| |
| |
| |
De nieuwe catalogus van het Mauritshuis.
Musée royal de la Haye (Mauritshuis). Catalogue raisonné des tableaux et des sculptures. 1895, La Haye, Martinus Nyhoff.
De opvatting van de vereischten, waaraan de catalogus van een Museum moet voldoen, heeft in onzen levenstijd eene aanzienlijke verandering ondergaan. Tot voor een halve eeuw ongeveer vond men in de beschrijvingen der kunstschatten niet veel meer dan een eenvoudige opgave van den naam, waaronder het werk was gekend, met het nummer dat het droeg en den kunstenaar, aan wien het was toegeschreven. Voor de vaststelling der namen van het stuk en van zijn maker was overlevering het hoogste gezag, evenals voor de karige levensbijzonderheden, die soms over den laatste werden medegedeeld. Daar waar de beschrijving eenigszins verlengd werd, verviel zij gewoonlijk in allerlei ontboezemingen over de verdiensten van het werk, dikwijls van even weinig kennis getuigende als de overige opgaven.
Indien ik mij niet vergis was het de catalogus van het Antwerpsch Museum, die het eerst met deze oude gewoonte afbrak. In 1849 verscheen er een eerste uitgave van, bewerkt door den heer Jan de Laet, die er zich op toelegde een nauwkeurige beschrijving der schilderijen te geven, met weglating van alle loftuiting of persoonlijke beschouwing, en die van elken schilder een kort levensbericht boven de vermelding zijner stukken plaatste. In 1857 verscheen een tweede uitgaaf van het boek, dat ditmaal verrijkt was met breedvoeriger mededeelingen over de kunstenaars, welke de heeren Théod. Van Lerius, Génard en de Burbure, ijverige uitpluizers van oorspronkelijke oorkonden, erbij voegden. In 1874, derde en laatste uitgaaf, verzorgd door den heer Van Lerius, waar- | |
| |
in de levensberichten soms tot verhandelingen waren uitgedijd, en minder geëvenredigd waren aan de verdiensten van den meester dan wel aan de hoeveelheid der nieuwe, soms weinig belangrijke ontdekkingen van den geleerden schrijver.
Op die wijze was in den Antwerpschen catalogus het evenwicht verloren gegaan; hij was geworden een repertorium, waarin een zeer verdienstelijke en onvermoeide navorscher samenbracht wat hij over de Antwerpsche schilders uit de stedelijke archieven putte. Wilde de harmonie hersteld worden, dan moesten, nevens nauwkeurige beschrijvingen der kunstwerken, beknopte levenschetsen geleverd worden, waarin alles, ook het nieuwste wat men te weten was gekomen over den kunstenaar, samengevat en in evenredigheid gehouden werd met den rang door den meester bekleed.
Dit werd dan ook het norma door de latere wetenschappelijke catalogussen gevolgd. Alleen, daar men de noodige opzoekingen niet verwachten kan van geretireerde kunstschilders, zooals er meestendeels tot dan toe aan het hoofd der musea gestaan hadden en men van hen zelfs niet vragen mocht dat zij zich op de hoogte zouden houden van de jonge, maar met machtige schreden vooruitstappende wetenschap der kunstgeschiedenis, werd hunne plaats gaandeweg en te goeder ure ingenomen door geleerde kenners van kunst en van geschiedenis. En zoo zagen wij achtervolgens catalogussen ontstaan, die meer en meer beantwoordden aan de hooge eischen van het vak. Die van den Louvre door Villot, van 1851 tot 1855 in drie deelen uitgegeven, was een der eerste en vrij goed voor zijn tijd; ongelukkiglijk is hij tot nu toe gebleven, voor twee zijner drie deelen, wat hij over eene halve eeuw was en is dus sterk verouderd. Vooral in de laatste vijf en twintig jaar en in noordelijk Europa is het getal der degelijke catalogussen met verheugende snelheid toegenomen.
