Bibliographie.
Nieuwe verzen van Willem Kloos. Amsterdam, W. Versluys. 1895.
Disjecti membra poetae. Want disiectus, uit zijn voegen gerukt, was de dichter, zichzelf niet meer meester, en de eerste de beste regel uit dezen nieuwen bundel toont ons hem in zulk een stemming, wanneer hij een of anderen ongenoemden vijand toeroept:
Bliksinend zal 'k u ter-neer slaan als een beest.
Zoo weerlicht het nog van tijd tot tijd in deze verzen en hoort men er den donder van dichtbij of meer uit de verte in rommelen. Vaak ontbreekt de ‘forsche lijning’, waarvan Kloos in een zijner gedichten spreekt, en hinken zijn verzen onrythmisch voort, te vergeefs hun gebrek door stoplappen als ‘ook, ook, ook’ (in sonnet 26) trachtend te verbergen. Maar telkens ook hooren wij weer den dichter-strijder: ‘een trouw soldaat in 't leger van het Noodlot’, als hij de klaroen steekt ‘de statige klaroen (zijns) diepsten Iks’, of wel den teêr gestemden zanger, die den drang voelt ‘om zijn armlijk zijn uit te zingen’, en die onder de vleugelen van de liefde een schuilplaats zoekt en vindt tegen de stormen van het leven (sonnet 42).
De verzen in het Fransch waren beter weggelaten. ‘Un brebis’ en ‘l'hêtre’ zijn schoolfouten, tegen welker herhaling een goed vriend den dichter had behooren te waarschuwen.
Het lijkt wel of de dichter Kloos door zijne vroegere vrienden en geestverwanten, onder wie hij destijds als de eerste onder zijns gelijken schitterde, thans min of meer als een outlaw beschouwd wordt. Moet dat zoo blijven? Of nadert het oogenblik, waarop hem onder de mannen der jongere letterkunde de plaats weêr wordt gegeven aan de spits, een plaats die hem toekomt et par droit de conquête et par droit de naissance?