficieren en korporaals van het tijdelijke en vaste kader te samen optreden, wordt, bij gelijkheid van rang, het bevel door de leden van het vaste kader gevoerd.
Art. 38.
De officieren van het tijdelijke en van het vaste kader worden door Ons benoemd. Het kader beneden den rang van officier wordt door de bevelhebbers der korpsen, volgens de daaromtrent door Onzen Min. van Oorlog te geven voorschriften, benoemd en ontslagen.
Art. 39.
De officieren van het vaste kader worden door Ons bevorderd, ontslagen of op pensioen gesteld, volgens do regelen, bij de wet bepaald. De regelen, betreffende de bevordering en het ontslag van de officieren van het tijdelijke kader worden door Ons gesteld.
Art. 40.
Bij het vervullen van alle burgerlijke betrekkingen, waarbij de benoeming door Ons of van Onzentwege geschiedt, komen, bij gelijkheid van aanspraken, diegenen het eerst in aanmerking, die den rang van officier bij het tijdelijke kader hebben bekleed. De tot uitvoering dezer bepaling vereischte voorschriften worden door Ons gegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 41.
De korporaals en onderofficieren van het tijdelijke kader ontvangen, bij het einde van hun diensttijd, boven hetgeen hun, volgens art. 25, als gewoon vrijwilliger voor de militie mocht toekomen, voor elk dienstjaar in hun graad, eene gratificatie, waarvan het bedrag voor elken graad door Ons wordt vastgesteld. De slotbepaling van art. 25 is hierbij van toepassing.
Art. 42.
De korporaals van het tijdelijke kader, die bij het vaste kader overgaan, verbinden zich voor een tijdvak van 3 jaren en kunnen daarna, in hun rang, tot geen nieuwe dienstverbindtenis worden toegelatenGa naar voetnoot1). De onderofficieren van het tijdelijke kader, die bij het vaste kader overgaan, en de korporaals van het vaste kader, die tot onderofficier worden bevorderd, verbinden zich voor een tijdvak van 10 jaren. Latere dienstverbindtenissen kunnen voor een tijdvak van 2 jaren of langer worden aangegaan.
Art. 43.
De onderofficieren en korporaals van het vaste kader ontvangen eene hoogere soldij dan voor die graden bij het tijdelijke kader is vastgesteld en zijn van hunne ranggenooten bij het tijdelijke kader door een distinctief teeken onderscheiden. Het is aan de onderofficieren van het vaste kader vergund een huwelijk aan te gaan. Het Rijk zorgt voor de kleeding, het onderhoud en het onderwijs van de zoons van gehuwde onderofficieren volgens de daaromtrent bij de wet op de legerorganisatie te maken bepalingen.Ga naar voetnoot2)
Art. 44.
De onderofficieren van het vaste kader hebben, wanneer door hen een 10-jarige diensttijd is volbracht, aanspraak op de burgerlijke betrekkingen, bij de aan deze wet gehechte tabel La. A voor hen aangewezen. De regelen tot uitvoering dezer bepaling worden door Ons gesteld.
Art. 45.
Zoolang de bij art. 44 bedoelde onderofficieren, den dienst verlaten hebbende, niet in eene der daar bedoelde betrekkingen zijn geplaatst, ontvangen zij eene jaarlijksche toelage, gelijkstaande met de helft van het pensioen, aan hun rang verbonden. Deze toelage houdt op met den dag, waarop zij in eene der bovenbedoelde betrekkingen in functie treden.
Art. 46.
Korporaals, onderofficieren en officieren van het tijdelijke kader, die den dienst op eervolle wijze verlaten hebben, kunnen ten allen tijde weder bij hun vroeger wapen en in den vroeger verkregen rang bij het vaste kader in dienst treden, wanneer zij physiek voor den dienst geschikt, niet ouder dan 35 jaar zijn, en overeenkomstig de hieromtrent door Onzen Min. van Oorlog te geven voorschriften, de noodige waarborgen aanbieden, dat van hen nog goede diensten zijn te verwachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn er, wanneer zij zich tot indiensttreding aanmelden, geen vacatures in hun rang aanwezig, dan worden zij, tot tijd en wijle deze ontstaan, als overcompleet in hun rang gevoerd.
Art. 47.
De officieren, onderofficieren en korporaals van het tijdelijke en het vaste kader behouden, als zij bij de reserve-schutterij worden ingdeeld, hunne rangen of graden.
Art. 48.
Bij de berekening van het pensioen-bedrag van de leden van het vaste kader, wordt de tijd gedurende welken zij bij het tijdelijke kader hebben gediend, in rekening gebracht.
b. Bij de Schutterijen.
Art. 49.
De officieren der schutterijen worden door ons benoemd. De regelen voor hunne bevordering, hun ontslag en hun overgang bij het tijdelijke en het vaste kader der militie worden door Ons gesteld. Bij de benoeming en de bevordering der officieren van de schutterijen gelden, zooveel doenlijk, dezelfde bepalingen, die voor de officieren van het tijdelijke kader zullen worden vastgesteld.
Art. 50.
Tot kommandanten van de korpsen schutterij worden gewezen of gepensioneerde officieren aangewezen, die niet ouder zijn dan 50 jaren en de noodige waarborgen aanbieden, dat zij die korpsen, ook in geval van oorlog naar behooren zullen kunnen aanvoeren. Zijn deze niet beschikbaar, dan worden officieren van het leger met het bevel over de korpsen schutterij belast. De bij het leger op die wijze ontstaande vacatures worden onmiddellijk aangevuld.
Art. 51.
De kommandanten van de bataillons actieve schutterij en van de reserve-bataillons hebben geen hoogeren rang dan dien van majoor. De kommandanten van de keur-reserve-bataillons hebben den rang van Luitenant-kolonel en treden, bij alle zaken de rekruteering en de mobilisatie betreffende, als Chef van het bataillons-district en militie-commissaris op.
Art. 52.
De functiën van adjudant worden bij alle bataillons schutterij door luitenants van de depot-compagniën der militie, die van adjudant-onderofficier door onderofficieren dier kompagniën waargenomen, tenzij de Bevelhebber der Militaire Afdeeling het wenschelijk mocht achten die betrekkingen aan officieren en onderofficieren van de schutterbataillons op te dragen.
Art. 53.
Onverminderd de bepalingen van de vorige art. geschieden de benoemingen van den kommandant en de verdere officieren der korpsen schutterij, op eene voordracht van den Bevelhebber der Militaire Afdeeling, in welke het korps zich bevindt, opgemaakt in overleg met onzen Commissaris in de betrokken provincie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 54.
Het kader beneden den rang van officier, wordt, volgens de daaromtrent door Onzen Min. van Oorlog te geven voorschriften, op voordracht van de betrokken korps-kommandanten, door den Bevelhebber, der Militaire Afdeeling, waaronder het schutterskorps ressorteert, benoemd en ontslagen.