Vooraan in de rij trad de catalogus van het Mauritshuis, in 1874 uitgegeven door jhr. Victor de Steurs, met evenveel zorg als kennis van zaken bewerkt en wat nooit schaadt, in heldere, juist passende taal geschreven; dan in 1878 die der Berlijnsche schilderijen-verzameling door Julius Meyer, Scheibler en Bode, een boek in zijn beknopten vorm den hoogen naam der leden van dit driemanschap waardig; in 1882 die van Schwerin, door Dr. Schlie, naar verhouding de lijvigste en een der meest verzorgde van allen; in hetzelfde jaar die van Brunswijk (Nederlandsche school) door
| |
| |
Herman Riegel en die van het Keizerlijk Museum van Weenen, door von Engerth; in 1887 die van Dresden, door Woermann; het jaar daaropvolgende die van Cassel, door Dr. Eisenmann; in 1889 die der academie van Weenen, door von Lützow; in 1891-1895 die van l' Ermitage te St. Petersburg, door Somoff; in 1892 die van Rotterdam, door Haverkorn van Rijsewijk; in 1893 die van Stockholm, door Göthe. Er zouden er gewis nog meer te noemen en te roemen zijn, want tot in zekere mate is het goede voorbeeld in heel Noordelijk Europa en ook wel in de Vereenigde Staten, ja tot in Australië gevolgd. In Spanje treft men een goeden catalogus aan voor het museum van Madrid, inzonderheid in de nieuwe bewerking der Italiaansche en Spaansche school, door don Pedro de Madrazo, in 1872 verschenen en tot nu toe, helaas! zonder vervolg gebleven voor de Nederlandsche school. Alleen Italië is niet mee gegaan en is een halve eeuw ten achter bij de andere landen.
Het moge wel schijnen dat wij te veel gewicht hechten aan een zoo alledaagsch werk als catalogussen van museums geacht worden. Er is niets van, en wij zijn ten volle overtuigd dat het moeilijk zijn zou hunne waarde te overschatten. Vooreerst in het belang der museums zelve, voor welke het natuurlijk van het grootste nut is vertrouwbare gidsen ter beschikking van het publiek te kunnen stellen, een voordeel dat in zich het tweede en noch gewichtiger sluit, onder het bestuur te staan van mannen, die in staat zijn zulk een degelijk werk te leveren en die ijver en lust genoeg bezitten om op de hoogte hunner zending en der wetenschap te blijven. Een ander belang nog leveren zij op, dit van aan de wetenschap der kunstgeschiedenis de gewenschte bouwstof te verschaffen. Zeker, het zal bij niemand opkomen die kennis op te doen uit boeken alleen, en zonder bestudeering der werken zelven is geen bekwaming in het vak denkbaar. Maar hoe behulpzaam kan bij die studie het werk zijn van een bevoegd man, die jaren lang leeft in dagelijksch verkeer met werken, die men immer maar voor betrekkelijk korten tijd te zien krijgt, van iemand die met bijzondere aandacht geluisterd heeft naar wat anderen zeggen over de hem toevertrouwde schatten, die op zijn reizen en bij zijn lezen in de eerste plaats heeft gezocht naar al wat licht kon verspreiden over de hem wel bekende en nauwst aan het hart liggende werken. Stellig is het dat, wanneer elk museum kritisch bewerkte en met
| |
| |
zorg opgestelde beschrijvingen zal bezitten, er aan de geschiedenis der kunst een onmetelijke dienst zal bewezen zijn en dat op de meest doelmatige wijze kennis dier geschiedenis en belangstelling voor de kunst onder het publiek zullen verspreid worden.
Maar wij wilden meer bepaald spreken over den catalogus van het Mauritshuis, het gemeenschappelijk werk der heeren Bredius, bestuurder, en Hofstede de Groot, onderbestuurder van het Koninklijk Museum. Het goede wat wij van de beste boeken in het vak aanteekenden valt in de hoogste mate van dit jongste hunner te zeggen. Het heeft voor eerste verdienste zijn jeugdigen ouderdom. In onze tijden vergrijst de wetenschap spoedig en wat wij nu als volkomen op de hoogte loven zal, hopen wij, verachterd blijken binnen de vijf en twintig jaar. Dagelijks leert men bij, worden nieuwe bouwstoffen en middelen tot vergelijking en inlichting aangebracht: in de eeuw van spoorweg en photographie, van vrijen toegang tot archieven en kunstverzamelingen, kan het wel niet anders. Alles komt er slechts op aan zich op de hoogte te houden, niet alleen door kennis te nemen van wat anderen vonden en wisten maar door kennis te maken met het levende materiaal der kunstgeschiedenis, de kunstwerken zelve. Dat beide de bewerkers in hooge mate deze dubbele vereischte aanbieden, weten wij genoeg. De eerste, langer aan den arbeid, heeft heel Europa door een goeden naam en een welverdiend gezag in zijn vak; de jongere heeft in dezelfde mate bewijs gegeven van onvermoeiden wetenslust en van ongemeene kennis. Zij staan met hun beiden aan het hoofd der jonge groep Hollandsche geleerden, die met jeugdige kracht en geestdrift werken aan het verzamelen der bouwstoffen voor de geschiedenis der vaderlandsche schilderschool, aan het samenbrengen der penningen, waarmede Nederland de eereschuld zal betalen, die het heeft tegenover de stichters van zijnen hechtsten roem. In afwachting dat het oogenblik gekomen zij dat het werk in zijn geheel kunne ondernomen worden, leveren zij fragmenten ervan; zoo het galeriewerk
van Bredius over het Rijksmuseum en het Mauritshuis, zoo de ‘Quellenstudien zur Holländischen Kunstgeschichte’, van Hofstede de Groot.
