| |
| |
| |
Brief uit Venetië.
20 Oktober.
Werkelijkheid of niet, begin van tragedie, melodrama, of koor uit een groote opera, die aankomst in deze bizonderste der steden, in den nacht, het kanaal somber met zijne schemerende paleizen - gevelschimmen met weêrschemeringen van verweerd marmer - zwijgend staande aan beide zijden als een nachtdécor; weinig het licht, als romantisch gewilde schijnsels hier en daar; en het gedrang der donkere slanke gondels aan de spoorkade in de romantisch opgelichte duisternis....
In dat décor een dubbel woedend koor: het koor der gondelieren en het koor der gegalonneerde portiers, schreeuwend tegen elkaâr in met groote gebaren van wenken....
Het had zoo weinig van het gewone gedoe van reizen, misschien omdat de nacht vreemd schaduwt over deze waterstad en het water zoo stil is en de paleizen zoo onwaar zijn en een kerk, die der Scalzi, zoo onverwacht plechtig opdoemt.... Zooals in een droom, waarin wijzelve niet handelen, maar vreemd toeschouwen, sjouwen ze noodeloos druk met koffers en laden ze in onzen gondel, waar wij al wachten, lijdzaam, en een enkele blik doet ze schreeuwen, sicurissimo! sicurissimo!... en dat de koffers nièt in het water zullen vallen... Dat ze nu zoo schreeuwen tegen ons, doet ons ontwaken uit wat een droom scheen; wij glijden voort; onze portier spreekt alle talen tegen ons en noemt met de tippen van zijn mond zeer beroemde namen van paleizen, die wij kennen uit boeken, en langs deze vizioenen van opschemerende glorie's glijden wij zacht en vlug, omdat gondels zoo lang zijn. Als zachte weêr- | |
| |
lichten van architectuur verklaren de glorie's zich in den nacht, met arabische en byzantijnsche lijnen, vlug opgelicht en vlug weêr verzwijmd in den donker. Langs de Rialto-brug en er onder, en verder, verder onder de brug der Zuchten - éen enkele verblinding van het Doge-paleis éene seconde - en het hôtel en het zien naar kamers en de droom is weg en alleen een groote stoomboot van de P. and O., geheel verlicht, doet even glimlachend denken nog aan de Bucintoro....
De eerste passen, dien nacht, geleiden naar de Piazza en het is het schitterend verblindende décor van de derde akte eener groote opera, de kathedraal als eene fabel, een sprookje van betoovering of er een sultan daar woont met prinsessen, in het leven van den Duizend-en-EenNacht; en het Doge-paleis een tweede fabel, een tweede sprookje: paleis van ongewone, vierkante fabelvorm, arcaden en enkele boogramen maar, waarachter de betoovering heerscht, achter de uitgestrekte façade als goudgewaasd matwerk, gecreneleerd met een omgekeerde kant en borduursel, die stijf marmer in de nachtlucht uitstaat....
En men wacht, dat er tusschen de zuilen van de Piazzetta - de twee zuilen met den leeuw van St. Marcus, het gevleugelde fabelbeest van Venetië, en St. Theodoor op den krokodil - dat er tusschen die zuilen een heldin in brokaat zal uitwandelen, die zingen gaat een heel groot aria met veel roulades tegen den nacht aan....
En als zij niet komt en wij de verlichte Piazza naderen en de drukte der wandelaren ons toestroomt en de menschen koffie drinken voor de café's, zien wij eerst, dat Venetië geene opera is en geen sprookje....
