Bibliographie.
Vosmeer de Spie, Felicia Beveridge. Analyse van een gemoedstoestand. Amsterdam, S.L. van Looy en H. Gerlings. 1895.
Reeds in Augustus van het vorig jaar hadden de uitgevers dit boek aangekondigd als iets superieurs, ‘boeiend van het begin tot het eind, tevens omvattende een der belangrijkste maatschappelijke vraagstukken, die man en vrouw meer en meer bezighouden.’ En deze aankondiging was vergezeld gegaan van een uittreksel uit een brief van den schrijver, waarin hij aan een vriend mededeelde wat de liefde van zijn hoofdpersonen zou zijn.
‘Hun liefde’ - schreef hij - ‘is niet het bedaarde, vriendelijke, burgerlijke gevoel van Jan voor Neeltje en omgekeerd, hun liefde, althans die van Felicia, is een uitbarsting van heerlijken goudvlammenden hartstocht, die eerst opstijgt tot gelukzaligheid, straks neervalt in een hellenacht en zich later verliest in een pijnlijk vergeten.’
Onze verwachting was, na dit alles, hoog gespannen. En nu wij het boek, ‘boeiend van het begin tot het einde’, met moeite doorgeworsteld hebben, is onze teleurstelling groot.
‘Analyse van een gemoedstoestand’ heeft de schrijver hier willen geven evenals hij het in zijn vier jaar vroeger geschreven Een Passie heeft willen doen. Maar - mag men vragen - was hier inderdaad een gemoedstoestand en een, het analyseeren waard? Viel hier een of ander ‘cruelle énigme’ te ontcijferen? Gaat de heldin van den roman door een reeks ‘zielestadiën’? Deze Felicia Beveridge, met hare gemakkelijke verleidbaarheid, die, wanneer de ‘analyse’ aanvangt, zelfs geen ‘demi-vierge’ meer is en steeds maar door hare zinnelijkheid geregeerd wordt, is ondanks, en voor een deel ten gevolge van al het Americanisme, waarmeê de schrijver haar en haar partner behangen heeft, zoo weinig belangrijk mogelijk. Trots al de beweging, de drukte, het heen en weêr reizen van de beide excentrieke personages, die de schrijver meende te analyseeren door veel over hen te praten en hen op hunne beurt veel te laten redeneeren, is het boek dood.
Het mag betwijfeld worden, of Vosmeer de Spie door zijn land den rug toe te keeren, globe-trotter te worden en te Rome een roman in het Nederlandsch te schrijven, zich zelf in de beste conditiën heeft geplaatst om iets goeds te leveren en of hij, op zulk een afstand van het vaderland, wel volkomen bevoegd mag gerekend worden om zich over ‘het gevoel van Jan voor Neeltje en omgekeerd’ uit te laten gelijk hij doet. Toen wij Een Passie gelezen hadden was onze indruk, en spraken wij het uit, dat Vosmeer de Spie wel zou doen zich tot het terrein van de klein-burgerlijke novelle te bepalen. En dat meenen