De Gids. Jaargang 60
(1896)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Het clericalisme in den Italiaanschen staat.'t Is een goed ding dat wij, arme menschenkinderen, altijd onder den indruk van hetgeen onmiddellijk om ons heen voorvalt, nu en dan eens omhoog worden getrokken of een wijden horizon te zien krijgen. Zulk een horizon opent Zola, wanneer hij in zijn Rome bij monde van den jongen abt Pierre Froment in 't begin van zijn boek, ons een nieuw godsdienstideaal voor oogen stelt, namelijk een hernieuwd, hervormd, herboren Apostolisch Katholicisme, waarvan Leo XIII de initiator zoude zijn. 't Doet er niet toe of wij voor ons overtuigd zijn, dat oude zakken niet de plaats zijn voor nieuwen wijn, met andere woorden dat, zoo er een nieuwe godsdienst in wording is, deze niet zijn middenpunt zal vinden in den Heiligen Stoel, waarvan politieke macht altijd het hoofdstreven is geweest; zeker blijft het, dat het Katholicisme, hier in Italië althans, in aanhang wint. De terugblik op wat men zich nu voorstelt betere tijden te zijn geweest, de afwisselende, onzekere, ongemotiveerde houding van het laatste Ministerie, in zake het Vatikaan, en daartegenover de sterke consequentie die al de pauselijke daden kenmerkt, behooren zeker onder de oorzaken van het afnemen van het volksvertrouwen aan de eene zijde, het toenemen daarvan aan de andere. 'k Geloof niet dat het misplaatst is om, voor wij het clericalisme in Italië wat nader in oogenschouw nemen, eerst nog eens het beeld van Leo XIII ons voor den geest te halen, zooals Zola het zoo meesterlijk heeft geschetst. ‘En waarom zou, in deze moderne wereld, waarin alles ten gunste van het wonder spreekt, het Katholicisme niet herboren kunnen worden, niet weer groene twijgen voortbrengen en frissche krachten, onverwelkelijke bloesems dragen?’ | |
[pagina 20]
| |
Zoo meent Pierre Froment, de jonge abt, die zoo teleurgesteld terugkwam uit Lourdes, met al zijn realistische knoeierijen. De terugkeer tot de oude Heidensche slavernij, nu vertegenwoordigd door het kapitalisme; de teleurstelling die de wetenschap aan het menschdom heeft bereid, door noch aan zijn dorst naar recht in dit leven, noch aan zijn hoop op een toekomstig te gemoet te komen; de koude die het bevangt bij de uitspraak der wetenschap, dat de eenige troost en belooning na een leven vol strijd en offers is: een factor geweest te zijn in den algemeenen arbeid - dit alles heeft den godsdienst krachtiger dan ooit doen ontwaken, dit alles wijst op een nieuwen godsdienst. De macht van de democratie, namelijk de maatschappij der toekomst, is in wording; maar ieder voelt het, de mensch kan bij brood alleen niet leven, ook al zal ieder zijn brood hebben; men zoekt, men vraagt, men tast, men steekt de handen uit naar het onzichtbare en toch onontbeerlijke; men dorst naar het oneindige. En dan ziet de jonge geestelijke den ascetischen Leo XIII voor zich, den idealen Paus, de mystieke figuur met zijn wijden geest en zijn edelmoedig hart, zooals hij hem in zijn brieven, zijn documenten, zijn encyclieken heeft bestudeerd. Is deze niet de man tot wien aller oogen zich richten? Is in hem niet de aanvang vertegenwoordigd van een godsdienst in overeenstemming met de democratische denkbeelden, met andere woorden van den eenig denkbaren godsdienst, de wedergeboorte van het primitieve Christendom, van het Katholieke Socialisme? Wij hooren dan hoe zijn geheele vroegere leven, door zijne opvoeding in Rome, zijn nuntiusschap te Brussel, zijn lang episcopaat in Perugia hem hiertoe heeft voorbereid, en hoe hij, van 't oogenblik zijner verheffing tot Paus, zijn sociaal denkbeeld heeft ontwikkeld. In den moeielijken toestand, door Paus Pius IX geschapen, komt dadelijk het tweezijdig streven van Leo XIII uit. Hij is de onverzettelijke behoeder van het dogma en te gelijk de buigzame politicus die, zoover het mogelijk is, verzoenend wil optreden. Beslist breekt hij met de moderne philosophie, gaat tot vóór de Renaissance, dus tot de Middeleeuwen terug, en herstelt in de Katholieke scholen de Christelijke leer in den geest van Thomas van Aquino, den zachtmoedigen leeraar. Dan - als op deze wijze het dogma in veiligheid is gebracht - | |
[pagina 21]
| |
is zijn politiek er een van evenwicht; van alle omstandigheden weet hij partij te trekken. Hij verzoent den Heiligen Stoel met Duitschland, brengt toenadering tot Rusland teweeg, bevredigt Zwitserland, verlangt Engeland's vriendschap, schrijft aan den Keizer van China om de Katholieke zendelingen in bescherming te nemen, komt in Frankrijk tusschenbeide en erkent de Republiek. Van den aanvang af ligt in al zijn handelingen een denkbeeld, en dat is: de wereldlijke macht van het Pausdom, de alleenheerschappij over alle zielen, Rome tot het middenpunt en de heerscheres der wereld. Zijn doel is: arbeiden aan de eenheid der Kerk, alle afwijkende sekten tot haar terugbrengen, om haar onoverwinnelijk te maken in den socialen strijd, die wordt voorbereid. In Rusland tracht hij het zedelijk gezag van het Vatikaan te herstellen; in Engeland de Anglikaansche kerk te ontwapenen, haar tot een soort van broederlijken wapenstilstand te brengen; maar vooral in het Oosten worden de schismatische kerken behandeld als kinderen in de verte, naar wier terugkeer zijn vaderhart verlangt. Over welke macht zou Rome niet beschikken op het oogenblik dat zij over alle Christenen der wereld zou heerschen? En tot welk eene hoogte is zij zelfs nu niet reeds geklommen? Het Jubileum van den Paus is in alle Christelijke Staten gevierd; het toestroomen van duizenden, zoowel als ontelbare brieven en geschenken, waren de sprekende bewijzen van het enthousiasme! En dan wordt het sociale denkbeeld van Leo XIII verder ontwikkeld. Toen hij nog bisschop van Perugia was, had hij een brief geschreven waarin hij steeds wijst op het humanitaire socialisme. Paus geworden, verandert hij een oogenblik van denkbeeld en vaart tegen de revolutionairen uit, wier vermetelheid hem beangstigt. Maar het gevaar begrijpende van het socialisme te laten in handen der vijanden van de Kerk, gaat hij op den eerst ingeslagen weg voort, luistert naar de populaire bisschoppen in de landen waar socialistische propaganda wordt gemaakt, tracht zich te mengen in de Iersche geschillen, trekt den banvloek in, waarmede in de Vereenigde Staten de Ridders van den arbeid waren geslagen, gaat de verspreiding der socialistisch-katholieke boeken niet meer tegen. Deze evolutie vindt men nu terug in de encyclieken: Immortale Dei, over de menschelijke wijsheid; Sapientiae, over de plichten der Christelijke burgers; Rerum | |
[pagina 22]
| |
Novarum, over den toestand der arbeiders; en 't is vooral 't laatste dat de kerk als 't ware hernieuwt. De Paus constateert de overdrevene ellende der arbeiders, de vele arbeidsuren, het ontoereikend loon. En deze hand, openlijk aan de armen en nederigen toegestoken door den Vicaris van Christus, wat beduidt zij anders dan een nieuw verbond, de aankondiging van eene nieuwe heerschappij van Christus op aarde? In 't geschil met Italië - 't is waar - scheen de Paus niet te begrijpen dat zijn geestelijke macht groot genoeg is om de heerschappij over Rome te ontberen, maar deze houding is slechts een politiek noodzakelijke, die veranderen moest als 't uur daarvoor slaan zou. Nooit was de H. Vader zoo groot geweest als juist na het verliezen der wereldlijke macht, nooit had zijn zedelijke macht zoo wijd hare stralen verspreid. Een Paus, te midden van een gewapend Europa, heerschend over een klein terrein, waar hij door een vreemde macht zou moeten worden ondersteund, hoe klein is dat denkbeeld! Neen de oplossing moet deze zijn: óf de Paus machthebber over de geheele wereld, óf alleen bekleed met het geestelijk gezag!
