Bibliographie.
Nederlandsche scherts, humor, satire, verzameld door C.F. van Duyl en L. Leopold. Groningen, Wolters, 1895.
Een dik boek, quarto formaat, zwaar in de hand, driehonderd en elf bladzijden, gedrukt in twee kolommen, en dat boek vol met scherts, humor en satire! Waartoe het moet dienen? De voorrede geeft hierop een vrij onvolledig en vrij onduidelijk antwoord. ‘Het boek geeft’ - zoo schrijven de verzamelaars - ‘altijd in aanmerking genomen dat we bij onze keuze de handen niet vrij hadden, nog al getrouw een beeld van wat het Nederlandsche volk over 't geheel verstaat en verstaan heeft door datgene, wat men gewoon is in den ruimsten zin van het woord “komisch” te noemen’. Wie dit een logisch gedachten en zuiver gestelden Nederlandschen volzin durft noemen, moge het zeggen. De verzamelaars laten er op volgen: ‘Ook dit gelieve men wel te bedenken: wij zijn het persoonlijk in dezen lang niet altijd met het “Nederlandsche volk” eens geweest’. Als wij goed begrijpen, wil dat zeggen: hier hebt ge, door ons bij elkaar geraapt, zoo veel mogelijk het voornaamste van hetgeen in ons land door alle tijden voor scherts, humor, satire werd versleten: wat zegt gij daar wel van? Liever zouden wij van de verzamelaars zelven hebben willen vernemen wat of zij, leeraren aan instellingen van onderwijs, zoo wij ons niet bedriegen, mannen van smaak, naar wij reden hebben te veronderstellen, wel denken van die scherts, humor, satire, of wat in onze letterkunde voor scherts, humor, satire wordt uitgegeven. Wat van de geestigheden van Cats, Jan Vos, E.J.B. Schonck, Schenkman, Greb, Pruimers of hoe die schertsende snaken meer heeten. Maar dat doen de heeren Van Duyl en Leopold niet. Al spreken zij van hunne verzameling als van een ‘bloemlezing’, uitgelezen bloemen zijn het niet die zij ons aanbieden, en heel wat van hetgeen zij maar voor het grijpen hadden hebben zij verzuimd te plukken. Was - om slechts een, maar een klinkend voorbeeld te noemen - Vondel soms geen meester ook in ‘scherts,
humor, satire’?
Wat zal er nu gedaan worden met dit boek, dat (dit ter loops) wel de verschillende schrijvers chronologisch op elkander laat volgen, maar nergens het jaar of zelfs maar de eeuw vermeldt, waarin zij geleefd hebben? Wij vreezen niet veel goeds. Vooreerst zal men het kunnen misbruiken om aan te toonen, hoe grof, hoe ploertig, hoe smakeloos en hoe onnoozel in den regel de Nederlandsche schertsers, humoristen, satirici, van Anna Bijns' tijd af tot in onze dagen, zich hebben aangesteld. En ten andere zou deze soort van scherts, humor, satire aanstekelijk kunnen gaan werken