Art. 55.
De officieren, onderofficieren en korporaals der actieve schutterijen, die vroeger niet bij de legers in Nederland of in de koloniën en bezittingen van het rijk in andere werelddeelen hebben gediend, doen jaarlijks vóór den aanvang der jaarlijksche oefeningen van het schutterkorps, waartoe zij behooren, gedurende 4 weken dienst bij de militie. Het tijdstip dier detacheering wordt jaarlijks door den Bevelhebber der Militaire afdeeling, in overleg met Onzen Commissaris in de betrokken provincie, bepaald.
Art. 56.
De volgens het vorig artikel gedetacheerde officieren, onderofficieren en korporaals, worden gedurende den tijd hunner detacheering, op denzelfden voet bezoldigd en behandeld als hunne ranggenooten van het tijdelijke kader en staan wat de uitoefening van het gezag betreft, met dezen gelijk. Zij hebben bovendien, wanneer zij zich, ten gevolge dezer detacheering, naar eene andere gemeente moeten begeven a s waar zij met der woon gevestigd zijn, aanspraak op reis- en verblijfkosten volgens een door Ons vast te stellen tarief. Aan hen, die langer dan 4 weken wenschen te dienen, kan zulks, behoudens de daaromtrent door Ons te maken bepalingen, worden vergund.
Art. 57.
Bij de actieve schutterijen genieten de korps-kommandanten, de kwartiermeesters, de adjudanten en adjudanten-onderofficier, de sergeantentamboer, korporaals-tamboer, en tamboers of hoornblazers, doch alleen voor zoover zij tot de schutterijen behooren, eene vaste jaarlijksche toelage. Aan de verdere officieren en onderofficieren der actieve schutterijen wordt, voor elke oefening, die zij bijwonen, een presentie-geld, jaarlijks uit te betalen, toegekend. Het bedrag van de toelagen en de presentie-gelden wordt door Ons bepaald.
Art. 58.
De kommandanten der keur-reserve-bataillons, tevens hoofd van het bataillons-district, genieten eene vaste jaarlijksche toelage, waarvan het bedrag door Ons, doch niet beneden dat van de kommandanten der actieve bataillons, wordt vastgesteld.
Art. 59.
Onverminderd het bepaalde bij de twee vorige artt. omtrent de toelage en presentie-gelden hebben zij, die tot officier bij de actieve of reserveschutterijen worden benoemd, recht op eene gratificatie voor eerste uitrusting. De kommandanten van de bataillons actieve schutterij en die van de keur-reserve-bataillons hebben bovendien aanspraak op eene schadeloosstelling ten behoeve van de aanschaffing van een paard en opfourrage-gelden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bedrag van de in dit artikel vermelde gratificatiën, schadeloos-stellingen en fourrage-gelden, wordt door Ons geregeld.
Art. 60.
De officieren, onderofficieren en korporaals der actieve schutterijen kunnen, wanneer zij in de termen vallen om bij de reserve over te gaan, bij de actieve schutterij blijven dienen. Zij verbinden zich, bij de actieve schutterij in dienst blijvende, voor den tijd van 1 jaar of langer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk V.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk VI.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 67.
Het bij het vorig art. bedoelde blijvende gedeelte wordt samengesteld uit: a. De achterlijken, wat militaire geoefendheid betreft; b. De lotelingen, die niet kunnen lezen en schrijven;Ga naar voetnoot1) c. De militiens, die voor een ander zijn opgetreden; d. De hoogste Nos. der loting. De vrijwilligers voor de militie zijn, voor zoover zij op den 1sten Jan. van het jaar, waarin de hoegrootheid van het blijvend gedeelte door Ons wordt bepaald, den leeftijd van 20 jaar hebben bereikt, in de sterkte van het blijvend gedeelte begrepen; de leden van het tijdelijke kader (vrijwilligers voor de militie of lotelingen) niet.
Art. 68.
De 4 oudste lichtingen komen in gewone tijden jaarlijks eenmaal te samen om gedurende 6 weken in den wapenhandel te worden geoefend, tenzij Wij het raadzaam mochten oordeelen dit samenkomen geheel of gedeeltelijk achterwege te laten. Van dit samenkomen zijn vrijgesteld de lotelingen, die bij het einde van hun eersten oefeningstijd, volgens door Ons te geven voorschriften, bewijzen van voldoende geoefendheid gegeven en zij, die deel uitgemaakt hebben van het blijvend gedeelte, alsmede de na te melden adjunct-artsen, adjunct-apothekers, adjunct-kwartiermeesters en adjunct-onderwijzers.
Art. 69.
De lotelingen, die hun diensttijd als adjunct-arts, adjunct-apotheker of adjunct-kwartiermeester wenschen te volbrengen, kunnen na een diensttijd van 6 weken voor eene benoeming tot dien rang in aanmerking komen, mits zij volgens de daaromtrent door Ons te geven voorschriften, het bewijs leveren, dat hunne opleiding met de vereischten van den door hen beoogden werkkring in overeenstemming is geweest. De adjunct-artsen en adjunct-apothekers worden in de hospitalen en infirmeriën, de adjunct-kwartiermeesters in de magazijnen werkzaam gesteld.
Art. 70.
De lotelingen, die in het bezit zijn van eene acte als hoofd- of hulponderwijzer, kunnen, na een diensttijd van 6 weken, zoo zij dit verlangen, tot adjunct-onderwijzer benoemd en aangewezen worden om bij het schoolonderwijs der militiens behulpzaam te zijn.
Art. 71.
De adjunct-artsen, adjunct-apothekers, adjunct-kwartiermeesters en adjunct-onderwijzers hebben den graad van sergeant en genieten de voor dien graad bij het wapen, waarbij zij zijn ingedeeld, vastgestelde bezoldiging. Zij worden door Ons benoemd, met dien verstande dat het jaarlijksche cijfer der militiens, die op de voorschreven wijze hun militieplicht volbrengen, niet grooter zal mogen zijn dan 2 procent van het cijfer der lichting van dat jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer zij in hun werkkring niet voldoen en dien ten gevolge door Ons als adjunct-arts, adjunct-apotheker, adjunct-kwartiermeester of adjunct-onderwijzer worden ontslagen, blijven zij onderworpen aan de verplichtingen van de lotelingen der lichting, waartoe zij behooren.
b. Bij de Schutterijen.
Art. 72.
Het getal jaarlijksche cefeningen der schutterkorpsen van de actieve schutterijen bedraagt 20, waarvan, bij de infanterie-korpsen, minstens de helft tot schietoefeningen bestemd zijn.Ga naar voetnoot1) Elk geweerdragend schutterplichtige der actieve schutterijen verschiet jaarlijks 100 patronen.
Art. 73.
