| |
| |
| |
Instituut en academies. Naar aanleiding van het eeuwfeest van het Institut de France.
Het was te voorzien dat het eerste eeuwfeest der Fransche Revolutie, in 1889 met zooveel luister gevierd, in de eerstvolgende jaren een reeks van grooter of kleiner jubilé's met zich zou voeren, dagen waarop de stichting zou herdacht worden van instellingen welke het vernieuwde, het republikeinsche Frankrijk op de bouwvallen van het ancien régime heeft doen verrijzen.
Maar weinigen zullen vermoed hebben, althans buiten Frankrijk en buiten de kringen van hen die met de geschiedenis der Revolutie vertrouwd zijn, dat juist instellingen van hooger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek het eerst aan de beurt zouden komen.
En toch, in de maand April van dit jaar was het de Ecole Normale Supérieure, die hare stichting feestelijk herdacht; thans, 25 October, viert het Institut de France zijn honderdjarig bestaan.
Wat bij oningewijden, of half-ingewijden, de bevreemding wellicht nog verhoogt, is het feit, den meesten toch wel bekend, dat de Académie française, die immers deel uitmaakt van het Institut, opklimt tot 1635, en dat ook drie der vier andere Académies reeds in de zeventiende eeuw bestaan hebben, terwijl, daarentegen, de Académie des Sciences morales et politiques haar geboorte niet hooger kan dagteekenen dan van 1832.
Eenige historische herinneringen zullen daarom sommigen Gidslezers wellicht niet onwelkom zijn.
Het feestvierend ‘Institut de France,’ dat in het palais Mazarin, het oude collège des Quatre Nations, vlak tegenover den Pont des
| |
| |
Arts, zetelt, bestaat tegenwoordig uit vijf ‘Académies’: de Académie française, de Académie des Inscriptions et belles-lettres, de Académie des Sciences, de Académie des Sciences morales et politiques, en de Académie des Beaux-Arts. (De Académie de Médecine behoort niet tot het Institut; maar in de Académie des Sciences is eene afdeeling ‘Médecine et Chirurgie’).
Van deze vijf elementen zijn enkele, zooals wij reeds herinnerden, zeer oud. De Académie française is een stichting van Richelieu; in Januari 1635 ontving de kardinaal den koninklijken last de statuten van dit lichaam goed te keuren. Men weet dat zij, in het belang der nationale taal en der nationale letteren in het leven geroepen, reeds toen bestond, en geacht wordt altijd bestaan te hebben, uit de voornaamste vertegenwoordigers der letterkunde van Frankrijk; zij is van alle Academies de meest eigenaardig Fransche instelling.
De Académie des Inscriptions et belles-lettres, die dezen naam eerst draagt sedert 1716, werd, onder dien van ‘Académie des Inscriptions et médailles’, den 1en Februari 1663 gesticht.
De stichting der Académie des Sciences (d.i. der ‘physische en mathematische wetenschappen’) is van 22 December 1666.
In de Académie des Beaux-Arts vindt men twee oude Académies terug: de ‘Académie de peinture et de sculpture’, die van 1648, en de ‘Académie d'architecture,’ die van 1671 dagteekent.
Al deze Academies nu zijn, den 8en Augustus 1793, door de Nationale Conventie opgeheven.
De geschiedenis dier lang voorbereide opheffing is vol van de allerzonderlingste incidenten. Over het algemeen was de Revolutie - en niet alleen de Regeering, ook de bevolking van Frankrijk - vol haat en wantrouwen vervuld jegens deze aristocratische overblijfselen van den ouden tijd der koningen; het allerheftigst werd de Académie française aangevallen als een nutteloos en voor de Republiek gevaarlijk lichaam, ‘een school van serviliteit en leugen.’ Niet veel minder heftig werd de ‘Académie de peinture et de sculpture’ bejegend, o.a. door den schilder David, die gewaagde van ‘la turpitude de l'animal qu'on nomme Académicien.’ Tegenover die der ‘Inscriptions et belles-lettres’ was men onverschilliger gestemd, en de ‘Académie des Sciences’ bewees, door hare adviesen over 't metrieke stelsel en over andere belangrijke onderwer- | |
| |
pen, zulke gewichtige diensten, dat men haar eigenlijk niet missen kon. Zij kreeg dan ook, in weerwil van het opheffingsbesluit waardoor zij getroffen werd, den last om de vele zaken die haar nog waren opgedragen eerst af te doen alvorens te verdwijnen. Maar verdwijnen moest ook zij.
In het opheffingsdecreet kwam een artikel voor, waarbij aan het ‘Comité d'instruction publique’ werd opgedragen de organisatie voor te bereiden van eene ‘Maaatschappij tot bevordering van kunsten en wetenschappen’. Maar alleen de rapporteur, Grégoire, en enkele anderen schenen aan dit artikel eenige waarde te hechten. Het bleef vooreerst een doode letter en scheen alleen bestemd om de herinnering te bewaren aan den vromen wensch dien sommige leden der Conventie aan hun slachtoffers in den dood hadden meegegeven.