| |
22 Oktober.
In Venetië den Venetiaanschen droom meê te leven heeft dikwijls zijn zeer unieke bekoring en dikwijls ook het minder bekoorlijke van eene al te groote oneigenlijkheid in het moderne leven. Dit is zooals men is gestemd, en zooals de atmosfeer om ons heen drijft. Zijn het de zoele, zonnige nazomerdagen
| |
| |
met de wateren van émail, met de luchten van geparelmoêrd blauw achter de kinderlijk geteekende, eenvoudig recht opgaande campanile's; is het een zacht oranje slapen gaan van de zon achter het décor van de Piazza en glanzend goud teruggekaatst in de gouden buitenmozaïken van San Marco, dan heeft de droom zijne bekoring, eene bekoring, die duurt en duurt, met het gefladder van de duiven over de Piazza heen, tuk op korrelen maïs, met het heel rustig bespiegelend zitten van bruinig armoedig gekleede mannen op de trappen van de logetta of van de vlaggestokken, of tegen de kerk aan. Wat men dan ook doet - al drinkt men zijn koffie, al eet men zijn granita, al leest men een courant - vreemd blijft de droom duren, de droom van San Marco en het Dogen-paleis; altijd twee tooverpaleizen: de kathedraal een moskee, waar een sultan zoû schuilen, en het Doge-paleis, de sublime gevangenis van eene prinses uit een roman als Walewein of Ferguut: - breede, goudgewaasde vlakke muren en een paar kinderlijk er in geteekende boogvensters; - en de Piazza en de Piazzetta twee tooneelen, waarop zoo aanstonds de ingewikkelde intrigue van den tooverroman zal gaan spelen. Nergens blijft men zoo lang onder de oneigenlijke magie van eene weelderige illuzie. Want weelde is het dat alles: dat goud van die kerk met haar heldere mozaïekfiguren, als van een mooi prentenboek, een mooie tooververtelling; dat marmeren schijnbaar matwerk van het vierkante paleis en ook sprookje blijft het altijd door: Blauwbaard kan dadelijk spelen op de Piazza....
Maar regent het als het doen kan in Oktober en vindt men zijn weg niet tusschen het labyrinth van altijd rechte, drukke, heel nauwe straatjes, of moet men zijn weg vervolgen op het water en altijd op het water - ook als men niet droomen wil - in heel langzame gondels of vluggere vapore's, dan druist het oneigenlijke van deze waterstad te veel tegen ons modern leven in en wij verlangen een oogenblik uit dit eeuwige décor weg te zijn. Dan is het als eene overstrooming, die men niet overziet en men verlangt naar een rijtuig, om eens even vlug ergens heen te gaan. Vlug ergens heen gaan, dat gaat hier niet....
Ik wilde, dat het hier altijd zonsondergang was, oranje zonnesluimering, omdat ik Venetië's tooververtelling altijd in dat licht zie. In den nacht en het maanlicht is Venetië het
| |
| |
oude Venetië: het Venetië der Republiek, het Venetië van macht en verschrikking. Maar in oranje zonnedalen is het het weeldesprookje; prinsessen daar achter die gouden muren, Saraceensche sultans in San Marco en het geheele Groote Kanaal één waterstraat van paleizen, waar grooten wonen, die straks in optocht zullen aankomen als cortèges, zooals men ziet op schilderijen van Carpaccio of Bordone. Dat weeft zich zoo harmonieus door elkaâr als een gouden en blauwen en purperen web: ons eigen gefautazeer - het kinderlijke willende - en de magische werkelijkheid der architekturen, en de kleuren van de zoo even geziene schilderijen. Dat wordt hier zoo lief als het misschien nergens zijn kan. En zoo weelderig ook. Men begrijpt, dat in deze tooveratmosfeer van weelde Titiaan en Veronese en Bordone geschilderd hebben. Harmoniëen van architekturen en daartusschen de pracht van optochten en ceremonie's, of van neêrkuielende Doge's, in hermelijn en lange sleepmantels, in de onmiddellijke prezentie van het Goddelijke. De droom gaat dan voort op die schilderijen, al wordt het magische element katholisch en allegorisch. Zie het zoo, bij voorbeeld, in de verblindende Zaal van het College, in het Dogen-paleis: van Veronese het dankzeggen van den Doge Venier voor de overwinning bij Lepanto: Christus in eeneglorie en de Doge - niet in vizioen - maar in onmiddellijke realiteit Hem aanbiddende en dankende, om hem heen Venetië, en St. Marcus met andere heiligen.... Een mooi gracieus kind, page met wit satijnen schoudermanteltje, is bezig met den plooienden mantel van den Doge. Godsdienst, allegorie en werkelijkheid kalm zonder de minste verlegenheid door elkaâr geweven tot een verblindend schilderij, een
gevlam van kleur, of Paolo gestampte edelsteenen mengde op zijn palet. En nooit die verlegenheid, want in die zelfde zaal misschien het mooiste en fijnste, dat men zien kan van Jacopo Tintoretto - niet altijd mooi en maar zelden fijn -, de Doge Andrea Gritti, die de Maagd aanbidt en het mystische huwelijk van de H. Catharina, zoo lief in prezentie van den Doge Nicolas da Ponte. Is dat niet blijven droomen, lang te staren naar die weeldeschilderijen van katholisch tooverleven?