De catalogus van het Haagsche Museum is de jongste vrucht der studiën van beide vakgeleerden, een proef van catalogus, voldoende aan de meest moderne en de moeilijkst te bevredigen eischen. Hulde brengende aan de verdiensten van hun voorganger
| |
| |
hebben zij de zorgvuldige beschrijvingen der schilderijen door hem geleverd behouden, na ze aan de werken getoetst en in kleine details hertoetst te hebben. Spijtig genoeg is er uit die overneming een pennestrijd voortgesproten, die meer op een misverstand berustte dan door eenig boos opzet of bedrijf gewettigd te zijn. De levensberichten der schilders zijn hermaakt en volledigd door middel der ontdekkingen sedert 1874 op dit gebied gedaan; ook de geschiedenis der schilderijen en hunner afbeeldingen in gravuur en photographie is bijgewerkt. Een dertigtal omdoopingen hebben plaats gehad, waarvan acht in de Hollandsche, negen in de Vlaamsche en de overige in de vreemde scholen; alle volkomen gewettigd, volgens mij, voor zooverre ik in de gelegenheid was ze te onderzoeken: zoo, bijvoorbeeld, de toekenning van een van Balen aan Rubens, van twee Rubensen aan Jordaens en van twee andere aan onbekenden, van een Frans Snijders aan Pauwel de Vos, van een Van Dijck aan Hanneman. Zaakrijk en nauwkeurig is het boek in hooge mate eu aldus voldoet het aan den eersten eisch van dit soort van werken; voor de schilderijen van het Mauritshuis geeft het beschrijving en geschiedenis zoo volledig wenschelijk; voor de geschiedenis der Nederlandsche kunst geeft het eene reeks beknopte levensberichten, die zoowat het betrouwbaarste bevatten wat wij over de meeste onzer meesters kennen en die in afwachting van iets volledigers en breedvoerigers kunnen dienen als een modern Schilder-boeck. Dat iedereen, en ook ik dus, met de schrijvers in alles en tot in de minste bijzonderheden het eens zou zijn is niet te verwachten, maar in een wetenschap in wording en gestadigen vooruitgang, zooals die der kunstgeschiedenis, zijn er geen evangelisten en zou het bestaan van een Evangelie
verlammend werken op de studie.
Wat tegenwoordig in geen ordentelijken catalogus meer ontbreekt, de facsimile's van handteekens en ander geschrift, vindt men natuurlijk ook hier. Maar een zeer belangrijke vollediging heeft deze, ten minste in zijn geïllustreerde uitgave, ondergaan, namelijk dat hij opgeluisterd is door een zestigtal phototypische afbeeldingen van de beste schilderijen uit het Mauritshuis. Hij is niet het eerste werk van zijnen aard die aldus geillustreerd in de wereld komt: catalogussen met platen voorzien kent men van in de vorige eeuw en van het Haagsche Museum zelf bestaat er een die van 1826 dagteekent. In de laatste jaren is men ook be- | |
| |
gonnen catalogussen of gidsen voor de museums met de voortbrengsels der moderne stelsels van reproductie te versieren, zoo zijn de wandelingen door de museums van Berlijn en Munchen, door Hirth-Muther, die van Lafenestre door den Louvre, Florence en België, en de nieuwe uitgave van den catalogus van l'Ermitage met phototypische afbeeldingen voorzien; zonder nog te spreken van de galeriewerken door Bredius van Rijksmuseum en Mauritshuis. Maar als geillustreerde catalogus spant het nieuwe boek de kroon en door de talrijkheid en door de verzorgdheid zijner plaatjes.
Geen twijfel of, met de volmaking der stelsels van werktuigelijke afbeelding, zal het getal der geïllustreerde beschrijvingen van museums gedurig aangroeien; het is te voorzien dat binnen eenige jaren elke groote verzameling dergelijk werk ter beschikking van het publiek zal stellen en dat gaandeweg de afbeeldingen ook in fraaiheid zullen winnen. Het zal een dienst te meer zijn door de catalogussen aan wetenschap en ontwikkeling van kunstsmaak bewezen. Wanneer wij in onze bibliotheken de lange reeks wetenschappelijk verzorgde en smaakvol geillustreerde boeken over al de museums van Europa zullen geschaard zien en daardoor ons dadelijk en levendig voor den geest kunnen te voorschijn roepen wat wij genoten hebben bij het bewonderen der oorspronkelijke modellen, zullen wij ons dankbaar herinneren dat de makers van den Haagschen catalogus onder de allereerste geweest zijn om ons dit genoegen te verschaffen en dezen dienst te bewijzen.
Max Rooses. |
|