uit Molière en Regnard, een greep gedaan - Tartuffe en Le légataire universel waren ons half toegezegd -, uit de latere dramatische litteratuur een paar comedies van De Musset met La nuit d'Octobre gekozen, van de modernisten ons Maeterlinck, en in een ander genre, de Curel te zien gegeven, en, indien men buiten het eigenlijke Fransche repertoire wilde gaan, nog voor een of anderen ‘Scandinaaf’ onze aandacht willen vragen, dan zou van een publiek dat op tooneelgebied niet verwend is de belangstelling gaande zijn gehouden. Ongemeen zouden de voorstellingen dan geweest zijn, in zoover zij zich buiten het gewone moderne repertoire van de Fransche schouwburgen, buiten Dumas, Augier en Sardou hadden gehouden. Maar tevens zouden zij niet door buitensporigheid, onbegrijpelijkheid en onspeelbaarheid - een categorie, waartoe ik o.a. reken ‘poèmes dramatiques’ als het zonder de bijbehoorende ingredienten vertoonde Broceliande van Jean Lorrain en L'errante van Pierre Quillard - het publiek hebben afgeschrikt.
Dat kiezen van excentrische stukken van de laatste nouvauté, het ‘vient-de-paraître’ op tooneelgebied, zonder te vragen of men de kunstenaars bij de hand had om dit nieuwste nieuws uit te beelden, en het decor om de phantasieën van den schrijver te omlijsten, moest op het gehalte der uitvoeringen van noodlottigen invloed zijn en tot vertooningen leiden, die elk ander publiek als het gedweeë, onderworpene, lijdzame, meegaande, dat in onze schouwburgen pleegt plaats te nemen, in opstand gebracht zouden hebben.
Wat men aan ‘la troupe du Théâtre de l'Oeuvre’, zooals zij thans verworden is, verwijten mag, is, dat hare tooneelspelers, van wie het vaak schijnt of zij op weg tusschen Parijs en Amsterdam aangeworven worden, geen troupe en geen Théâtre vormen en dat hetgeen zij tot stand brengen den naam van Oeuvre, in den zin van kunstwerk, niet langer verdient.
Ook deze onderneming schijnt op het punt zich op te lossen gelijk een vorig jaar een ander bekend ‘théâtre à côté’, het ‘Théâtre libre’ van Antoine. Aan talent ontbrak het Antoine evenmin als het Lugné ontbreekt, maar beiden hebben, vallend naar de zij waartoe zij overhelden, aan hun fanatieke doordrijverij, die niet gesteund werd door een krachtige, op breede grondslagen rustende organisatie, hun val te wijten. Reeds in 1892 zag Jean Jullien, de schrijver van La mer, Le Maître, enz., de crisis naderen en ver-