Toch verzwijmt achter de muren van het paleis de magie en in die zalen, van het College en van den Senaat, over welks vloeren reëel onze passen gaan, terwijl onze oogen om- | |
| |
kijken naar de wijde, beschilderde muren en de, zwaar in verguldsel, beschilderde plafonds, treedt in de plaats van die geheel verbeelde magie, de glanzende schaduw van het verleden der Republiek. En dan, vooral, de nog altijd voortdurende werkelijkheid van wat de schilders van dat verleden hebben gedaan. Hoevéel hebben zij gedaan, hoe ontzettend veel vlakte hebben zij verlucht, wat een arbeidskracht oefenden zij uit en wat eene fantazie voor het détail, die dezelfde gewilde onderwerpen altijd weêr anders uitdacht. Hoe schitterend waren zij decorateurs van paleizen, zonder valsche schaamte. Veronese schildert het geheele plafond van de Zaal van het College en bezaait het met vleesch en kleur geworden allegoriën van de gezond weelderigste lijnen en kleuren als eêlgesteenten: Venetië verheerlijkend als koningin op den aardbol tusschen Rechtvaardigheid en Vrede, in uitstralenden trots om de macht van de Republiek. De jonge Tintoretto, de zoon, schildert het plafond van de Zaal van den Senaat: Venetië, heerscheres der zeeën, en hulde gedaan door nimfen en tritonen, die schatten van den oceaan aanbieden. Boven den Doge-troon eene Kruisafneming van Jacopo Tintoretto. Over de wijde muren heen, van den jongen Palma, van Tintoretto, breede vakken: Doges voor Venetië, Doges voor den Zaligmaker, Doges voor de Maagd; de altijd zoo heerlijk gemengde werkelijkheid en religie en allegorie. En hunne kleuren, als juweel gevat in het zware verguldsel van de immense zaal, smelten in elkaâr en worden een geheel...