't Is goed dat Zola, die niet voor niets Rome is komen zien en die begrepen heeft welk een onding een hernieuwd bestaan van een Kerkelijken Staat zou zijn, de herwinning van Rome door den Paus handig wegmoffelt, door het als eene politieke manoeuvre voor te stellen; dit toch is een denkbeeld dat, niettegenstaande al de taktlooze en gewetenlooze politiek in de laatste jaren door het gouvernement gevoerd, voor geen verstandig Romein of zelfs Italiaan meer denkbaar is. 't Behoort tot de droombeelden die men zich buitenaf, waar men over de intieme toestanden des lands niet kan oordeelen, mag vormen, niet hier te midden van 't Vereenigde Koninkrijk dat Rome tot hoofdstad heeft. Er mogen ook zoovele stemmen zijn die den ‘goeden ouden tijd’ prijzen, en die om het heden des te zwarter te maken, de blanke zijde van het verleden doen uitkomen, maar tusschen dit en het terugverlangen van den ouden toestand ligt een hemelsbreed verschil. Een Republiek, een Federale Staat, alles is denkbaar, alles is mogelijk, maar nooit een papa re, nooit een terugkeer tot vervlogen tijden. Intusschen willen wij - dit vooropgesteld - wat nader doen zien hoe feitelijk het Katholicisme, en hiermede het | |
[pagina 23]
| |
clericalisme, hier in Italië toenemende is, en hoe de laatst afgetreden regeering, schoon slechts een schakel in den keten, hiertoe het hare heeft bijgebracht.
Er zijn er, die Crispi en Leo XIII gaarne met elkaar vergelijken; 't is zeker zeer vleiend voor eerstgenoemde; maar wat daarvan zij, zeker is het dat onverzettelijkheid den grondtoon van beider karakter uitmaakt. Het antagonisme dezer twee personen droeg dan ook nu en dan zelfs een persoonlijk karakter. De eerste onaangenaamheden hadden reeds plaats bij de verkiezing van Leo XIII tot Paus. De Heilige Vader wilde den zegen niet, zooals tot nog toe gebruik was, van de St. Pieterskerk geven, en dáár niet gekroond worden; hij had van de verkiezing zelve geen officieele aankondiging bij 't Gouvernement gedaan, wat Crispi, die toen Minister was, aanleiding gaf aan 't Vatikaan te laten weten, dat, zoo de Paus zich nog in de St. Pieterskerk mocht laten kronen, hij - Crispi - niet voor de publieke orde kon instaan. In deze boodschap lag al dadelijk iets vinnigs. Een maand daarna viel Crispi, en pas na negen jaar kwam hij weer aan de groene tafel. Deze negen jaar behooren, wat de clericale politiek betreft, tot de rustigste. Depretis, een slimme vos, die bijna al dien tijd aan 't roer was, wist in de moeielijke verhouding met het Vatikaan een voorzichtigen en gematigden geest te bewaren; ook Zanardelli, schoon meer revolutionair, was toch in zijn clericale politiek tactvol en verstandig. Crispi daarentegen heeft gedurende zijn verschillende ministerschappen eene vreemde, springerige politiek gevolgd, die de clericalen noodzakelijk tot verzet moest prikkelen; eene persoonlijke meer dan eene ministerieele politiek. In 1887 schijnen de relaties prachtig, en Crispi spreekt zelfs de bekende woorden: ‘Leo XIII is geen gewoon man, de tijden komen tot rijpheid, de harde punten worden afgeslepen, Staat en Kerk zouden elkander nader kunnen treden.’ De Vatikaansche tentoonstelling wordt een heugelijk feit genoemd, de Katholieken worden met zekeren nadruk uitgenoodigd ‘den hoogen Kerkvader te eeren.’ 't Heeft er iets van of men den Paus eerstdaags in 't paleis van Braschi, den zetel van het Ministerie, verwacht. Vervolgens raadt Crispi den Koning aan, een geschenk bij gelegenheid van het jubileum te zenden; en de Paus antwoordt: 'k neem het gaarne aan van | |
[pagina 24]
| |
den ..... Koning van Piemont. Daar zijn de poppen aan 't dansen. Crispi wordt baas, ontkent de toenadering, zet den burgemeester af, brengt de oprichting van het monument van Giordano Bruno tot stand, proclameert in een zijner redevoeringen de opperheerschappij van de Dea Ragione. Maar wij komen weder in eene andere phase. Gedurende zijn derde, (en God geve) laatste ministerschap, in eene politieke redevoering te Napels vóór de Kamerverkiezingen van Mei '95, waarbij de Regeering van den clericalen kant op hulp meende te mogen rekenen, wordt niet meer de Dea Ragione, maar nu Dio e la patria aangeroepen; het uitspreken van Gods naam in eene politieke rede is hier in Italië namelijk, in alle geval op de wijze waarop Crispi dat deed, eene hulde aan de clericalen gebracht. En meer dan dit: er worden concessies gedaan aan Godsdienstige vereenigingen; aan de aartsbisschoppen van Milaan, Bologna enz. wordt het exequatur toegestaan. Dan komt de brief van den Paus aan zijne kudde over de houding gedurende de verkiezingen aan te nemen. Schoon de brief op zich zelf weinig nieuws bevatte, namelijk de aanmaning tot onthouding van de stemmingen, voor zoover de kiezers hiermede niet in tegenspraak handelen met hunne maatschappelijke betrekking en particulier belang, was deze aanmaning, als een vernieuwd verzet tegen de regeering, Crispi toch onaangenaam, en eene onverkwikkelijke polemiek was het gevolg. De onderhandelingen over verschillende concessies, die op 't punt stonden gedaan te worden, werden ingetrokken; het 25 jarig bestaan van Rome als behoorend tot het vereenigd Koninkrijk Italië, met andere woorden de val van 's Pausen wereldlijk gezag, werd officiëel door het Parlement tot een nationaal feest gestempeld. Daarna wordt de wonderlijke rede van Crispi bij de onthulling van Garibaldi's standbeeld gehouden, waarbij de verhouding tusschen 't Vatikaan en 't Gouvernement in herinnering wordt gebracht en uit elkaar gezet. Was er iets meedoogenloozers te bedenken, dan op het oogenblik dat de Paus uit zijn vensters het feestgejoel voor zijn val mocht aanzien, hem toe te roepen: och ge hebt het daar zoo goed, wees toch blij dat gij vrij zijt van de zorgen en moeielijkheden die mij ten deel vallen! Maar ook spoedig komt het tegenwoord en zendt de Paus den welbekenden brief van protest tegen de Septemberfeesten | |
[pagina 25]
| |
de wereld in, waarin voor het eerst zijn wereldlijke macht weer ronduit wordt ter sprake gebracht. Onderwijl hebben de gemeentelijke verkiezingen plaats, die zeér ten voordeele der clericalen uitvallen, en kort daarna het groote incident met den Koning van Portugal, wiens bezoek aan den Koning van Italië door den Paus wordt verhinderd. Van eene verzoening tusschen Kerk en Staat is dus na de gebeurtenissen der laatste jaren minder dan ooit sprake geworden, maar - de Kerkvader is 85 jaar! En zoude onder nóg minder verzoeningsgezinde omstandigheden, en grooteren drang van buiten Italië, niet het supreme conflict kunnen ontstaan, en besloten worden het volgend conclave buiten Rome te houden? En wat zouden daarvan de gevolgen kunnen zijn? Wij stippen dit even aan om er op te wijzen hoe alle kleine incidenten en taktlooze handelingen van de zijde van 't gevallen ministerie zeer mogelijk tot de verhaasting van een conflict, waarvan de gevolgen op 't oogenblik niet te berekenen zijn, en waartegen Italie innerlijk niet bestand is, hebben bijgedragen. Maar - wij herhalen het - de gevolgde clericale politiek is slechts een schakel in den keten, - den grooten keten die het Katholicisme langzamerhand vaster en hechter begint te slaan om het sceptische Koninkrijk Italië. De reden van haar ontstaan, of liever van hare voortzetting en versterking, is veel verder en dieper te zoeken dan bij een enkel ministerie; ze is te verklaren uit de geschiedenis van Italie zelve, uit de wijze waarop het sints 25 jaar bezig is zich te vormen.