De tijd van duur van elke oefening bedraagt, de marsch naar de oefenings plaats en de terugmarsch daaronder niet begrepen, niet minder dan 2, niet meer dan 4 uren. De dagen en uren der oefeningen worden door de kommandanten der schutterkorpsen, in overleg met burgemeester en wethouders der betrokken gemeenten, zoodanig bepaald als het minst bezwarend voor de meerderheid der schutterplichtigen te achten is. Daarbij is in acht te nemen, dat het tijdstip van den aanvang der oefeningen niet vroeger wordt gesteld dan 14 dagen na de terugkeer van de krachtens art. 55 gedetacheerde officieren, onderofficieren en korporaals van het schutterkorps.
Art. 74.
Het kleinste onderdeel der actieve schutterijen, dat, bij de infanteriekorpsen, tot oefening bijeenkomt, is de kompagnie. De kompagniën infanterie worden, met het oog op de oefeningen, verdeeld in klasse A en klasse B. Tot de klasse A behooren alle kompagniën, wier oefeningsplaats zoodanig is gelegen, dat ¼ of meer der daartoe behoorende schutters, het kader inbegrepen, verder dan 3 kilometers (hemelsbreedte) daarvan verwijderd is. De overige kompagniën behooren tot de klasse B. De indeeling der kompagniën in de twee klassen geschiedt bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur en wordt telkens herzien nadat de uitkomsten der algemeene 10-jarige volksstelling bekend zijn.
Art. 75.
De kompagniën van de klassen A zijn alleen tot schietoefeningen verplicht. Bij deze oefeningen zijn de schutterplichtigen, voor zoover ze geen rang of graad bekleeden, niet in uniform gekleed noch gewapend, doch van een herkenningsteeken voorzien. Voor elke schietoefening worden de geweren uit de gemeentelijke bewaarplaats verstrekt.
Art. 76.
De schutterplichtigen van de actieve schutterijen, die geen rang of graad bekleeden, worden in het eerste jaar van hun diensttijd gedurende 6 weken in een of meer kampen, gelegen in de Militaire Afdeeling, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder hun korps ressorteert, vereenigd en daar onder de leiding van officieren en onderofficieren van het leger geoefend. Zij worden gedurende dien tijd op den voet van de lotelingen bezoldigd en verpleegd en ontvangen bovendien, voor zoover zij dit verlangen, eene geldelijke schadeloosstelling, waarvan het bedrag door ons, doch niet beneden de som van 1 gulden voor elken dag van verblijf in het kamp, wordt vastgesteld. De schutterplichtigen, die de kampoefening hebben bijgewoond, zijn in dat jaar vrijgesteld van de bij art. 72 voorgeschreven oefeningen.
Art. 77.
De schutterplichtigen, die vóór hunne indeeling bij de schutterijen, overeenkomstig art. 26 dezer wet, gedurende 3 maanden als tijdelijk vrijwilliger voor de militie hebben gediend, zijn, voor zoover ze geen rang of graad bekleeden, van het bijwonen van alle oefeningen der schutterijen ontheven. Zij nemen evenwel, ook gedurende hun diensttijd bij de actieve schutterijen, deel aan de wapenschouwingen van art. 82.
Art. 78.
Leden van scherpschutterskorpsen, die, volgens de daaromtrent door Ons te geven voorschriften, het bewijs kunnen leveren, dat zij de oefeningen van zoodanig korps gedurende een geheel jaar met goed gevolg hebben bijgewoond, zijn, wanneer zij bij de schutterijen worden ingedeeld, voor zoover ze daarbij geen rang of graad bekleeden, van het bijwonen van alle oefeningen ontheven. De slotbepaling van art. 77 is op hen toepasselijk.
Art. 79.
Schutterplichtigen, wier woning meer dan 5.5 kilometers (hemelsbreedte) van de oefeningsplaats van hun korps verwijderd is, zijn niet verplicht aan eenige oefening deel te nemen. De vrijstelling wordt hun, op hunne aanvrage, op de voordracht van burgemeesters en wethouders hunner gemeente, door Onzen Commissaris in de provincie verleend. Deze schutterplichtigen zijn niet gewapend noch van uniform-kleeding voorzien.
Art. 80.
De vorenstaande bepalingen omtrent de oefeningen der schutterijen zijn niet van toepassing op de korpsen cavallerie en bereden artillerie, omtrent welke door Ons afzonderlijke voorschriften zullen worden gegeven.
Art. 81.
De korpsen reserve-schutterij worden viermaal in het jaar, op de door den bevelhebber der Militaire Afdeeling, in overleg met Onzen Commissaris in de provincie, te bepalen tijdstippen, tot het houden eener wapenschouwing vereenigd. De schutterplichtigen verschijnen bij die wapenschouwingen in uniform gekleed en gewapend. De bepaling van art. 73 omtrent den tijd van duur der oefeningen geldt niet voor de wapenschouwingen.
Art. 82.
De wapenschouwingen kunnen ook, doch alleen op Onzen specialen last, op vier achtereenvolgende dagen en in de kampen, bedoeld bij art. 76 dezer wet, worden gehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schutterkorpsen, die tot het houden eener wapenschouwing in een kamp vereenigd zijn, worden op den voet van de korpsen van het leger verpleegd.
Art. 83.
Van het bijwonen der bij de twee vorige artt. bedoelde wapenschouwingen zijn, voor zoover ze geen rang of graad bekleeden, ontheven: de gehuwde schutterplichtigen en de schutterplichtigen, behoorende tot de kompagniën van de klasse A.
Art. 84.
Bij alle wapenschouwingen en oefeningen, ook bij de na te melden theoretische oefeningen, kan door den Bevelhebber der Militaire Afdeeling de leiding worden opgedragen aan officieren en onderofficieren van het leger, die daartoe, zoo noodig, tijdelijk bij de schutterkorpsen kunnen worden ingedeeld.
Art. 85.
De gemeenten zijn verplicht, ten behoeve van de oefeningen harer schutterijen, oefenings-terreinen en schietbanen, ingericht overeenkomstig de daaromtrent door Ons te geven voorschriften, beschikbaar te stellen, en in voldoenden staat te onderhouden. Wanneer Wij voor twee of meer aan elkander grenzende gemeenten één oefenings-terrein of één schietbaan voldoende achten, wordt door Ons bepaald in welke gemeente zij aanwezig zullen zijn en heeft de aangewezen gemeente voor de inrichting en het onderhoud van het oefeningsterrein of de schietbaan te zorgen. De kosten worden door de verschillende betrokken gemeenten, naar evenredigheid van de sterkte harer schutterijen, gedragen.
Art. 86.
Indien Wij, na onderzoek door Gedeputeerde Staten en de Provinciale Staten gehoord, oordeelen, dat eene gemeente door de kosten tot oprichting van de bovenbedoelde oefenings-terreinen en schietbanen te zwaar zou worden gedrukt, kunnen die kosten door Ons geheel of gedeeltelijk ten laste van 's Rijks kas worden gebracht.