Voor letteren en kunst brak een tijd aan van anarchie. Het ‘civisme’ was alles; talent, kunstzin en geleerdheid golden voor niets in de oogen der triomfeerende democratie.
Twee jaren later evenwel, toen de nieuwe constitutie werd afgekondigd (22 Augustus 1795), bleek het dat deze een artikel bevatte van den volgenden inhoud: ‘Er bestaat voor de geheele Republiek een nationaal Instituut, belast met het verzamelen der ontdekkingen en uitvindingen, het verheffen van kunsten en wetenschappen.’ Het organiek besluit van 25 October 1795 gaf uitvoering aan dit artikel - en van dien dag af aan bestond dus het Institut.
Dit ‘Institut national’ moest alle geestelijke krachten van het herboren Frankrijk omvatten, dus een deel van het werk der oude Academies overnemen; en toch mocht het vooral niet door zijne inrichting de herinnering aan die veroordeelde instellingen bewaren.
Het werd verdeeld in drie klassen, en deze onderverdeeld in afdeelingen. De eerste klasse, die der ‘physische en mathematische wetenschappen,’ in tien secties verdeeld, was geheel en al de plaatsvervangster der oude ‘Académie des Sciences.’
De tweede was geheel nieuw en beantwoordde aan niets uit de oude periode; zij droeg den naam van ‘classe des sciences morales et politiques’ en was geroepen om, in het geheel van den intellectueelen arbeid, het wijsgeerige en het politieke clement te vertegenwoordigen. Zij bestond uit zes afdeelingen: ontleding der sensaties
| |
| |
en begrippen, moraal, sociale wetenschap en wetgeving, staathuishoudkunde, historie, geographie.
Aan de derde klasse werd de naam gegeven van ‘classe de la littérature et des beaux-arts.’ Deze omvatte acht secties: grammaire, oude talen, poësie, antiquiteiten en monumenten, schilderkunst beeldhouwkunst, bouwkunst, muziek en declamatie (de ‘declamatie’, die den acteur Molé in het Instituut bracht, werd later opgeheven). In deze hybridische klasse waren, zooals men ziet, de meeste elementen van drie der oude Academies (inscriptions, peinture et sculpture, architecture) opgenomen, en tevens nog twee nieuwe kunsten, muziek en declamatie.
Waar bleef, in deze nieuwe organisatie, de oude Académie française? Zij bleef uitgesloten. Wel werden enkele harer vroegere leden in de derde klasse benoemd; maar het gaat niet aan te beweren dat zij, de vroegere toongeefster op het gebied van letterkundigen smaak en welsprekendheid, werd teruggevonden in de slechts door zes leden vertegenwoordigde afdeeling ‘poësie.’ Veeleer zou een restje van haar te zoeken zijn in de sectie ‘wijsbegeerte’ der tweede klasse; immers, onder den invloed der encyclopedisten was de Académie française, in het laatst der achttiende eeuw, bovenal de draagster geworden van de nieuwere wijsbegeerte. Maar eigenlijk wilde men van haar niet weten. Men had geen behoefte aan het element van hooge cultuur dat zij onder de koningen had vertegenwoordigd.
Het aldus geconstitueerde Instituut hield zijn eerste, plechtige zitting den 4den April 1796, in de groote ‘Salle des Cariatides’ van het Louvre; de zitting duurde vier volle uren. Het publiek werd vergast op drie redevoeringen, negen voordrachten over speciale onderwerpen, drie gedichten, waaronder een à propos en vers, ‘La Grande Famille réunie,’ en, tot slot, eenige ontploffingsproeven van Vauquelin.
In het oude paleis der koningen is het Institut blijven resideeren en zijn ook de verschillende afdeelingen gehuisvest, totdat, den 1en Maart 1805, het Collège Mazarin, op den linker Seine-oever, betrokken werd. De kapel van het collège werd tot ‘salle des séances publiques’ ingericht.
In de inwendige organisatie van het Institut is het allereerst verandering gebracht door Napoleon, die zelf lid was van de eerste klasse. Hij deed dit, bij consulair besluit van 23 Januari 1803,
| |
| |
overeenkomstig het rapport van Chaptal. Afgeschaft werd toen de tweede klasse, die der ‘sciences morales et politiques,’ terwijl de overgeblevene elementen volgens een nieuw plan gegroepeerd werden, en wel in vier klassen: ‘sciences physiques et mathématiques’, langue et littérature française, ‘histoire et littérature ancienne’, ‘beaux-arts’.
Deze verandering, waarbij de derde klasse in drieën gesplitst werd, was een stap terug naar het verleden. Immers, de vier klassen van het Napoleontisch Institut beantwoordden, onder andere namen, volkomen aan de vier ‘Académies’ die door de Conventie waren opgeheven; ook de Académie française had haar plaats teruggevonden, als ‘classe de langue et littérature française;’ en toen Lodewijk XVIII, den 21 en Mei 1816, aan die vier klassen haar oude namen van Académies teruggaf en ze overeenkomstig de oude hiërarchie groepeerde: bovenaan, de Académie française, dan de Académie des Inscriptions et belles-lettres, vervolgens de Académie des Sciences, en eindelijk de Académie des Beaux-Arts, - toen was de band met het verleden volkomen hersteld en daarbij tevens de éénheid die in den gemeenschappelijken naam van ‘Institut royal de France’ lag opgesloten, gehandhaafd.