Het waren dagen van enthousiasme toen, na de vrijmaking van Noord en Zuid, ook de Kerkelijke Staat, ook het langbegeerde Rome toetrad, en in September 1870 de pauselijke sbirren moesten wijken voor de roodgehemde Garibaldianen. Het was een schoone strijd geweest, een strijd waarin al wat Italië aan moedige, flinke, doortastende mannen bezat, had deelgenomen; een opvlamming van de edelste hartstochten, een geven van zich zelf, zijn krachten, zijn geld, zijn goed. Wie de ouden van dagen - want na 25 jaar worden de deelnemers dagelijks schaarscher - van die tijden hoort vertellen, voelt een geur van frischheid, van zuiverheid, van kracht over zich heenwaaien. Geen verlangen om uit te blinken, om de eerste te zijn, om macht te hebben, waren de drijfveeren, | |
[pagina 26]
| |
maar heilige liefde voor het land, voor het arme, onderdrukte, teruggehouden, achterlijke volk. En toen de illusie verkregen, de droom werkelijkheid was geworden, welk een veld van arbeid vóór zich! En met welk een moed toog men aan 't werk! Italië, het schoone Italië, waar heel Europa zijne poëzie kwam halen, maar om thuis gekomen God te danken zelf niet tot de lazzaroni of polenta-eters te behooren, Italië zou nu ook sociaal groot en geacht worden! Al de oude verpestende miasmen zouden verdwijnen, het land zou vruchtbaar, het volk zelfbewust worden. Weg met de verderfelijke priesterheerschappij! De priester behoort in de kerk, niet in de school, niet in het huisgezin! De kinderen zouden verlichtend onderwijs, de boeren hun lapje grond om te bebouwen krijgen; de steden moesten brandpunten worden van beschaving en ontwikkeling, want kon niet de Italiaan - vlug en ontvankelijk als hij is - in korten tijd inhalen wat de Noordlander langzaam had aangeleerd? En Rome, het oude, eeuwige, geliefde Rome, la città dell'anima; het Rome van Cesar, van Augustus, van Paus Gregorius en Paus Julius, het zoude nu het Rome worden van Victor Emmanuel, den Vader des Vaderlands, van Humbert zijn zoon, van Victor Emmanuel III, zijn pas geboren kleinzoon. Moeielijkheden waren er, natuurlijk, want alles moest nog gedaan, maar de krachten en het goed waren er ook. Had niet de geestelijkheid Italië in bezit gehad? Het land van melk en honig, tot nu toe alleen afdruppelend op het vulgus, maar de groote heeren vetmestend, behoorde nu aan den Staat; met de in-bezitneming der kerkelijke goederen was de rijkdom, de welvaart van het volk verzekerd! Ziehier het verschiet zooals 't zich 25 jaar geleden voor den jongen Staat scheen te openen. En men toog aan het werk. Wij willen niet in bijzonderheden treden omtrent al de fouten die in deze 25 jaar gemaakt zijn, de schittering naar buiten, de grootsche opzet van leger en vloot, het koloniaal bezit; noch omtrent de goede zaken waarin men bleef steken omdat men zijn krachten had overschat; alleen willen wij een overzicht geven van wat onmiddellijk met ons onderwerp in verband staat, namelijk het gebruik der geestelijke goederen, die den grondslag zouden uitmaken tot de materieele welvaart van talië. | |
[pagina 27]
| |
De goederen door den Staat aan de kerken en kloosters ontnomen, vertegenwoordigen, naar de berekening die ik door verschillenden menschen hoorde maken, een waarde van tusschen de 50 en 70 milliarden. In hoeverre dit juist is, valt moeielijk te beoordeelen, te minder daar het voor een groot deel een quaestie was en is van vraag en aanbod. Maar - hoe ook - met deze schatten van bebouwden grond, zoude het kleine landbezit, dat ideaal der economen, regel worden; ieder zou zijn aandeel krijgen, door middel van de gemeentelijke administratie. Een net van kleine bezittingen zoude over Italie uitgebreid worden; en wie weet, over eenigen tijd de dagelijksche polenta ten minst des Zondags vervangen worden door het ideaal van Hendrik IV, de ‘poule au pot.’ De verwezenlijking van 't plan was, hoe schoon ook op 't papier, een zeer moeielijk, zoo niet onoplosbaar vraagstuk; en de uitkomst deze: dat de inbezitneming der kerkelijke goederen door den Staat, Italië armer in plaats van rijker heeft gemaakt. De redenen zijn vele en ingewikkeld. Als de voornaamste mag men echter aannemen dat de opeenvolgende regeeringen, spoedig en véél geld noodig hebbende, zich met alle verbeteringen te gelijk wilden bemoeien, tijd noch hoofd hadden de zaken op de gewenschte wijze te ontwikkelen, en de goederen dikwijls in hun geheel aan den meestbiedende verkochten; deze vervielen aldus, 't zij aan grondbezitters, die ze voor een appel en een ei overnamen, 't zij aan gemeenten die er naar eigen goedvinden mee handelden, en de spreuk in praktijk brachten: Wien veel heeft, dien zal veel gegeven worden. Daarbij, 't zij uit gebrek aan energie, 't zij uit gebrek aan kapitaal en de steeds bezwarende economische toestanden in 't algemeen, werden de gronden minder goed bearbeid dan door de kloosterbroeders, die schoon zich niet bemoeiend met nieuwe uitvindingen op landbouwkundig gebied, toch hun arbeid met zorg verrichtten, daar 't hunne eigene zaak was, terwijl de boeren en daglooners der groote grondbezitters slechts betaalde werktuigen zijn; en hoe betaald! Voor twee jaar, bij den opstand van Sicilië, die zoovele achterlijke toestanden aan 't licht heeft doen komen, is het verderfelijke grondbezitterssysteem hier in Italië, en voornamelijk in Sicilië, in alle couranten besproken. Maar nog even dient dit ter herinnering: De eigenaar ver- | |
[pagina 28]
| |
huurt bij groote perceelen zijn grond aan pachters, die ze weer bij kleinere stukken aan onder-pachters verhuurt. Daar de winst van den onder-pachter dikwijls al gering is, ligt 't voor de hand dat de boer of daglooner die den eigenlijken arbeid verricht, wordt uitgemergeld, en het land nog bovendien zijn eisch niet krijgt. De eigenaar verteert zijn geld, waaraan maar al te dikwijls bloed kleeft, te Rome of Napels en een gedeelte van 't jaar in zijn villa of paleis. Zoo zijn er dorpen die alleen bestaan uit een paleis en krotten; in het eerste heerscht ongekende weelde, in de laatste ontbreekt het allernoodigste, men kan ze vergelijken met die in de Neder-Veluwe en de Friesche venen; alleen is het contrast grooter, daar ze onmiddellijk om het paleis heen liggen. Behalve dat het vervallen van de kloostergoederen aan den Staat de latifandi of uitgestrekte landbezittingen deed vergrooten en in aantal toenemen, was er nóg een nadeel, namelijk dat het met den verkoop niet overal vlotte, en er dus stukken grond ongebruikt en onbebouwd bleven liggen, die in den loop der jaren steeds aan waarde verliezen. Wat in Sicilië op groote schaal plaats had, was het geval door geheel Italië; uitgezonderd in Lombardije en in de Romagna waar het kleine grondbezit toenam, heeft de verwisseling van bezitters meer onheil dan heil aangebracht; en niet alleen was hiervan de betere bebouwing oorzaak, maar het, ofschoon ook dikwijls onrechtmatig verkregen goed, wierp ten minste ten tijde van het kerkelijk bezit voor de omliggende bevolking zijne rente af, in den vorm van liefdadigheid. Er bestond geene andere dan deze kerkelijke liefdadigheid. Ook de weldaden der rijke wereldlijke heeren gingen door de handen der geestelijken; want ze werden minder verstrekt uit medelijden met wien het minder had, dan wel om voor zich zelf een beter plaatsje in het Paradijs te bedingen. Hóe die liefdadigheid uitgeoefend werd, zullen wij straks nader zien. Eerst willen wij nog een blik slaan op de wijze waarop de onteigening der kerkgoederen plaats had. De kloosters werden in twee rubrieken verdeeld; die welke zich contemplatie ten doel stelden, en die welke een socialen werkkring hadden, als: ziekenzorg, opvoeding, begraven, doodenmissen lezen enz., en die dus eigenlijk ineenvloeien met de zoogenaamde opere pie of inrichtingen van liefdadigheid, welker | |