Art. 87.
De officieren, onderofficieren en korporaals der actieve schutterijen kunnen, voor zoover ze vroeger niet bij de legers in Nederland of in de koloniën en bezittingen des Rijks in andere werelddeelen hebben gediend, tot het houden van theoretische oefeningen worden verplicht. Het getal der theoretische oefeningen bedraagt 20 in het jaar. Elke oefening duurt niet langer dan 2 uur. De 2e en 3e zinsnede van art. 73 zijn op deze oefeningen toepasselijk.
Art. 88.
De theoretiche oefeningen worden uitsluitend gemeentesgewijze gehouden. Van wege de gemeenten wordt voor een geschikt lokaal tot het houden der theoretische oefeningen zorg gedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk VII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 94.
In tijden van gevaar en oorlog kunnen de schutterijen geheel of gedeeltelijk mobiel verklaard worden. De mobilisatie geschiedt bij een door Ons te nemen en in het Staatsblad te plaatsen besluit.
Art. 95.
Zoodra het besluit tot mobilisatie is uitgevaardigd stellen de kommanten der schutterkorpsen, zonder nadere bevelen af te wachten, hunne korpsen in beweging en geleiden die, op de kortst mogelijke wijze, naar de punten, die reeds in tijd van vrede voor dit geval aan elk korps door Onzen Min. v. Oorlog zullen zijn aangewezen. Bij de aanwijzing dier punten is in 't oog te houden, dat de keurreserve-bataillons en de korpsen vesting-artillerie en genie-troepen der actieve schutterijen, bestemd zijn tot bezetting der liniën en forten en dat de overige gemobiliseerde schutterkorpsen zooveel mogelijk tot hunne oefening in kampen moeten worden vereenigd.
Art. 96.
De mobiele schutterijen worden beschouwd als korpsen van het leger. Officieren, onderofficieren en korporaals van het leger kunnen daaraan worden toegevoegd. Omgekeerd kunnen officieren, onderofficieren en manschappen der gemobiliseerde schutterijen bij de korpsen van het leger worden ingedeeld.
Art. 97.
Gelijktijdig met de mobielverklaring der reserve-schutterijen kunnen ook de landstorm-schutterijen, geheel of gedeeltelijk, mobiel verklaard en tot het in staat van verdediging stellen des lands gebezigd worden. Zoo noodig kunnen alsdan de ongehuwden van de landstorm-schutterijen bij de reserve-bataillons, tot voltalligmaking van dezen, worden ingedeeld. Het bedrag der schadevergoeding, aan de leden der gemobiliseerde landstorm-schutterijen toe te kennen, wordt door Ons bepaald.
Art. 98.
Met het in werking treden dezer wet houden Onze vroegere besluiten, betreffende de wijze van dienen van vrijwilligers voor de militie en lotelingen, op van kracht te zijn. Geene veranderingen kunnen voortaan ten dien aanzien worden gemaakt dan bij de wet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brief aan J.K.H. de Roo van Alderwerelt.'s-Gravenhage, 24 Maart 1876.
Waarde en Hooggeachte Kameraad!
Ik heb, pas dezer dagen, uw ontwerp van wet over Militie en Schutterij kunnen bestudeeren: ik was bezig aan een stuk over 1787, dat eerst af moest; en ik ben niet zoo gelukkig als gij, die twaalf uur per dag kunt werken. Thans heb ik mij met uw arbeid kunnen bezig houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eer dat wij verder gaan, een enkele vraag: het is immers uwe bedoeling, dat ik het gedrukte stuk behoud? zoo niet, laat het mij dan weten, dan zend ik het u terug. In uw arbeid is zeer veel goeds; en ook, zoo als gij wel begrijpt, veel dat mij niet aanstaat. Ik heb, hier en daar, enkele punten aangeteekend; een volledige beoordeeling geef ik niet; ook niets anders dan mijne opinie; en wanneer ik, hier of daar op stelligen toon zeg: ‘het is zoo’, dan wil dit altijd zeggen: ‘ik meen dat het zoo is’. En nu ter zake. In hoofdstuk I Algemeene bepalingen (Art. 1-17) komt in Art. 2 voor: ‘de militie wordt zooveel mogelijk uit vrijwilligers samengesteld’ enz. - De vraag is: is er kans om die vrijwilligers te verkrijgen. Daartoe raadpleeg ik hoofdstuk II (Art. 18-26) dat over die vrijwilligers handelt; en dan lees ik daar, onder anderen: dat zij moeten kunnen ‘lezen en schrijven’ (Art. 18); - zij moeten zich verbinden voor vijf jaar; de twee eerste jaren onafgebroken onder de wapens blijven; en verder geen dienst doen in tijd van vrede (Art. 20); - zij krijgen, of bezorgen, geen hand- of aanbrenggeld (Art. 21); - zij mogen het korps kiezen, waarbij zij willen dienen (Art. 22); - zij kunnen aspirant-sergeant of aspirant-officier zijn, mits examen (Art. 23); - die aspirant-sergeanten of aspirant-officieren worden in de kazerne afzonderlijk gehuisvest, en Krijgen een distinctief teeken (Art. 24); - en eindelijk krijgen de vrijwilligers voor de militie eene gratificatie voor ieder jaar effectieve dienst (Art. 25). Zal dat alles wel baten? - Ik twijfel er hard aan. Wel zal het de dienstplichtigen aangenaam zijn als zij hooren, dat zij een korps mogen kiezen, een distinctief teeken dragen, hoogere soldij en een gratificatie krijgen; dat zal ben lekker maken, - even als de wolf in de fabel, als hij aan de zegeningen denkt, die hij, als hond zal genieten: ‘Le loup dèja se forge une félicité,
qui le fait pleurer de tendresse’; enz.
