Bibliographie.
Van dag tot dag in het Oosten door Charles Boissevain. Haarlem. H.D. Tjeenk Willink.
Om na Chateaubriand, na Renan, na Loti, na honderd anderen, wetenschappelijke mannen, kunstenaars, dichters, nog aandacht te durven vragen voor indrukken, beschrijvingen, herinneringen uit het Oosten, - daarvoor moet men journalist zijn. Wij willen daarmee zeggen: wat bij anderen, tenzij zij, artistiek of wetenschappelijk, op gelijke lijn gesteld zouden kunnen worden met mannen van het gehalte als wij noemden, overmoed zou moeten heeten, verdient bij een journalist dien naam niet. Zijn arbeid toch is van een geheel bijzonderen aard. Hij kan volstaan met aan vluchtige indrukken, aan het relaas van kleinere of grootere reisavonturen, den ephemeren vorm te geven, die aan het dagbladartikel past, en wanneer hij, gelijk de hoofdredacteur van Het Handelsblad, over een levendige phantasie, een licht ontvlambare geestdrift en een vlugge pen te beschikken heeft en bovendien over een zekere dosis van vertrouwelijke gemoedelijkheid, die hem er bijvoorbeeld toe brengt den lezer te onderhouden over zijn familieaangelegenheden, dan kunnen zijn reisschetsen een eigenaardige aantrekkelijkheid hebben. Het is dan ook begrijpelijk, dat de begaafde schrijver met zijn reisbrieven onder de rubriek ‘Van dag tot dag,’ weken achtereen, in het Handelsblad verschenen, bij zijn trouwe lezers, met wie hij zoo gemoedelijk kan keuvelen en voor wie hij zoo vermakelijk kan doorslaan, succes heeft gehad. Iets anders wordt het wanneer dergelijke improvisaties ons als een statig boekdeel van 339 bladzijden worden voorgezet. Dan leest men met een ander oog, dan luistert men scherper, dan blijkt het wel eens dat wat als een geestdriftig ‘Van-dag-tot-dagje’ zijn waarde mocht hebben, niet vrij is van phraseologie en dat het den stevigen ondergrond mist, dien
sommige beschouwingen, bijv. waar het een land als Griekenland geldt, kwalijk missen kunnen. Vergelijkingen, die in het dagbladartikel mogelijk geen aanstoot geven, hinderen nu men ze in het boek aantreft, bijv. waar van de kloof in een berg gezegd wordt, dat het leek ‘als had men met een zeer scherp mes een bijna onzichtbaar dun stukje uit een hooge taart gesneden.’ In zijne inleiding citeert de schrijver van Tennyson:
First thoughts are best and third,
Which are a riper first.
Welnu, wij meenen dat de heer Boissevain ons die ‘riper first’ zou hebben kunnen schenken, wanneer hij de moeite had willen nemen om de overstelpende massa indrukken, improvisaties, ontboezemingen van allerlei aard te schiften, te herzien en er een klein boek van te maken, waarin dan hoofdstukken als ‘Aan den voet van Salomo's tempel’ en het eerste gedeelte van ‘Een nocturne’ (om slechts deze te noemen) niet hadden mogen ontbreken, een boek, dat in dien nieuwen vorm voor allen een nieuwe aantrekkekelijkheid zou gehad hebben.