[pagina 29]
| |
regeling tot op den huidigen dag door den Staat niet geheel tot een einde is gebracht. Deze laatste rubriek van kloosters liet de Staat uit welbegrepen eigenbelang in stand, en zij kregen vrijheid zich als zoogenaamde enti morali of zedelijke lichamen door den Staat te doen erkennen en onder zijne bescherming te stellen. In sommige gevallen werden de goederen hun ontnomen en kregen zij ter vergoeding de zoogenaamde waarde daarvan (dikwijls niet veel meer dan de helft) in Staatspapieren terug; in andere gevallen moesten zij eene hooge rente aan den Staat betalen (12 pCt.), verder gratis de genoemde diensten blijven verrichten, welker bezoldiging anders aan de armenzorg van Staat of gemeenten zoude zijn vervallen. De Staat zoude zich zelf dus het grootste nadeel hebben gedaan door deze kloosters of vereenigingen te ontbinden. Wat de contemplatieve monnikenorden betreft, deze werden alle in naam opgeheven, maar feitelijk op de volgende wijze behandeld: Zoo de kloosters kunstschatten bevatten, vervallen of waardeloos geworden waren, of zoo er andere lokale redenen bestonden, werden de oude kloosterlingen door den Staat als een soort van huisbewaarders aangesteld. Wilden zij gaarne een grond er bij behouden om in eigen onderhoud te voorzien, een zoogenaamden orto, dan konden ze dien van den Staat huren. Wie in Italië was, zag om Rome en zelfs in de stad of elders de bruin- of witgekapte monniken spitten en planten om hunne cellen en kapellen heen. Er is iets ongemeen rustigs, aartsvaderlijks in dit gezicht. Zoolang in de Nieuwe Maatschappij nog het nuchtere en gejaagde den boventoon blijft voeren, zijn de Middeneeuwsche langgebaarde Capucijners, Trappisten, Dominikanen, langzaam in hunne bewegingen, verouderd in hunne gewoonten, zich niet bemoeiende met of bekommerende om het gewoel buiten hun orto, nog een weldaad voor 't oog, en soms zelfs, een rustpunt voor 't gemoed.
Van de kloosters en ook kerken die feitelijk werden opgeheven, is een groot deel herschapen in scholen, kazernen, hospitalen enz. In de groote vierkante mooi begroeide binnenplaatsen, met een architectonisch, gebeeldhouwden put in 't midden, ziet men nu, in plaats van monniken die al heen en weer sloffende | |
[pagina 30]
| |
hun rozenkrans baden en zich in 't zonnetje koesterden, exerceerende soldaten of spelende kinderen. De oude bewoners die een goed heenkomen moesten zoeken, kregen echter tot hun dood een pensioen van 300 tot 600 lire. Wat is nu 't geval? Verbod om het ordekostuum te dragen bestaat er niet; evenmin kan samenwonen worden verboden; de uitgedrevenen komen dus met hunne pensioenen tot hunne broeders terug, en nieuwe kloosterlingen doen de gelofte. Brengen zij geen geld mee, welnu, dan leven zij nog gedeeltelijk mee van de pensioenen door den Staat uitgereikt. Och, de monnik leeft zoo goedkoop met zijn eigengebouwde groenten en aalmoezen, of betaling van diensten bij begrafenissen enz. Daarbij - is er wat in het klooster te zien van kunst, oudheden of andere merkwaardighedenGa naar voetnoot1) dan wordt ook hiermede een aardig sommetje verdiend. En dan - rijke clericalen geven hun steun; want geld is er in Italië en niet weinig ook; oude kloosters en landerijen worden aangekocht, scholen en hospitalen opgericht - kloosterscholen kunnen niet verboden worden, als de onderwijzers hun Staatsexamens afleggen - en als van ouds door handigheid, fanatisme en liefdadigheid wordt een groot deel van den invloed herwonnen. Het volk in zijn socialen nood en zijn teleurstelling ten opzichte der beloften van den Nieuwen Staat tamelijk weerloos, wordt weer opnieuw afhankelijk van de Kerk, welker materieele hulp het in zijn overmoed heeft gemeend te kunnen ontberen. Toch - één ding blijven de geestelijke heeren in het oog houden: de nationale rijkdom moet niet worden vermeerderd; alles moet belet wat Italie tot een bloeienden Staat zoude kunnen maken. Er worden dus geene verbeteringen in den landbouw aangebracht, geene fabrieken opgericht, niets gedaan voor de maatschappelijke welvaart, die op den duur het volk onaf hankelijk zoude maken, en 't Vereenigd Koninkrijk Italië bloeiend. Ja, zijn sociale moeielijkheden worden - 'k zeg niet van humanitair - maar van Kerkelijk standpunt met gretige oogen gevolgd; en: - heden ik, morgen gij! - is de stille gedachte. | |
[pagina 31]
| |
Wat Rome aangaat, en als uitgangspunt van het clericalisme heb ik dit in de eerste plaats op 't oog, zijn er in de nieuwe wijken geheele straten die uit kloosters bestaan. Hier wonen dus vrije burgers door de Staatswetten, en vreemdelingen (hun aantal is hier groot) door hunne nationaliteit beschermd, die kerken, oratoriums enz., oprichten. De 366 kerken die Rome bezit, schijnen nog niet voldoende te zijn, of liever daar deze grootendeels onder contrôle van den Staat staan, verkiest charbonnier d'être maître chez lui. De Staat die zich met alles, en mogelijk te recht, heeft willen bemoeien, maar dit dikwijls onhandig deed, staat nu voor gevallen als deze: erfenissen mogen volgens de wet niet vermaakt worden aan inrichtingen van welken aard ook, tenzij deze als zedelijk lichaam door den Staat zijn erkend, wat ze recht op bescherming geeft ja, maar ze ook aan inmenging bloot doet staan. Ten einde aan deze zoo hatelijke inmenging van Staatswege te ontkomen, zonder daarom van de erfenissen der geloovigen afstand te doen, laten de leden van een geestelijke vereeniging zich niet als zedelijk lichaam inschrijven, maar zorgen dat de bepaalde som op naam van een of twee personen wordt vermaakt, die de hoofden der inrichting zijn of met haar in verband staan. De Staat is machteloos hiertegen. Gevallen dat van zulk een erfenis misbruik wordt gemaakt, komen hoogst zelden voor; ten eerste omdat het clericale net de betrokken personen te veel houdt omstrikt; ten tweede omdat de Kerk zijn naaste vriend en bloedverwant is. Ook heeft men, nadat zulk een geval van misbruik zich eens had voorgedaan, dit er op gevonden: de erfenis aan twee personen te vermaken, wat natuurlijk de vervreemding moeielijker maakt.