Maar even als die wolf geheel en al ontnuchterd wordt, wanneer hij hoort, dat hij, als hond, aan de ketting moet liggen; even zoo zal de milicien er voor terugdeinzen om vrijwilliger te worden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als hij hoort, dat hij dan twee jaar, onafgebroken, onder de wapens moet blijven. Zooals gij het inricht, zullen die vrijwilligers voor de militie bijna even fabelachtige wezens blijven, als thans. Ook aspirant-sergeanten, of aspirant-officiers, zullen er niet veel zijn; want zij, die daarvoor de kennis en de geschiktheid hebben, zijn bij de schutterij overgegaan. Waar nog vrijwilligers voor de militie uit getrokken kunnen worden, dat is uit de ‘pupillen-scholen’, waarvan gewaagd wordt in de noot bij Art. 43. Zulk een instelling zou zeer goed zijn. Art. 10. ‘Een ieder, die voor de militie is aangewezen, kan met een schutterplichtige van dezelfde klasse van oproeping, overeenkomstig de bepalingen dezer wet, van dienstplicht verwisselen.’ Dat deugt niets. Dat stelt de schutterij samen, uit het vermogende en ontwikkelde gedeelte des volks; en de militie, uit de mindere standen, uit de proletarieërs. Het is plaatsvervanging, onder een anderen vorm dan de thans bestaande; en in één opzicht ten minsten, nog minder goeden vorm: nu heeft men nog de kans, dat een plaatsvervanger een goed en beproefd oud-soldaat is; - die kans is wel niet zeer groot, maar die is er toch; - bij Art. 10 is die kans er niet. Art. 11. Militaire afdeelingen: voor elke divisie, één; en onveranderlijk. - Zeer goed. Art. 12. De militaire afdeeling, geplitst in brigade-, bataillonsen kompagnies distrikten. - Die brigade- en bataillons-distrikten kan goed zijn; maar de onderverdeeling tot in kompagniesdistricten gaat wat ver: de bevolking, wat het getal aangaat, wisselt soms te veel af; zoo dat de wet over de indeeling (Art. 13) te dikwijls zou moeten worden veranderd. Art. 16. ‘In elke militaire afdeeling is een hoofdmagazijn; in elk bataillons-distrikt, een distrikts-magazijn’. Het laatste is zeer goed, als het goed wordt uitgevoerd; want daarop komt het aan. - Wat moet er in zulk een distriktsmagazijn voorhanden zijn? - Alles wat noodig is voor de kleeding, wapening en uitrusting der bataillons van het distrikt; maar ook niets meer; zoo dat, bij een mobilisatie, dat magazijn dadelijk leeg wordt. Maar wat moet er dan in het hoofdmagazijn komen? - Ik vrees dat ge daarin weer een geheele wagentrein, met zijn ap- en dependentieën wilt hebben; die ongelukkige passie voor kaissons en ziekenwagens! Zijn er geen schuiten, en schepen, en karren, te krijgen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II. Van de vrijwilligers voor de militie (Art. 18-26). Daarover is reeds gehandeld. Het laatste artikel (26) spreekt van ‘tijdelijke vrijwilligers voor de militie’: vrijwilligers voor drie maanden, om vrij te zijn van de oefeningen bij de schutterij. - Dat kan goed zijn voor de schutterij; voor het kader der militie is het een last. Trouwens het is een punt van ondergeschikt belang. Hoofdstuk III. Van de samenstelling (Art. 27-31). - In de noot staat, dat er in ieder distrikt is: 1 bataillon militie; 1 bataillon actieve schutterij; 1 bataillon reserve-schutterij en 1 bataillon keur-reserve-schutterij. Dat laatste bestaat uit alle manschappen, die vroeger gediend hebben bij de militie (Art. 29). Dit zal iets goeds zijn; wat men er ook tegen geschreeuwd hebbe. Er zijn thans 45 bataillons militie; met de schutterij is er vier maal zooveel, dus 180 bataillons; een 150.000 man, en, door oproeping van den landstorm, kan dit gemakkelijk, 180.000 man worden. Voegt men nu hier nog bij, de bataillons geheel uit vrijwilligers bestaande, en de kavalerie, artillerie en genietroepen, dan zal men wel tot een 200.000 man komen, mogelijk meer. Een imposant cijfer; wij zouden met de helft al zeer tevreden zijn; mits, goed. Waarom een zoo groote sterkte? - Het antwoord is, denkelijk: omdat dit noodig is voor het bezetten en verdedigen van de verschillende deelen van ons land. - Maar dat antwoord beduidt niets: ‘c'est bon pour la galerie’; en meer niet. Het is een dwaasheid om te zeggen: dáár moeten wij zooveel duizend man hebben, en dáár weer zoo veel duizend man, enz.; die cijfers hebben niet de minste waarde. Voor het bezetten en verdedigen van een linie, van een vesting, heeft men niet volstrekt, een bepaald getal soldaten noodig: dat getal is uitermate rekbaar; men kan even goed volhouden, dat men van Naarden tot aan den Lek 40.000 man noodig heeft, als dat men er met 20.000 kan volstaan. In het eigenlijke Holland heeft men zeer weinig aan de getalsterkte; ieder oogenblik heeft men dáár stellingen, waar honderd man even sterk zijn als duizend; de kwaliteit doet hier veel meer dan de kwantiteit. Daarom, wat heeft men aan zoo'n reusachtig leger van 200.000 man. Als men daarmee achter de Utrechtsche linie is, dan is men er meê verlegen; hoe zal men die massa goed verzorgen en huisvesten? Men zal de hospitalen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar werk geven. Een klein, maar goed leger, verdient verreweg de voorkeur. In de noot wordt gezegd: dat het bataillon militie bestaat uit 4 veld-, 1 depot- en 1 schoolcompagnie; en dat bij de laatste alle miliciens van het bataljon worden gedetacheerd, die niet kunnen lezen en schrijven. Dat laatste is zeer goed; mits, natuurlijk, dat het getal van die onwetenden niet te groot is. Maar nu volgt later (Art. 90 en de noot), dat, bij eene mobilisatie, de depot- en de schoolkompagnie, overgaan bij de schutterijbataljons. Maar als er dan geen depot meer is, waar worden dan nieuw opkomende manschappen gekleed, gewapend en geoefend? of rekent men dat dit overbodig is? Is men zeker, dat er, nog tijdens den oorlog, geen nieuwe lichting zal opgeroepen worden? De oorlogen duren wel kort in onze dagen; maar, dat zij altijd binnen het jaar zijn geëindigd, daarvan heeft men toch niet de zekerheid; en, in allen gevalle, de manschappen die men uit de landstorm bij het leger wil trekken, die dienen toch ook wel een weinig ontbolsterd te worden. Art. 31. ‘De zamenstelling van de militie- en schutterkorpsen wordt bij de wet geregeld’. - Goed; maar het ‘boe’ is hier de kapitale vraag. - ‘De georganiseerde militie- en schutterkorpsen staan onder de bevelen van onzen Minister van Oorlog’. - Zeer goed. Hoofdstuk IV. ‘Van de kaders. A. bij de militie’. (Art. 32-48). De redactie van Art. 32 is onduidelijk; maar dat is gemakkelijk te veranderen. De onderscheiding tusschen vast kader en tijdelijk kader, bij de militie, kan goed zijn; dat doet ook minder af; wat meer af doet is, dat de middelen om een goed en voltallig kader te hebben, ook hier wel wat te wenschen overlaten. Maar dat is, thans, een vrij algemeen gebrek. Art. 40, dat aan de officieren van het tijdelijk kader de meeste aanspraken geeft op burgerlijk betrekkingen, is goed; - als het geen doode letter blijft. Art. 41 bepaalt, dat de onderofficieren en korporaals van het tijdelijk kader, bij het einde van hun diensttijd, een gratificatie