De Gids. Jaargang 60
(1896)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |
De tegenstand der dingen.Het hokt hier, het hokt daar, het hokt overal. Soms gaat alles voor den wind: komt er eens een kreukje of een barstje, het wordt vanzelf weggestreken of opgevuld, omdat er in de dingen een eigen veerkracht is, en het wel lijkt alsof ze voor hun pleizier met de menschen meewerken. Maar het kunnen ook rakkers zijn, de dingen. Dan is het hun duivelsch genoegen om weerbarstig te wezen. Een van die leuke humoristen die men in de halfdoode stadjes van de provincie aantreft, een van die mannen die, door geduldig waarnemen van de kleinigheden in hun omgeving, voor zichzelf een niet onverdienstelijke wereldphilosophie hebben opgebouwd, - die man vertelde me eens: Er zijn dagen dat het je niet lukt om het vloeipapier over een plaat glad in de portefeuille te krijgen. Op andere tijden slaagt men dadelijk; het papier legt zich effen alsof het aan een commando gehoorzaamde. En dan opeens komt er een oogenblik dat het toont een eigen wil te hebben; je strijkt en je maakt er harde vouwen in; je trekt en het gaat scheuren; je ademt zacht en het krinkelt; je blaast hard en het huppelt van de tafel af: je pakt het op, en het kreukelt wanhopig in kwaadaardige rimpels. Dan is 't nog het beste om je plan voor dien dag maar op te geven. Want het is niet goed om de dingen boos te maken.
Tot zoover mijn humoristische vriend met zijn platenverzameling. En nu kijk ik de wereld rond. ‘Ça se gâte,’ zeggen de Parijzenaars die hun Parijsche wereld kennen. Ze waren gewoon, in de laatste vijf of zes jaren, ministers te | |
[pagina 374]
| |
zien komen of te zien gaan, ja presidenten van de republiek vermoord te zien of te zien aftreden, zonder dat er een aasje beweging kwam buiten de kringen waar men zich nu eenmaal bewegen moet om een presidentsplaats of een ministerstoel in te nemen. De onverschilligheid over het staatkundig gedoe was een geijkte term geworden. Daar op eenmaal komt er leven in de brouwerij, die zulke leelijke zaken kan brouwen. Jaurès krijgt het woord in de Tivolimeeting waar het volk zijn meening zal uitspreken over de houding van den Senaat. St.... ik! roept hem een kerel met een stentorstem toe. Maar de spellebreker wordt uit de zaal geduwd, en alle toehoorders nemen als teeken van eerbied voor den spreker hun hoeden op de stokken en zwaaien er mee. Camille Pelletan betoogt dan dat het, ofschoon nog geen tijd voor een revolutie, toch meer dan noodig is om te toonen dat men voor de revolutie gereed is, zoo de Senaat eenig overwicht wil laten gelden. En aangevuurd door Jaurès' welsprekendheid trekken de manifestanten op straat. Daar waren de maatregelen genomen, de betoogers werden uiteengehouden; maar het blijkt dat er een element is, waarmee de regeering thans rekenen moet, terwijl het tot voor weinig tijd nog achteraf stond. Vive le socialisme, vive l'anarchie! is er geroepen. Ça se gâte! Men speelde zoo aangenaam stuiververwisseltje in het Parlement; het volk verdiende en betaalde geld, in de kolonies werd gevochten, de soldaten stierven aan ziekten, de bureaux schreven paperassen, de rechters spraken somtijds recht, ieder kon op zijn beurt minister worden: alles ging van een leien dakje. Waarom kon het niet altoos zoo voortduren? Waarom de straat en de revolutie er bij gehaald? Er ligt iets mysterieus in den weerstand dien de ordelijke gang der zaken ondervindt. Een daemon haalt zijn streken uit juist op het moment dat men in Frankrijk heel deftig en eendrachtig voor de wereld wou verschijnen. Hoe gaat het Italië in Afrika? De bezittingen bij de Roode Zee dienden er voor om aan de Italiaansche troepen en aan de regeering de stralenkrans te geven die in Europa maar niet luisterrijk wou blinken. Op de soldaten en de officieren daarginds viel waarlijk niets aan te merken en voor de Ethiopiërs scheen de rol weggelegd om materiaal van roem - voor hun tegenpartij te leveren. En de kans verkeert! Niemand weet wat generaal Baratieri bewogen heeft om bij Adua het bevel tot den aanval tegen de Abessinische posities te geven. Het ongeluk wil het, en niet alleen in Afrika wordt de beweging gestuit en teruggestooten, maar ook de Savooysche dynastie, niet langer op diepe wateren van aanhankelijkheid gedragen, ziet den | |