Ik ben opzettelijk wat lang blijven stilstaan bij de omzetting der kloostergoederen in Staatsbezitting, daar dit samenhangt met den invloed, materieel en moreel, dien de Kerk bezig is te herwinnen. In hoeverre die invloed bij een ander procédé van in bezitneming een minderen omvang zouden hebben, is natuurlijk niet met juistheid na te gaan. Dit echter is de meening van velen die met Italië's inwendige toestanden bekend zijn: zoo de Staat, in plaats van de goederen onder zijn eigen beheer te nemen, dit aan de geestelijkheid had overge- | |
[pagina 32]
| |
laten, deze dwingend er eene hooge rente voor te betalen en ze in kleine perceelen te verhuren, dan zoude de geestelijkheid nolens volens de belangen van den Staat hebben bevorderd, inplaats van, zooals nu, langzamerhand, buiten dezen om, en in haar vuistje lachend, een groot deel dier goederen toch weer in handen te krijgen.
Een ander zwaartepunt van de macht der Kerk ligt in de reeds met een enkel woord aangestipte instellingen van liefdadigheid. De mensch, meer bepaald de Italiaan, nog meer bepaald de Romein, vraagt het allereerst naar zijn panem et circenses. Hij kan een held en een martelaar worden als 't noodig is; maar tot den gewonen sleurgang van 't leven teruggekeerd, keert hij zich tot wien hem het beste dient, het krachtdadigst helpt. Liefdadigheid in den meest uitgebreiden zin is, van de oudste tijden af, de groote macht van het Katholicisme geweest. Goede gaven - ziekenverpleging, dak en voedsel, - ze werden het volk toegeworpen met de vermaning: ‘ziet ge mijn zoon, niemand helpt u, dan de alleen zaligmakende Kerk!’ Geven, geven en nogmaals geven was het wachtwoord; en schoon het nemen recht heette, en in het groot geschiedde, de afdruppeling op de armen en behoeftigen was zóó gestadig, zóó van zelf sprekend, zóó humaan, dat ze grootsch was niettegenstaande de herkomst. De Katholieke Kerk begreep altijd zoo bij uitstek hoe hare zonen aan zich te binden; zwakheden vergevende, omdat de menschelijke natuur ze móest begaan; hulp reikende daar de taak der Kerk ineengeweven was met de lijdende menschheid, en hare priesters geen andere belangen dan deze behoorden te kennen. Geven en helpen is dus traditie, en het is deze traditie, die aan de wereldlijke macht van den Paus, en wel meer bepaald hier in Rome, als het middelpunt, hare grootste populariteit gaf. Wij willen dit wat nader in het licht stellen.
De armen van Rome! Wie hier in Rome geweest is, al is 't slechts veertien dagen, weet, t'huisgekomen, hiervan iets te vertellen, heeft er een oordeel over; dikwijls scheef en oppervlakkig, dit geef ik toe, maar toch altijd overeenkomend op dit punt, dat de uitgestoken | |
[pagina 33]
| |
handen talloos zijn; dat de kinderen in grooten getale op bedelen worden afgericht; dat overal vrouwen staan met kleine kinderen op den arm en aan de rokken, die u naloopen, u den zegen der Madonna toewenschen in de hoop op een soldo, en u soms een vloek nazenden als die hoop bedrogen wordt. Wie 's avonds en 's nachts, zelfs door de fatsoenlijkste buurten huiswaarts keert, ziet menschen op een stoep, tegen een muur, of waar ook uitgestrekt, soms met een bundeltje als hoofdkussen, soms op de harde koude steenen ineengedoken, om toch niets van de eigen menschelijke warmte verloren te laten gaan. Wie andere buurten bezoekt, die van den Trastevere (de overkant van den Tiber) of van het klassieke Rome bezijden den Palatijn en het Forum Romanum, en bijv. de piazza della Consolazione oversteekt, kan daar een eigenaardig schouwspel te zien krijgen. Op de hooge stoep voor een Kerk en tegen de huizen aan, liggen groepen van mannen, vrouwen, kinderen, alles door elkaar. Ik zag er verleden zomer, tusschen negen en tien uur 's avonds, een honderdtal. Moeders met kinderen aan de borst, of tegen haar aangeleund om een zacht plaatsje te vinden, zij zelven rechtop tegen den muur gezeten; mannen die al snorkend de nachtrust zijn ingegaan; stoeiende jongens, andere die water halen aan de naastbijzijnde fontein; groepen die nog zitten te keuvelen of hun lompen in orde brengen; anderen die hun stuk brood kauwen, waartusschen wat gekookte tomaten of andere groenten zijn gelegd; dat alles doet denken aan de conventioneele, sterk gekleurde, quasi-romantische platen en schilderijen van het oude Pauselijke Rome dat velen verdwenen wanen, maar dat men, hoe langer men hier woont en ziet en hoort en zoekt, uit alle hoeken en gaten nog te voorschijn ziet komen als even zoovele sociale spoken die u aangrijnzen. 't Is alleen 's zomers, dit moet ik er bij voegen, dat men zulke talrijke groepen van menschen den nacht à la belle etoile ziet doorbrengen; de bewoners der Campagna Romana namelijk moeten eenige maanden lang de koortsaanbrengende dampen ontvluchten, en komen dan te Rome hun heil zoeken, dáár of in den omtrek werken. Maar ook 's winters, óók in andere buurten, ook een arm klein kind alleen, óók de oude vrouw, menschen die in de stad te huis behooren, ziet men zonder dak. De armoede, de geijkte, gepatenteerde armoede, die zich | |
[pagina 34]
| |
niet schaamt een aalmoes te vragen, maar er recht op meent te hebben van giften te leven, deze armoede nu is eene speciale erfenis van het Pausdom; en toch, of misschien juist dáárom, is in geen land, onder geen regeering zooveel gegeven, zooveel philantropie uitgeoefend, als onder datzelfde Pausdom. Ik spreek hier niet van de particuliere liefdadigheid, die - zoolang de Staten economisch nog geen ideaalstaten zijn - niet anders dan als een natuurlijke uiting van menschenliefde kan worden beschouwd; de liefdadigheid die, al moge de regeering zich er zijdelings in mengen om misbruiken te voorkomen, toch altijd een persoonlijk, een individueel karakter blijft behouden; maar ik heb hier op het oog de publieke officieele weldadigheid, die in naam eener collectieve massa wordt uitgeoefend en op geheele klassen eener bevolking wordt toegepast. Deze nu droeg tijdens het Pausdom zooals wij zeiden een zeer speciaal karakter; eenerzijds plukt Italie hiervan nog de heilzaamste vruchten; anderzijds, in den vorm van toenemende luiheid en armoede, de allerbitterste. Waar niets gedaan wordt om de maatschappelijke huishouding op vasteren grondslag te brengen, is geven niets anders dan Danaïdenwerk, en dit Danaïdenwerk werd tijdens het latere Pausdom op groote schaal verricht. De redenen liggen voor de hand als wij een blik werpen op Rome, zooals het bij het plebisciet van 1870 uit handen van Pius IX overging in die van Victor Emmanuel. Het bestuur van Rome verschilde met dat van elk andere stad van Italie zoowel als van Europa. De Romeinen leefden zonder politieke rechten, zonder eigenlijk gemeentebestuur. De burgerlijke rechten, schoon uit de Romeinsche ontstaan, waren verward en met de kanonieke rechten in tegenspraak. In het Kapitool hield een zoogenaamde Romeinsche Senaat zitting, maar deze was niet meer dan de schim eener gemeentelijke vertegenwoordiging. De economische toestand van Rome beantwoordde aan den municipalen. Het moge overdreven zijn dat de eigenlijke bron van inkomsten bestond in den verkoop van reliquiën en indulgenties, een algemeen bekende zaak is het, dat de handel zich beperkte tot voorwerpen van kunstindustrie, nl. in marmer, mozaïekbewerking en goudsmederij, sints eeuwen een eigenaardigheid van Rome. Van de bevolking, die minder dan de helft der tegenwoordige, dus ongeveer 200.000 inwoners bedroeg, | |