Nadat, den 20en October 1832, ook aan de Académie des Sciences morales et politiques een plaats onder het deftige koepeldak was aangewezen, was de fusie tusschen het werk van Lodewijk XIII en Lodewijk XIV en dat der Revolutie volkomen geworden. Aan de toen ingevoerde organisatie is sedert niets meer veranderd.
Zoo is het moderne Frankrijk in het bezit gekomen van die eigenaardige instelling die de beste intellectueële en artistieke krachten der natie, elk op een afzonderlijk gebied, en toch door een hoogere éénheid met elkaar verbonden, wil laten samenwerken tot den geestelijken bloei en den idealen luister van het vaderland.
De zelfstandige organisatie van elke afzonderlijke Academie waarborgt hare zelfstandigheid, terwijl de éénheid, behalve door den naam en door het paleis dat zij bewonen, vertegenwoordigd wordt door den ‘voorzitter van het Institut,’ die beurtelings uit elke Academie gekozen wordt, door de driemaandelijksche samenkomsten van alle leden, door de ‘séance publique des cinq académies,’ éénmaal per jaar, en door enkele ‘prijzen’ waarover het geheele
| |
| |
Institut te beschikken heeft. Ook de vorstelijke donatie van den duc d'Aumale, het kasteel van Chantilly, behoort aan het Institut in zijn geheel.
Die éénheid van het Institut treedt in deze dagen wederom krachtig op den voorgrond, nu alle leden, en met hen de buitenlandsche associés en correspondenten, den stichtingsdag herdenken, gezamenlijk deelnemen aan feestelijke recepties, aan een publieke zitting in het groot Amphithéâtre der Sorbonne, aan eene voorstelling in het Théâtre français, en gezamenlijk opgaan naar Chantilly, door den vorstelijken gastheer, hun medelid, onthaald.
In het Institut de France belichaamt zich nog altijd het edel streven der Fransche natie om op het gebied van letteren, wetenschap, wijsbegeerte en kunst, te schitteren niet alleen, maar het hoogste te bereiken. Het vertegenwoordigt, in dezen democratischen tijd, te midden der velerlei stroomingen van de zoo bewegelijke derde Republiek, de beste aristocratie, die van het weten, het denken, het artistieke voelen en kunnen. Het koepelgewelf van het palais Mazarin behoort nog altijd tot de waardigste monumenten van het moderne Parijs, en onder de Fransche geleerden, letterkundigen en kunstenaars zijn er maar weinigen die niet zeer gaarne onder dien koepel een zetel willen bekleeden.
Voor hen die de geschiedenis van het Institut en van de verschillende Academies nader willen leeren kennen, verwijs ik naar de volgende bronnen:
Léon Aucoc, L'Institut de France. Lois, statuts et règlements, etc. Paris 1889 (445 blz.). - Van denzelfde een helder geschreven brochure, L'Institut de France et les anciennes académies, Paris 1889. - Paul Mesnard, Histoire de l'Académie française, depuis sa fondation jusqu'en 1830, Paris 1857. - Alfred Maury, L'ancienne Académie des inscriptions et belles-lettres, Paris 1864. - Van denzelfde, L'ancienne Académie des sciences, Paris 1864. - Joseph Bertrand, L'Académie des sciences et les académiciens de 1666 à 1793, Paris 1869. - Jules Simon, Une académie sous le Directoire, Paris 1885 (de hier beschreven Academie is die der ‘Sciences morales et politiques;’ zeer interessant bovenal zijn de eerste hoofdstukken, waarin de opheffing der oude Academies en de stichting van het Institut beschreven worden). - Le Cte. Henri Delaborde, L'Académie des Beaux-Arts depuis la fondation de l'Institut de
| |
| |
France, Paris 1891, ook voor de geschiedenis van het geheele Institut zeer merkwaardig. - Om 25 October te verschijnen, is aangekondigd: Le comte de Franqueville, Le premier siècle de l'Institut de France, Paris, J. Rothschild.
Ten slotte nog deze kleine herinnering: het bekende, niet zeer fraaie uniform der leden van het Institut, ‘l'habit à palmes,’ een zwarte rok met groen borduursel, dagteekent van 1801. Het werd bij besluit van den eersten consul van 13 Mei van dat jaar ingevoerd. De leden van het Institut hadden alleen gevraagd om een sjerp of een lint als distinctief. De eerste consul had hun een geheel costuum aangeboden, waarvan zij zelven snit en kleur mochten kiezen. De ‘classe des beaux-arts’ werd met de teekening van het costuum belast.
22 October.
A.G. van Hamel.
|
|