[pagina 375]
| |
bodem vol klippen waarop zij kan stranden. Het schip van staat heeft even grond geraakt, en den harden tegenstand gevoeld. En Spanje met Cuba, en Holland met Atjeh; maar Engeland met de Zuid-Afrikaansche Republiek. Nog is het Engeland, regeering en volk, niet gelukt om eenvoudig eerlijk te handelen tegenover een eenvoudig en een eerlijk volk, dat door een eerlijke handeling dadelijk zou gewonnen worden. Chamberlain is te verstandig om niet in te zien dat in Zuid-Afrika het Hollandsche en het Engelsche element moeten samenwerken tot beider voordeel, en dat het daarom noodig is aan de wenschen, al was het ook aan de vooroordeelen van de Afrikaansche Hollanders tegemoet te komen, daar zij nu eenmaal de meerderheid hebben, en een flink aandeel zullen nemen aan de vorming van het Zuid-Afrika der toekomst. Maar de Engelsche minister van koloniën heeft de slechte eigenschap van Lord Salisbury overgenomen om zijn mond voorbij te praten, voorbarig te wezen en hatelijkheden te zeggen die hij niet verantwoorden kan; en het Engelsche volk kan er maar niet toe komen om over de schaduw heen te springen die zijn eigen grootheid werpt. En zoo ondervinden regeering en volk eerst recht hoe kreukelig dat Zuid-Afrika is, een Zuid-Afrika niet alleen met zijn Transvaalsche boeren, maar ook met zijn Afrikaanderbond aan de Kaap, met zijn Matabeles in Rodesia, met al zijn elementen van weerstand. Was het die spits van Afrika nog alleen; maar hier komt Egypte er bij, en weldra Turkije, terwijl noch de zaken van Venezuela noch die van Armenië reeds op den achtergrond zijn geraakt. Het stoot en hort en werkt er zich overal in, Engeland. De dingen geven niet meer meê. Alleen Rusland gaat majestueus zijn gang. Het zegt niets, het doet oogenschijnlijk niets, en de omstandigheden bukken overal voor zijn macht. Niemand kan zeggen wat het wil; maar het drijft zijn wil door. China wordt overheerscht, Japan wijkt, Turkije kruipt; Bulgarije laat zich Russisch doopen, alsof het zelf de zuigeling Boris geworden was; Frankrijk wordt meer en meer vassal; straks zal men bij den czar gaan vragen wie president der republiek moet zijn. Waarom heeft Rusland die macht over de dingen? Omdat het rijk onpersoonlijk is en zelf tot de dingen behoort. De andere landen hebben ieder hun physionomie, zij hebben een persoonlijkheid, en meestal hebben ze een persoon of een groep van menschen waarin hun volkskarakter is belichaamd. Maar Rusland is een wereldmogendheid, te groot en te groeiziek nog om zich reeds uit te kunnen spreken. Toen anderhalf jaar gelden de oorlog in Oost-Azië ten voordeele | |
[pagina 376]
| |
van Japan uitviel, toen is er een tijdlang sprake van geweest dat Rusland samen zou gaan met de andere wereldmogendheid, met de eenige macht die, alleen, een tegenwicht zou kunnen zijn, met Engeland. Met hun beiden konden zij de zaken van Azië, van Afrika, van Europa regelen. Dat was de eerste vrucht van het feit dat in de geheimzinnige landen van Oost-Azië leven en beweging kwam. Maar het bleek een leege, vooze vrucht te zijn. De macht die nog groeien moest kon niet verbonden wezen als gelijke aan de mogendheid die reeds haar vollen groei had bereikt. Wat inderdaad het herlevende Azië als echt voorbrengsel van zijn wedergeboorte voor de wereldgeschiedenis zal baren, dat kan alleen de toekomst leeren. Het tegenwoordige weet er nog niets van. Maar dit zeg ik u: de grillige daemon die op het oogenblik de omstandigheden zoo stroef maakt dat de dingen overal tegenstand vertoonen, die daemon is geboren uit het stof dat opgejaagd is door den storm in Oost-Azië, anderhalf jaar geleden.
B*. |
|