[pagina 35]
| |
behoorde slechts 2 pCt. tot de bezittenden; 112.000 (waarvan 65.000 volwassenen) behalve de komenden en gaanden, die altijd talrijk in Rome zijn geweest, waren zonder eenig bedrijf; dus meer dan de helft der bevolking leefde van de giften, 't zij der regeering, 't zij van de weinigen in wier handen de kapitalen, de macht en de invloed waren. Dit is de statistiek die bij volkstelling van 1871 is opgemaakt. Daar het niet met de politieke inzichten van het Pausdom strookte zich met de oorzaken of het voorkomen der ellende te bemoeien, trachtte het door een uitgebreide en geregeld werkende organisatie der officieele hulp ten eerste de rust te bewaren, ten tweede door het aankweeken van rechtstreeksche af hankelijkheid, het vertrouwen en aanzien der souvereine macht te vermeerderen. Hiermede staan in nauw verband de luisterrijke volksfeesten, illuminaties, processies en dergelijke prachtvertooningen op kerkelijke herinneringsdagen, waarbij uitdeelingen op groote schaal plaats hadden. Men leest hiervan curieuze bijzonderheden of hoort ze van de Romeinsche oudjes. Zoo werd tijdens de regeering van Pius IX, op den verjaardag zijner kroning, voor elk kind waarmede de moeders zich aanmeldden, vijf soldi verstrekt. De nog ongeboren kinderen telden ook mee. 't Was een zeer in gebruik zijnde bedriegerij elkaars kinderen te leenen en zich het voorkomen te geven zwanger te zijn. Dan - behalve aan de gepatenteerde armen - werd er een heirleger van subsidies verleend aan arme adellijke families. Een zoogenaamde ‘geheime aalmoezenier’ was belast met deze uitdeelingen, die niet minder dan 3000 kronen per jaar bedroegen, ja tot 100.000 kronen opliepen. Hieronder waren begrepen bruidschatten van arme meisjes, ‘vooral van haar’, zooals blijkt uit de boeken van een pauselijken beambte, ‘die de ketters ontvluchtende, in Rome haar toevlucht zoeken’. Het totaal der uitgaven, zoowel aan instellingen als subsidies, kunnen wij niet mededeelen, maar iemand die eene speciale studie van de geschiedenis der Romeinsche liefdadigheid tijdens het Pausdom heeft gemaakt, Querino Querini, berekent dat de jaarlijksche som voldoende moet geweest zijn om aan al de behoeftigen van Rome het strikt noodige tot levensonderhoud te verschaffen. Ziehier de vormen van liefdadigheid zooals zij zich gedurende | |
[pagina 36]
| |
het Pausdom openbaarden, dat populair maakten, en nu nog, meer dan men buiten Italië weet of vermoedt, door velen doen betreuren. Hoe dikwijls - in en buiten Rome - heb ik niet hooren vertellen van den tijd, toen de wijn nog 2 soldi den liter kostte, toen er nog geene, of zoo goed als geene belastingen waren, toen men nog luisterrijke feesten en schitterende optochten te zien kreeg! Naast het kaf, dat noodzakelijk luiheid en armoede tengevolge moest hebben, vindt men echter het koren met zijn heilzame vruchten. Ik bedoel de opere pie of liefdadigheidsinstellingen: de hospitalen, weezeninrichtingen, toevluchten voor ongelukkige of verlaten kinderen, voor hen die kosteloos of bijna kosteloos een ambt kunnen leeren, tijdelijk een tehuis vinden, en nog zoo vele vormen van hulp meer, die Rome in zulk een aantal bezit, als 'k geloof geene andere stad ter wereld. Deze opere pie zijn over 't algemeen uitstekend ingericht, hebben - schoon ook nooit toereikend voor de aanvragen - over flinke fondsen te beschikken; en nog steeds zijn het de Katholieken ('k gebruik deze benaming natuurlijk in tegenoverstelling van de ongeloovigen, niet van andere gezindheden) die voortgaan nieuwe instellingen in 't leven te roepen. Zoo al niet onmiddellijk van de Kerk uitgaande, of onder 't bestuur van een geestelijke staande, worden zooveel mogelijk clericale elementen er in, Staatsinmenging er buiten gehouden. Ja zelfs in de inrichtingen die geheel een anti-clericalen geest ademen is het moeilijk genoemde elementen - geheel te weren. Het zijn namelijk de liefdezusters, die het best de behandeling van zieken, zwakken, kinderen, hulpbehoevenden kennen; haar kerkelijk en zieleheil is in haar liefde-ambt vervat; zij doen met toewijding wát zij doen. En bepaalde pleegzusters bestaan hier niet eens buiten degenen die de gelofte hebben afgelegd. In de hospitalen bijv. is men wel bijna genoodzaakt hare hulp in te roepen, schoon dan ook het gevaar voor oogen ligt dat zij haar invloed gebruiken ten bate der alleen zaligmakende Kerk en langzamerhand trachten de administratie in handen te krijgen. Ik ken gevallen waar men zich buiten alle geestelijke inmenging heeft willen houden, en toch eindigde met daartoe terug te keeren. En juist hier hebben wij de stille, weinig geruchtmakende, sociale werkzaamheid die tot in de fijnste vezelen van het | |
[pagina 37]
| |
volk doordringt. Wie door middel der couranten het rijzen en dalen van den clericalen thermometer wil nagaan, bemerkt van dit alles niets. Deze behandelen slechts de dagelijksche politiek; en daar er geene clericalen in het Parlement zijn, hunne organen weinig hebben in te brengen, zich slechts zijdelings met Staatszaken bemoeien en voor 't meerendeel slecht geschreven zijn, kan men zich uit deze lectuur volstrekt geen denkbeeld vormen van de stille macht die het clericalisme uitoefent. En nu zal men vragen: welke staats-, gemeente- of particuliere inrichtingen staan tegenover deze werkzaamheid der geestelijkheid? Deze toch zouden de meest doeltreffende bestrijding zijn. Weinige, zeer weinige. Door vele gemeenten zijn de oude instellingen overgenomen, en worden door haar onderhouden. De zeven groote hospitalen in Rome, die eigen fondsen hebben, worden bestuurd door eene commissie die door het gemeentebestuur wordt gekozen; maar om de hierboven besproken redenen blijven het clericale instellingen, en dan - sints verleden jaar is het aantal clericalen in den gemeenteraad, te Rome als door geheel Italië, toegenomen en hiermede hun invloed vermeerderd. Verder bestaat er van gemeentewege eene ‘Vereeniging van openbare hulp’, waaraan de geestelijkheid geenerlei deel heeft. Ze heeft overal vertakkingen onder de namen van ‘'t Roode, 't Witte, 't Groene, 't Gouden Kruis.’ 't Zijn geene hospitalen, maar 't zij gratis, 't zij tegen betaling, wordt er hulp gezonden, aan wie daarom vraagt. De vereeniging is echter onvoldoende om in de niet-clericale of anti-clericale behoeften te voorzien; daarbij heeft ze het gebrek alleen over mannelijke hulp te beschikken.