| |
30 Oktober.
Tintoretto vooral leert men zoo waardeeren, als decorateur. Titiaan en Paolo zijn hooge meesters, die ook wel decoreeren, maar die zulke appreciatie niet noodig hebben, in de wijde glans hunner alomvattende talenten. Maar Tintoretto, dien men in Venetië gauw verwijten zal, dat hij er maar op los geklodderd heeft, vierkanten meter borstelend na vierkanten meter - bijvoorbeeld in de Scuola di San Rocco - kan men om zijne versieringskunst recht doen wedervaren. Tintoretto is als een
| |
| |
revolutionnair, zonder de noodige macht tot hervorming. Hij schijnt telkens te willen breken met die eischen van het altijd harmonische: harmonie zelfs in het diepst emotioneele geëischt: harmonie in uitdrukking van gelaatstrekken, in groepeering van personages, in plooiïng van brokaten en draperieën; dat altijd mooi blijven van kleur en muzikaal zijn van lijn, zooals Titiaan en Veronese en Bordone het hebben -; hij schijnt het leven te willen geven in lijnen van het, tot leelijkheid toe, verstoorde leven, in geëmbrouilleerde, gekookte kolorieten, in groote bewegelijkheid van zwaaiende ledematen en verwrongen gelaatstrekken. En om zoo revolutionnair te zijn, schijnt hem de souvereine macht te ontbreken. Hij treft niet als een baanbreker: hij frappeert alleen om zijn originaliteit van den tweeden rang. Boven al de pijnlijke moeite, waartoe hij zich te vergeefs schijnt op te schroeven, blijven in de sublime conventie van hunne harmonie, de groote meesters oppermachtig glanzen. In de Scuola di San Rocco heb ik dit vooral zoo meenen te zien in Tintoretto's groote Kruisiging; in zijn Jezus, die het kruis draagt, in Jezus voor Pilatus. Hij wil groote realiteit, nieuwheid van gebaren, vooral moeilijke gebaren: moeilijk ophijschen van kruisen, wringend bezwijken onder het kruis; Jezus voor Pilatus met iets, dat aan Munkacsy doet denken. In het licht van den regenachtigen Oktoberdag blijft zijn koloriet somber verward, gekookt. Misschien zal het anders zijn met méer licht. Maar als de zon niet te hulp komt, blijft hij glansloos: hij mist glans uit zichzelven, hetzij uit onmacht, hetzij uit manier. En men is zooveel glans gewend bij die altijd en altijd opnieuw gedane subjekten. Hij treft dan door zijn origineele onmacht om te bereiken
wat hij wilde. Maar hij is niet de eerste de beste. Hij wilde veel, en hij wilde iets nieuws; en vooral, hij deed veel, ontzettend veel, te veel. Dan herinnert men zich zijne decoratieve schoonheid in het Dogen-paleis, waar men tusschen de architekturale harmonie der zalen zelve misschien minder eischen van zuiverheid aan hem stelde. En dan is men blij, dat men hem zoo dubbel ziet, en een beeld zich van hem compliceert in ons peinzen over hem....
| |
| |
| |
31 Oktober.
In mijne herinneringen aan de Academia zijn vooral enkele zeer schitterende punten: van Paris Bordone, de visscher, die den Doge den ring van St. Marcus overgeeft: het geheel gehouden in een geelgouden tint, waarin het edele, harmonieuze koloriet opkleurt, de ceremonie gevat in een edel kader van architektuur; de, op zijn troon zittende, Doge waardig en voornaam; deftig de aan zijne zijden zittende rij der senatoren; de nederig naderende visscher, uitstekende den ring, krachtig half naakt; nog een groep van staande edelen, en alles gehouden in die edele harmonie van samenvloeiende lijnen zonder één wilde arabesk, in die edele harmonie van samenvloeiende kleuren, zonder één dissonant en alles wegvloeiende in het gouden waas, dat tusschen het kader van bouwwerk schijnt te hangen, met de fijnheid der détails hier en daar als nog enkele rustpunten voor het door die pracht heen dwalende oog.... Van Bonifazio, het Gastmaal van den Rijke: mooie vormen van Venetiaansche matronen; curieuze gestalten, wat plomp, van pages; het portret van eene oude vrouw van Torbido.... Van Paolo Veronese: Jezus aan het gastmaal van den Leviet: een pendant van den Cana'schen bruiloft in den Louvre te Parijs: een architektuur van drie bogen als de arcaden van eene feestgalerij, met boven bronzen engelen; een monumentale trap, waarlangs pages gaan; een wit bleekend stadsgezicht als achtergrond en de personages tusschen het décor in een pracht van kleuren, zonder historische pretentie; veel van dat mooie Venetiaansche rood, met het tintelende geel van afstekende mouwen; het portret van den schilder als een edelman in groenen mantel... Van een buffet zijn pages bezig dischgerei te nemen. De page van den groenen ridder plaagt de papagaai van een nar. De
hellebaardiers worden ter zijde gespijsd. Alles licht-trilt harmonisch in elkaâr met een onvergelijkbare kunst: alles is één, trots tal van détails....