ontvangen voor ieder jaar dienst; - ook goed, als die gratificatie wat beduidt. Art. 43. De onderofficiers en korporaals van het vaste kader, hebben hooger soldij dan die van het tijdelijke; ook een distinctief | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teeken; de onderofficieren van het vaste kader mogen ook trouwen. - Over dat trouwen zijn de gevoelens zeer verdeeld. Volgens het strikte recht moet men vragen: waarom mogen de korporaals dan ook niet trouwen? - De zoons van gehuwde onderofficieren, pupillen, - zeer goed: wij gelooven niet, dat het goed is, veel getrouwde onderofficiers te hebben; maar, van die er zijn, moet men de zoons verzorgen en tot militairen opleiden. Art. 44. Na tien-jarige diensttijd hebben de onderofficieren van het vaste kader, aanspraak op burgerlijke betrekkingen; - zeer goed; al weer als het geen doode letter blijft. B. Bij de schutterijen (Art. 49-60). Art. 50. De kommandanten van de korpsen schutterij zijn gewezen officieren, beneden de 50 jaar, of officieren in activiteit. - Zeer goed. Art. 52. De adjudant bij de schutterij kan zijn een officier, de onder-adjudant een onderofficier van het leger. - Zeer goed. Art. 53. De militaire Bevelhebber en de Commissaris des Konings, vereenigd, doen de voordracht tot officier bij de schutterij. - Zeer goed. Art. 54. De onderoffiiciers en korporaals van de schutterij worden aangesteld door den militairen bevelhebber, op voordracht van den korpskommandant. - Goed. Art. 55 en 56. De officieren, onderofficieren en korporaals der schutterij, doen, ieder jaar, vier weken dienst bij de militie. - Goed. Maar, zullen er veel liefhebbers zijn, voor het kader der schutterij? - Art. 57, 58 en 59 spreken van toelagen, gratificatiën en eerste uitrusting voor officieren en onderofficieren van de schutterij. - Dit alles is onbepaald en duister: men weet niet of die gelden zoo belangrijk zijn, dat zij aanmoedigen om bij het kader te komen, en niet belangrijk genoeg, om te zwaar te drukken op de schatkist; en toch, een van beide is te vreezen. Bovendien; de geldelijke voordeelen, verbonden aan het bekleeden van een rang bij het kader, zullen nooit groot genoeg zijn, om die rangen te doen begeeren door het vermogende en voorname gedeelte van de bevolking; dat zal verkiezen gewoon schutter te zijn, en er allerlei loopjes op vinden, om zich, zoo veel mogelijk, aan de schutterlijke diensten te onttrekken; allengs zal de meening zich vestigen, dat de diensten neerkomen op de mindere standen, en dat de aanzienlijken daar vrij van zijn; en dat is iets, dat groot kwaad doet; juist niet, om de mindere geoefendheid, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daaruit voortvloeit: dat is een bijzaak; - maar om dat, op die wijze de schutterij wordt verkleind en nadeel toegebracht in haar naam en waarde. Hoofdstuk V. ‘Van de kleeding, uitrusting en wapening’. (Art. 61-64). Art. 61. Van rijkswege, de kleeding, uitrusting en wapening van de schutterij en van de militie. - Goed maar kostbaar; toch goed. Art. 62. De uniform van de schutterij nagenoeg gelijk aan die van de militie. - Goed. Hoofdstuk VI. ‘Van de oefening. A. Bij de militie’. (Art. 65-71). In de hoofdzaak overeenkomende met het thans bestaande; wat er bijgevoegd is, is goed. B. Bij de schutterijen (Art. 72-88). In het algemeen, goede bepalingen; en juist daarom, hebben zij minder kans van te worden aangenomen; en eens, aangenomen, van goed te worden uitgevoerd. Vooral is goed, Art. 76, bepalende dat de manschappen van de actieve schutterij, het eerste jaar, zes weken in een kamp zullen worden geoefend, door officieren en onderofficieren van het leger. - Aan welke militaire wetten zijn, gedurende die zes weken, die schutters onderworpen? Hoofdstuk VII. ‘Van de dienst der schutterijen in tijden van gevaar en oorlog’. (Art. 89-98). - Goed. Een enkele opmerking. - Volgens Art. 95 moet een goed deel van de gemobiliseerde schutterij ‘zooveel mogelijk in kampen worden vereenigd voor hunne oefening’. - Gambetta heeft dat in 1870 gedaan, en dat was zeer goed; maar in Frankrijk had men terreinen voor die kampen; en die heeft men, weinig of niet, in het eigenlijke Holland, en daar heen moeten toch de schutterijen. Hooge, drooge, gezonde grond, geschikt voor een kamp, behoort tot de zeldzaamheden in het eigenlijke Holland; het zal, gewoonlijk, op de duinstreek neerkomen; en ook die is niet gunstig voor de gezondheid. Het ‘zooveel mogelijk in kampen’ is dus maar een uitdrukking om te verbergen, dat dit maar schaars mogelijk is.
Na die bijzondere aanmerkingen - wier gegrondheid ik misschien niet altijd zal volhouden - besluit ik met twee algemeene aanmerkingen op uwe wet. Vooreerst, de geldelijke zijde; gij telt die, geloof ik, te ligt; gij doet zoo als Thorbecke, die van geldzaken eigenlijk niets af | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wist, ze met een ‘suprème dédain’ behandelde, en maar zeide: ‘voor die behoeften moeten de middelen worden gevonden.’ Voor niemand doe ik onder in vereering voor Thorbecke; maar dit belet niet, dat, naar mijne meening, hij hier verkeerd oordeelde: een behoefte is, altijd, maar betrekkelijk; het is meer of minder een behoefte; en de middelen om aan die behoefte te voldoen, kunnen wel eens meer nadeel aanbrengen, dan de voldane behoefte, voordeel. Vooral in Staats-uitgaven moet men, op verstandige wijze, zuinig zijn; men mag geen vier gulden geven, voor wat men voor drie kan krijgen. Men moet vooral niet uit het oog verliezen, dat men de uitgaven niet te zwaar laat drukken op de krachten en hulpmiddelen van het land. Hebt gij dit wel in het oog gehouden? - Ik verbeeld mij dat de inrichting van ons leger en schutterij, zooals gij die wilt, een aardig duitje zal kosten. Nu weet ik wel dat dit, op dit oogenblik, weinig bezwaar zou uitmaken tegen de verwezenlijking van uwe ontwerpen: men deinst niet terug van geldverspillingen; veel uitgeven, is flink; bezuinigen willen, is kleingeestig; - uit dien hoek waait thans de wind. Maar zijt zeker, dat dit slechts een voorbijgaande dwaasheid is, die, misschien, door een erge reactie wordt opgevolgd. Mijne tweede aanmerking is, dat gij te logisch redeneert. Ik herinner mij, dat ik u, voor jaren, in een gesprek, eens gezegd heb, dat men ook van de logika kan misbruik maken; en dit is, geloof ik, het euvel daar gij nog wel eens aan mank gaat. Uwe redeneeringen sluiten als een bus; alles is daarbij op regelen en beginselen gegrond; maar de werkelijkheid is te veel uit het oog verloren; gij handelt te veel als Rousseau toen hij zijn ‘Contrat social’ optimmerde. Het is niet genoeg, dat een ontwerp goed is; het moet ook goed kunnen worden verwezenlijkt; anders heeft men er weinig aan. Men moet altijd in het oog houden, dat men te doen heeft met bestaande zaken; en met menschen, die dikwijls alles behalve logisch zijn in hunne gevoelens en in hunne handelingen. Die menschen verstandiger, krachtiger, edeler te maken, dat moet het hoofddoel zijn van ons streven, - maar tot dat doel komt men niet door enkele redeneering.