Wat de particuliere liefdadigheid aangaat, deze is er, maar te schaarsch, niet georganiseerd, niet gesteund door de sympathie en den geldelijken bijstand van het publiek. Eene vereeniging als bij ons die van ‘Liefdadigheid naar Vermogen’, door het geheele bezittende publiek van Amsterdam gesteund, bestaat hier niet. Wie hier op deze wijze werkt, doet het alleen of met enkelen. Ik leerde eenigen kennen, mannen zoowel als vrouwen, die met stillen heldenmoed hun weg gaan, tijd | |
[pagina 38]
| |
en krachten gevende aan hun werk van liefde. Men bewondert hen te meer naar mate er minder over hunne sociale werkzaamheid wordt gesproken. Hunne eenige belooning is, ten minste iets van al het leed om zich heen te verzachten. Zij wachten niet op de sympathie van het publiek, zij slaan de handen aan 't werk en doen wat zij kunnen. Maar men moet zoeken met de lantaarn van Diogenes, om te weten te komen wáár die menschen zijn en hóé zij werken. Zoo maakte ik kennis met een dokter, die mij naar zijne kleine operatie-zaal bracht, waaraan vier doctoren en vier dames werkzaam zijn. Kinderen tot tien jaar worden hier kosteloos chirurgisch behandeld, krijgen de noodige medicijnen, en een bord rijstemelk. Het aantal behandelde kinderen bedraagt dagelijks tusschen de tien en twintig. Er is echter geen geld om er een klein kapitaal aan toe te voegen, ten einde de kinderen, in geval van ernstige operatie, eenige dagen te kunnen houden. Eene andere inrichting is die van eene dame, Anna Capozzi, die kinderen zonder te-huis tot zich neemt. Deze vrouw doet wonderen met de weinige geldelijke hulp die zij ontvangt. Dikwijls ziet men haar met haar kar en paard, die zij tot dit doel van een goeden vriend kreeg, om vijf uur 's morgens rondrijden, om op groentemarkten, in kazernen, groote magazijnen, hotels voorraad op te doen. Op deze wijze geeft men hier gaarne. Soms komt zij met honderd kilo brood te huis. Maar zij heeft honderd veertig kinderen te verzorgen en geen stuiver waarop zij kan rekenen. Toch doet het vertrouwen in haar werk, zegt zij, haar altijd het hoofd omhoog houden. ‘En als gij sterft?’ vroeg iemand haar. ‘O, God is goed’, was haar antwoord; ‘dan zal er wel iemand anders komen die voor mijn arme kinderen zorgt’.
Ik haal deze voorbeelden aan om te doen zien dat er hier nobele menschenvrienden zijn, als overal elders. Het is dan ook niet zoozeer het gebrek aan goede menschen die eene grootere sociale werkzaamheid tegenhoudt, als wel dat het streven op iets anders is gericht. Er kan - zoo is de redeneering - niets van duurzaam belang ondernomen worden, voór de politieke toestanden beter zijn; en op dit aanbeeld slaan ook de grootste altruisten zich de handen stuk. Daarom ook werd een | |
[pagina 39]
| |
man als Ruggiero Bonghi door geene enkele politieke partij begrepen. Hij had het er geene naar den zin gemaakt, omdat hij datgene zag, wat hooger en verder ligt, en waartoe de politiek moet worden opgevoerd. Zijn liefste werk was zijn sociale werk. Maar wie zag daarvan het gewicht in? Wie sprak er na zijn dood over, anders dan ter loops, en nadat men eerst kolommen vol geschreven had over zijn intellectueelen arbeid? En nog - zijne twee groote gestichten voor de zeshonderd kinderen van arme of overleden onderwijzers, wat zal er van worden? Het zijn moderne inrichtingen, geheel op humanitaire leest geschoeid; aan de kinderen wordt niet vóór alles geloof en gehoorzaamheid ingeprent, die kanker voor het individu, maar ze worden vrij ontwikkeld, zooveel mogelijk ieder naar eigen aanleg. Toch - niettegenstaande den persoonlijken en politieken invloed dien Bonghi had, niettegenstaande de geldelijke hulp der Koningin en nog zoovele voordeelen waarover weinigen konden beschikken, is 't zeer de vraag of de inrichting op deze ideale wijze zal kunnen worden voortgezet. Ik hoorde reeds mompelen van vereenvoudiging, van zekere wijzigingen, die haar zouden maken tot een dier conventioneele weeshuizen, waaraan de levendmakende adem ontbreekt. Van dit, tot het vallen in de clericale grijphand, is slechts een stap, Maar wie zal de taak van ‘papa Bonghi’, zooals zijn pleegkinderen hem noemden, overnemen? De mannen van kracht en energie worden door hooge politiek in beslag genomen; liefdadigheidswerk, dat toch in dezen zin opgevat, sociaal werk mag worden genoemd, komt niet in aanmerking, behoort tot de tweedehandsrubriek. Blind zijn de Italianen, stekeblind, met al hun intelligentie en natuurlijken aanleg. Vooruitgang zoeken zij in 't Parlement, niet in de maatschappij; in 't onderwijs, niet in de opvoeding. Onwetendheid is hier de kanker niet. Met de 75 pCt. analphabeten hier begrijpt het volk toch veel meer en veel beter dan bij ons; 't gebrek aan goed onderwijs bestaat, maar wordt door de leerlustigen met hun helderen en vluggen Latijnschen geest ongelooflijk spoedig ingehaald. Maar wat niét is in te halen, is een slechte opvoeding. En waar mannen en vrouwen van ontwikkeling (vooral de eersten) niet beseffen dat eene betere maatschappij een droombeeld blijft, waar opvoeding is in school noch huis; zoolang men meent dat alles van zelf | |
[pagina 40]
| |
komt, zoo de politiek maar in goede richting is, wat wilt ge dan dat het meerendeel daarvan begrijpt? Aan de toekomst van Italië mag men niet twijfelen, daar de kern der natie eene goede is, maar vóór alles moeten de Italianen leeren inzien dat méér dan het pure intellect, hart en gemoed ontwikkeling behoeven. Zoo een hoogere zedeleer ingang vindt, houdt het dogma der clericalen het van zelf niet daartegen uit, daar het verouderd is en geene vrijheid van denken duldt. Nu strekt zich de clericale hand uit, en wordt gegrepen; men moet toch iets hebben om zich aan vast te klemmen. Hier zijn de lijders van het volk nog in het stadium waarin Holland 20 of 25 jaar geleden verkeerde, toen men ook meende dat in verbetering van onderwijs alles gelegen was. Alleen met dit onderscheid, dat de opvoeding in huis beter was en deze zich niet, zooals hier, vereenzelvigde met die der priesters.