Carpaccio gaf de legende van St. Ursula op breede vakken, met grooten rijkdom, met groote kunst, kunst van groote afmetingen, als men zich herinnert Hans Memlings reliquieschrijn te Brugge in het Hospitaal van St. Jan. In een vreemd perspectief, drukke stadsgezichten van hoog opgebouwde forteressen met kronkelende wegen, met heuvels en groepjes boomen;
| |
| |
met kaden, waarlangs drukke menigten, en volgepropte balkons: alles druk, druk en vol, verschietende achter elkaâr in het mooi naïeve perspectief van menschen en dingen vlak bij en verder af en nòg verder af, telkens zich verkleinende van afmeting. Mooie, ideale type's van de bezielde heilige en van den heidenschen, blonden, Britschen prins; allerliefst, het sluimeren van Ursula in hare maagdelijke kamer met de allerliefste détails: het, in den slaap in het geheel niet verwarde, kuische bed, de muiltjes er voor, het hondje, de heilige schilderij en het lampje, en de suizelooze atmosfeer van heel dat kuische vertrek in den bruinenden nacht gehouden in de onaangetastheid der loutere zinnen, met den droom van bezieling, dien de engel brengen komt.... Het is vreemd, rijk, oorspronkelijk en volmaakt, dat alles, en vol gedachte, met heel veel ziel, met heel veel inleven in de ontwikkeling der lieve legende...
Titiaan schittert vooral door drie verblindende meesterstukken. De Graflegging, zijn laatste werk, waarbij de dood hem overviel en dat de jonge Palma voltooide, gehouden in een donker koloriet van somberheid, alsof de kleuren weenen en in hare tranen samensmelten, is als de laatste kreet van een tragedie, beklemmend van grauwe droefenis. De Prezentatie in den Tempel, van het kind Maria, voegt zich treffend harmonisch in het vak der zaal met twee deuren, waarvoor het geschilderd werd, en de trap van den tempel, waarlangs Maria opgaat, schijnt een deel te zijn van de zaal. De hoogepriester, die het kind ontvangt, treft door zijn historisch kostuum. En het juweel van de Academia, het juweel van Titiaan, het juweel van Venetië, is de Assunta: Maria's Hemelvaart. Het is als een groote robijn in gouden licht. Het is gehouden in eene harmonie van karmozijn en scharlaken; met een beetje groen maar; met, over de, in karmozijn gewaad opstijgende, Maagd, alleen, als relief, een blauwe mantel geknoopt. De groep der apostelen beneden drijft in het karmozijn en scharlaken. Het karmozijn en blauw van Maria zweeft op naar het gouden licht, waarin de H. Vader verschijnt en waarin het zich zoodra zal oplossen. Als een hymne om hen beiden, Vader en Maagd, rondt zich de harmonieuze krans van cherubijnen. De kopjes, bij drie en vier, zijn bijna met te groote kunst gevoegd naast elkaâr. Maar deze kunstenaar der edelste kleur- en lijnharmonieën wil niets toevalligs. Wij moeten het goed vinden
| |
| |
zooals hij het deed, omdat het volmaakt is. In de Hemelvaart der H. Maagd klinkt geen enkele valsche toon, geen enkele dissonant zelfs. Het is als een louter Hosanna in Excelsis in karmozijn en goud, wegvloeiende in het licht der paradiziale zaligheid. Geen enkel détail trekt het oog af, dat dadelijk gewend wordt, bij den eersten aanblik, aan de grootste, volmaaktste en edelste harmonie. Het onderwerp en de kunst daarvan zijn te heilig om distractie te kunnen velen.
Louis Couperus. |
|