Ik behoef u geen verontschuldiging te maken, over dit lange schrijven; en over de uiting van meeningen, soms afwijkende van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de uwe: ik zou mij, bij uwe meeningen niet zoo lang hebben opgehouden, had ik ze onbelangrijk geacht; ik zou uw ontwerp van wet niet zoo ernstig hebben bestreden, op sommige plaatsen, wanneer ik niet de overtuiging had, dat het op andere plaatsen zeer goed is. Ontvang de betuiging der gevoelens van hoogachting, waarmede ik blijf, Uw toegenegen kameraad, W.J. Knoop. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brief aan Generaal W.J. Knoop.Den Haag, 28 Maart 1876. Hooggeachte Generaal!
Mijn allervriendelijksten dank voor uwe opmerkingen, die ik, als alles wat uit uwe pen komt, met veel genoegen heb gelezen. Vergun mij, dat ik over eenige punten eenige nadere opheldering geef. Verveelt u mijn geschrijf, de papiermand kan uitkomst geven. 1o. Vrijwilligers voor de militie is slechts een andere naam, meer met de Grondwet overeenkomende, voor de tegenwoordige vrijwilligers. Het kan zijn dat ze niet komen zullen; maar dan zijn we nog even ver als nu. 2o. Het behoud der nummerverwisseling. Daarover kan men ‘à perte de vue’ redeneeren. Maar mijne regeling heeft het groote voordeel, dat ze uitvoerbaar, bereikbaar is; u ziet dat dezer dagen wel uit de dagbladen. De absolute afschaffing der vervanging, is, naar mijn inzien, meer als een soort van doctrinaire utopie te beschouwen, die toch nooit iemand zal kunnen verwezenlijken, noch hier, noch in België, noch in Engeland. Op het terrein van praktische staatkunde - ik behoef u dit niet te zeggen - is het nooit de vraag wat absoluut goed, maar wat bereikbaar is. Ik zou dus nooit de afschaffing voorstellen, zelfs indien ik er voor ware. Maar ik ben er, zooals u weet, op de gronden in mijn opstel van de ‘Vragen des Tijds’ ontwikkeld, tegen. Het is ook niet juist, te beweren, dat op die wijze de militie alleen uit proletariërs zal zijn samengesteld. Dat is, inderdaad, schroomelijke overdrijving. De kleine burgerij in de steden dient, nu reeds, zelve; bij mijn stelsel zal dit nog meer het geval zijn. De militie bestaat voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
⅕ uit plaatsvervangers en nummerverwisselaars; bestaat dan ⅘ van ons volk uit proletarieërs? 3o. De kompagnies-distrikten. Deze indeeling is noodig, om grootere kringen dan de gemeente te krijgen. Anders kan men het contingent niet uitbreiden. Vele gemeenten kunnen nu reeds hun contingent niet leveren; zoodat wij onze 10.400 man nooit compleet hebben. Maar daarom behoeft elk distrikt niet juist eene kompagnie te leveren. In Pruissen is dit wel het geval; maar dan ontstaat het bezwaar waarop u wijst; dat is daar echter weder, door eene andere vrij gecompliceerde regeling, weggenomen. 4o. De magazijnen. In het hoofdmagazijn moet alles aanwezig zijn, wat noodig is om de divisie te mobiliseeren. Door de ondervinding wijs geworden, is dat nu, eindelijk, in Frankrijk ook zoo begrepen; daar had men, nog in 1870, ons dwaze stelsel van ophooping in een paar magazijnen, waar men de zaken in geen zes maanden uit kan krijgen. - Of men geen schuiten, schepen en karren kan krijgen, vraagt u; wel zeker, en deze zullen bij duizenden noodig zijn voor de latere aanvoeren; maar die heeft men niet, met een tooverslag; vraag dat maar eens aan Booms. Voor de eerste uitrusting aan munitie enz., moet alles, in vredestijd, in het magazijn zijn; en zoo opgelegd; dat alles in 24 uren er uit kan. Zoo is het in Duitschland; en wij, die van al die zaken geen praktische ondervinding hebben, moeten, naar mijn bescheiden meening, niet wijzer willen zijn dan zij, die bij zoo vele oorlogen ondervinding hebben opgedaan, en in zulke zaken een zeer praktische blik hebben, terwijl zij tevens geen cent noodeloos uitgeven. De tijd, dat men met een fransche slag zich van de zaken kan afmaken, onder de magtspreuk: ‘dat alles komt in oorlogstijd te regt’, is voorbij; niemand gelooft, gelukkig, meer aan dat teregt komen; niets komt teregt, wat niet behoorlijk is voorbereid; allerminst bij ons, waar men den slag om zich te redden, ‘de se débrouiller’, ten eene male mist. Er zal toch, kwam er oorlog, bij ons verwarring genoeg zijn. Juist daarom moet men, al wat daarvoor vatbaar is, in vredestijd regelen, en daardoor de verwarring tot een minimum reduceeren. 5o. De legersterkte. In uw betoog daarover, is wel veel waars, maar de geheele redeneering berust toch, naar mijn inzicht op een valsche bazis. Als men, om eene linie goed te verdedigen, 40000 man noodig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou hebben, maar men heeft er slechts 20000, volgt daaruit dan, dat de linie niet verdedigbaar is? - Natuurlijk niet, men redt zich dan met hetgeen men heeft. Maar moet men daarom nu die onvolkomenheid tot stelsel verheffen? Pas op; want met uwe redeneering kan men gemakkelijk bewijzen dat ons leger veel te sterk is. Zijn 20000 man zoo goed als 40000, waarom dan niet verder gegaan? Dan zijn 10000 ook even goed als 20000; 5000 even goed als 10000. Die quaestie van benoodigde troepen is niet zoo eenvoudig. Men kan zich daarvan niet zoo, met een fransche slag, afmaken. Met beweeringen als: ‘in het eigenlijke Holland heeft men zeer weinig aan getalsterkte,’ of: ‘de qualiteit doet meer af dan de quantiteit,’ komt men geen stap verder. Dat zijn, vergeef het mij, algemeenheden, waarmede men geen legersterkte kan bepalen. Die bepaling moet gegrond zijn op nauwkeurige kennis van onze verschillende linieën, en van de toestanden waarin ons leger komen kan. Men schermt altijd met dat eigenlijke Holland, - réminiscence van vroegere eeuwen, - maar men ziet voorbij dat wij in die hollandsche terreinen niet vechten zullen. Ik weet niet of u onze linieën, en speciaal onze Utrechtsche, zoo dikwerf