Mijn onderwerp leidt er mij van zelf toe nog eenige woorden over de scholen te zeggen. Ook hier wordt de geestelijke invloed sterker. Vooral de Jezuïeten, met hun groot aanpassingsvermogen, winnen steeds. Ze begrijpen het best de behoeften van hun tijd, hun onderwijs behoort tot het beste in Italië. Het Collegio massimo, de grootste school hier in Rome (welker kostleerlingen men herkent aan hun dwaas kostuum: zwarte rok, witte das en boord, en cylinderhoed), bestaat, personeel en leerlingen te samen genomen, uit een paar duizend personen. Kinderen van vijf of zes jaar af ontvangen hier hunne opvoeding tot dat zij klaar zijn voor de Universiteit. Liberalen, Afgevaardigden, menschen die er rond voor uitkomen geen priestervrienden te zijn, zenden hunne kinderen hierheen. En 't is niet allen om het betere onderwijs, maar ook uit een moreel oogpunt dat velen hun kinderen naar de priester-, in plaats van naar de Staatsscholen zenden. Hier ten minste - is de redeneering - worden den kinderen nuttige stelregels ingeprent; al geschiedt dit ook op dogmatische wijze, zij kunnen al licht, meenen de ouders, een kleinen dam vormen tegen het toenemende bederf van onzen tijd. Op de Staatsscholen kunnen de kinderen - op verzoek - ook godsdienstonderwijs ontvangen, maar dit bepaalt zich dikwijls tot schimpen op de clericalen en het opdringen van eigen politieke meening. Zoo is er een Afgevaardigde in het Parlement | |
[pagina 41]
| |
- vroeger hoofd eener school - die het kruis verbrandde voor de oogen der kinderen. Dergelijke dingen wil de rustige burger niet. Dat zijn kinderen niet te clericaal worden, daarvoor meent hij te huis zelf wel te kunnen zorgen; maar wat godsdienstig respekt moet hun toch worden ingeboezemd. En onderwijl oefent de priester zijn invloed uit. Van de disharmonie die hierdoor in het karakter van het kind ontstaat, heeft de Italiaan geen begrip. Karaktervorming gaat buiten zijne sfeer.
De gemeentescholen, waar de opvoedingstaak het best wordt begrepen, vooral in het Noorden, zijn de bewaarscholen. Hier zijn vrouwen aan 't woord, de natuurlijke leidsters der jeugd, en hier kan de politiek nog geene rol spelen. Maar wat blijft er van het gestrooide zaad over, als het kind reeds op zijn achtste jaar aan die leiding wordt onttrokken? En dan - wáár mannen en vrouwen recht hunne taak begrijpen (en vooral op het land zijn er helden en heldinnen van het lager onderwijs, die voor hunne vijf- of zeshonderd lire per jaar een leven leiden van opoffering en toewijding) worden zij door het gemeentebestuur nog dikwijls tegengewerkt. Wie het boek van Edmondo de Amicis: ‘De roman van een onderwijzer’ in handen kreeg, heeft een denkbeeld van den toestand van het lager onderwijs op het land. In plaats van dien stand zedelijk en maatschappelijk te verheffen, wordt alles in het werk gesteld om hem afhankelijk te maken van de invloedrijke personen in de gemeente. Vooral de arme meisjes hebben het hard te verantwoorden. De wil, de grillen, de... affectie van burgemeester of wethouder worden haar dikwijls als richtsnoer harer handelingen opgedrongen. Ook hier is dus weer de toewjding van enkelen als een druppel in de zee. Een krachtig onderwijzerskorps, fier zijn rechten en plichten omhoog houdend als de opvoeders van het volgend geslacht, bestaat niet. En de priester doet er zijn voordeel mee.
Wij zijn aan het einde van onze beschouwing. Om den clericalen invloed beter voor oogen te stellen, hebben wij zaken moeten aanroeren, welker grondige behandeling een afzonderlijk opstel zonde vragen. Zoo de scholen. Toch hopen wij dat deze conclusie voor onze lezers duidelijk is: | |
[pagina 42]
| |
De toeneming van het clericalisme in Italië zoude zijn te weren, daar zij niet voortkomt uit den onbedwingbaren hang om den priester aandeel in het maatschappelijk leven te geven. Maar hiertoe zoude noodig zijn dat het Vereenigd Koninkrijk Italië materieel en moreel op den weg van den vooruitgang ware. Nu strekt het volk - teleurgesteld, arm, belast - in arrenmoede de hand uit, en ziet, eene andere grijpt haar en laat haar niet los. Men herkent die, maar weet er niet aan te ontkomen; en onderwijl wordt de greep vaster en krachtiger. Mazzini zeide: het Katholicisme heeft zijn tijd gehad; elke poging om het te hernieuwen zal vruchteloos blijken; want wat uit 't hart is voortgekomen en zich toen met den Mammon heeft verbonden, is ten doode gedoemd, en kan niet uit zijn asch herrijzen. Maar Mazzini geloofde in een nieuwen godsdienst, in dien der humaniteit, die boven het Protestantisme, boven het Jodendom staat; hij meende dat de tijd daarvoor was aangebroken, hij zag het lichten overal; weinig vermoedde hij dat het jonge Italië, dat zijne erfenis aanvaardde, zijne taak zoo slecht zoude begrijpen, zijn hoogste idealen in het slijk sleuren, of ze zoude omzetten in ellendig politiek twistgeschrijf; en evenmin dat een der grootste genieën van onze eeuw, een geestelijke reus als Emila Zola, een boek over Rome zoude aanvangen met de bekentenis: zoo er een nieuwe godsdienst in aantocht is, dan is het een vernieuwd Katholicisme, en de initiator daarvan de Heilige Vader.
Rome, 6 April 1896.
C.E. de Vries Robbé. |
|