tracht men de waarneming van planten en dieren bij het onderwijs uit te breiden. Allengs zien wij haar een plaats veroveren in het lager onderwijs. Hulpmiddelen bij het onderwijs, en vooral gelegenheden en middelen voor de voorbereidende studie der onderwijzers zelven baren de grootste moeilijkheden. Zij kunnen toch slechts langzamerhand, en naar mate de behoefte duidelijker op den voorgrond treedt, verkregen worden.
Vlinders vangen, planten drogen, aquariën en terrariën, ziedaar zaken, die velen nog alleen als een uitspanning beschouwen! Toch vormen zij een leerstof, die tot de ontwikkeling onzer jeugd meer bijdraagt dan sommige, met name te noemen, officieele vakken van ons onderwijs. Velen zien in, dat van die leerstof partij kan, maar ook behoort te worden getrokken. Doch hoe aanlokkend dit denkbeeld ook zij, de uitvoering stuit vooralsnog op groote bezwaren. Onze wet vat deze geheele richting onder den naam van ‘kennis der natuur’ samen, en deze bepaling bevat een grondslag waarop een krachtige ontwikkeling, ook zonder behoefte aan eenige wetsverandering, mogelijk is. Het komt er slechts op aan, dat de juiste wegen aangewezen en ingeslagen worden.
Een poging daartoe zag dezer dagen het licht onder den titel, die ook aan het hoofd dezer regelen geplaatst is. Het is een maandschrift, onder de redactie van de heeren E. Heimans, J. Jaspers en Jac. P. Thijsse, allen hoofden van scholen. Hun namen zijn bij onze jeugd welbekend. Hunne leiding ‘in sloot en plas,’ en bij de studie ‘van vlinders, bloemen en vogels,’ is beproefd en vertrouwbaar bevonden, en wordt door elken jongen, die een aquarium, een tuintje of een verzameling van insecten of gedroogde planten bezit, gaarne aanvaard.
Opwekken en raadgeven zijn de kenmerken van hun onderwijs. Eene beschrijving van een bloem of een vlinder kan heel genoegelijk zijn om te lezen, leerstof wordt zij [pas, wanneer zij den jeugdigen lezer er toe brengt, zelf de plant of het dier ter hand te nemen, zelf na te gaan uit welke deelen het opgebouwd is, hoe die aan elkaar sluiten en hoe zij dienst doen bij de verschillende verrichtingen. Zóó te schrijven is een groote kunst: het eischt niet alleen kennis van het onderwerp, maar vooral kennis van de lezers en lezeressen. Men moet weten wat ‘pakken’ zal, men moet, zooals de redactie het uitdrukt, waar noodig, de dier- en plantkunde durven opofferen aan de belangstelling voor dieren en