op het terrein bestudeerd hebt als ik. - Kaarten-studie beteekent niets -; maar dan zal het u, als mij, duidelijk zijn, dat het bij die linie - de Utrechtsche - vooral aankomt op de langdurige verdediging van de voorgelegen hooge terreinen, en dan heeft men, alleen bij Utrecht, aan 50000 man niet te veel. Eene Waalverdediging, het afslaan van eene landing, vorderen evenzoo vrij groote legers. De begrippen omtrent de verdediging van onze linieën zijn nog in hunne kindsheid. Men ziet in eene linie nog niets dan strooken water door dijken doorsneden, alsof we nog leefden in de 17de eeuw; maar dit begrip is, voor den tegenwoordigen tijd, klinkklare onzin, die alleen bewijst, dat men hier niet op de hoogte is van hetgeen in de laatste jaren op het gebied van den vestingoorlog heeft plaats gevonden. Ik heb daarover eene uitvoerige nota gereed gemaakt, die ik bij de vestingbegrooting zal voegen, en waarvan ik u een afdruk zenden zal. Overigens blijf ik op die 200000 man niet dood. Het komt in de eerste plaats op algemeene oefening der natie aan. Dit is mijn stelsel; in tegenstelling van het ultra-militaire stelsel, dat alleen op het leger let, en dat leger, door afschaffing der plaatsvervanging, zoogenaamd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbeteren wil. Daarin ligt eigenlijk het zwaartepunt der quaestie. Ik wil een gewapend volk, én een leger; omdat een leger alleen nooit iets geeft waar het geldt, de onafhankelijkheid van een land te verdedigen. De zuivere militairen willen alleen een leger; dit willen zij goed maken door afschaffing der plaatsvervanging; en de rest van de bevolking willen zij ongewapend laten; - naar mijn inzien, een pernicieus stelsel. Ik zou de 45 keur-reserve-bataillons, met de 45 depot-kompagnieën, de vestingartillerie en genietroepen, als bezettingen willen aanwijzen. Dan wordt het geheele leger, namelijk 45 bataillons à 4 kompagnieën, beschikbaar te velde. In reserve blijven dan 45 actieve bataillons schutterij en de 45 gewone reservebataillons, die spoedig genoeg noodig zullen zijn tot aanvulling der verliezen, door zieken, gewonden, enz. Al die jonge troepen smelten weg, en die groote cijfers op het papier zullen nog maar zeer matige cijfers geven in de werkelijkheid. Voor de oefening van die 90 bataillons, die in reserve zijn, zijn terreinen volstrekt noodig; en die zijn wel te vinden, als men maar wil; ook achter de linieën. Hoog behoeven die terreinen niet te zijn; wel, droog; en droog zijn ze allen te maken, als men de middelen maar aanwendt. Maar ook in dit opzicht, zijn we soms ware Abderieten. Zie, de Maliebaan; nu het noordelijk deel gedraineerd is, is het volkomen droog; waarom wordt de rest nu niet gedraineerd? 6o. De geldzijde. Geld zal de organisatie kosten; maar minder dan eene, door sommigen gewenschte, aanzienlijke uitbreiding der militie. Ik tel dit bezwaar niet ligt; maar ik deel de meening van Thorbecke, dat, als de behoefte werkelijk bewezen is, het geld gevonden moet worden. Een huisvader moet de teering naar de neering zetten; geen economist heeft ooit dien regel voor een Staat aangeprezen; en hij zou, bij een zoo bloeienden financieelen toestand als de onze, hier ook hoegenaamd geen zin hebben. Maar onze kostbare organisatie zal - zegt u - door reactie kunnen worden gevolgd. Juist om te beletten dat deze reactie tegen de hooge oorlogsuitgaven - die zeker komen zal - ons treffe, wil ik, al wat daar voor vatbaar is, regelen bij de wet. Ik heb drie wetten gereed gemaakt, drie hoofdwetten namelijk; van de kleinere die noodig zijn, bij voorbeeld omtrent den staat van voorbereiding, oorlog en beleg, de onteigening, enz., spreek ik niet. Drie hoofdwetten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij 2o. behoort nog - maar deze is slechts van kleinen omvang - eene wet op de organisatie, of formatie, der schutterijen of schutterkorpsen. Zullen die wetten ooit tot stand komen? - Het is twijfelachtig. Maar, zijn ze er eenmaal, volgens dezelfde gedachte ontworpen, één goed ineensluitend geheel vormende, laat dan de reactie maar komen: die tornt er tegen op, en zal er de handen wel af houden. Uw verwijt, dat ik te logisch - met andere woorden te doctrinair - redeneer, is inderdaad zoo ongegrond mogelijk. Zoudt u inderdaad gelooven, dat ik, na eene tien-jarige ondervinding van het parlementaire leven, nog veel illusieën had omtrent hetgeen in ons land tot stand is te brengen? Met veel meer recht kan men zeggen, dat zij, die à tort et à travers op afschaffing der plaatsvervanging aandringen, doctrinaire enthousiasten zijn, die geen rekening houden met de werkelijkheid. Mijne wet op de militie en de schutterij zou alleen tot stand te brengen zijn, onder deze voorwaarden:
De overige wetten gaan van zelven. Zij zijn meest - daaruit kan u blijken, hoe weinig doctrinair ik ben - op het bestaande gebaseerd, behoudens kleine aanvulligen en verbeteringen. Maar het bestaande wordt daardoor vastgelegd, gesecureerd tegen de reactie, en tegen de knutselarijen van opvolgende Ministers van Oorlog, die met hunne eindelooze en dwaze veranderingen, zonder logika en zonder beginselen, de zaken hoe langer hoe meer in de war hebben gestuurd. Onze Ministers van Oorlog waren tot hier toe de grootste vijanden van ons krijgswezen; en mij is een Minister het liefst, die niets doet: dan bederft hij, ten minste, niets. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik eindig met verschooning te vragen voor mijn langdurig gekeuvel; ook, voor deze of gene scherpe opmerking, die mij wellicht hier of daar ontsnapt mocht zijn. Het humeur wordt er niet beter op, wanneer men, veel meer man van handeling dan van de phrase, zijn leven te midden van het eindeloos gebabbel van ons Parlement moet doorbrengen.
Met de meest oprechte hoogachting,
U.H.Ed.G's. D.v. Dien. De Roo van Alderwerelt. |
|