| |
| |
| |
Letterkundige kroniek.
Ernest Renan. Ma soeur Henriette. Avec illustrations d'après Henri Scheffer et Ary Renann. Paris. Calmann Lévy. 1895.
‘A l'âme pure de ma soeur Henriëtte, morte à Byblos, le 24 Septembre 1861’, zoo luidt de opdracht van Renan's in 1863 verschenen Vie de Jésus, en daarop volgen deze woorden:
‘Herinnert ge u, in den schoot Gods waar gij rust vondt, die lange dagen te Ghazir, waar ik, alleen met u, deze bladzijden schreef, ingegeven door de streek, die wij pas hadden doorkruist? Stil aan mijn zij, herlaast gij elk blad en schreeft het over, zoodra het geschreven was, terwijl de zee, de dorpen, de ravijnen, de bergen zich voor onze voeten ontrolden. Wanneer het afmattende licht plaats had gemaakt voor het ontelbare starrenheir, dan brachten uw fijngevoelde vragen, uw bescheiden twijfelingen, mij terug tot het verheven onderwerp van ons beider gedachten. Eens hebt gij mij gezegd, dat gij van dit boek zoudt houden, vooreerst omdat het te zamen met u gemaakt was, en ook omdat het u beviel. Zoo gij al soms het bekrompen oordeel van oppervlakkige menschen er voor vreesdet, gij hieldt u overtuigd, dat waarlijk vrome geesten ten slotte ermee ingenomen zouden zijn. Te midden van die overdenkingen raakte de dood ons beiden met zijn vleugel aan; de slaap van de koorts overviel ons op hetzelfde oogenblik; ik werd alléén wakker!... Nu slaapt gij in het land van Adonis, dicht bij het heilige Byblos en de gewijde wateren, waarin de vrouwen uit de oude mysteriën hare tranen kwamen mengen. Openbaar mij, o goede genius,
| |
| |
mij die gij liefhadt, die waarheden, die den dood overleven, die ons beletten hem te vreezen en ons hem bijna doen liefhebben.’
Zoo bleef de naam van zijn zuster Henriëtte verbonden aan het merkwaardig boek, waarmede Renan het groote werk, dat twintig jaren van zijn leven in beslag zou nemen: De oorsprongen van het Christendom, inleidde. Maar wat die Henriëtte geweest was, hoe zij geleefd en gewerkt had, hoe zij gestorven was, welken invloed zij geoefend had op den schrijver van Het Leven van Jezus en op dit boek zelf, dat wisten alleen enkele ingewijden, familieleden en intieme vrienden, die in 1862 kennis mochten nemen van het, niet in den handel verschenen en slechts in 100 exemplaren getrokken boekje: Henriëtte Renan. Souvenir pour ceux qui l'ont connue. Haar schim zou het hem verweten hebben, meende Renan, wanneer hij die bladzijden onder de oogen van het groote publiek had gebracht. En ook later in de Souvenirs d'enfance et de jeunesse spreekt hij haast niet over zijn zuster: toen nog, in 1883, huiverde hij, het beeld van de stille, bescheiden vrouw in het openbaar te vertoonen en haar, wier nagedachtenis hem heilig was, bloot te stellen aan het aanmatigend oordeel van den eersten den besten kooper van zijn boek. Eerst vijf jaar later gaf Renan bij een codicil van zijn testament vergunning om, na zijn dood, wat hij over zijn zuster schreef, openbaar te maken en droeg hij aan zijne vrouw de regeling hiervan op. En zoo zijn wij thans in het bezit van dit boekje, nog in waarde verhoogd door de portretten van Renan en van zijn zuster, de afbeeldingen van hun geboortehuis te Trèguier, van de baai van Ghazir en van de woning te Amschit, waar Henriëtte Renan stierf.
Wanneer wij ons thans Ernest Renan voorstellen, dan is het zooals wij hem ons herinneren uit het laatste tiental jaren van zijn leven, hetzij uit eigen aanschouwing, hetzij uit het portret, dat Bonnat van hem schilderde, met het gezwollen lichaam, dat aan dat van Bakhuizen doet denken, met de ongezonde, dik afhangende wangen en fletse oogen. Wij kunnen ons dien man niet denken een wetenschappelijken tocht ondernemende, zooveel lichamelijke en geestelijke kracht vorderende als die tocht naar Phenicië, welke hij in 1860, ingevolge een opdracht van Napoleon III, aanvaardde en die hem aanleiding gaf tot het schrijven van zijn groot werk. Maar het portret in hetzelfde jaar van zijn reis door Henry Schef- | |
| |
fer, den broeder van zijn schoonvader Ary Scheffer, van hem vervaardigd, geeft ons een anderen Renan te aanschouwen. Eer tenger dan gezet, met den peinzenden eenigszins weemoedigen blik, een denker en een dweper, zien wij hier den zevenendertigjarigen geleerde voor ons in de kracht van zijn leven.
Aan dat tijdstip van zijn bestaan was reeds een tijdperk van veel ontbering, van ernstige, afmattende studie en van grooten geestelijken strijd voorafgegaan.
Renan's vader, een zeeman uit het stadje Tréguier op de kust van Bretagne, die in 1828 op zee den dood vond, had zijn gezin, vrouw en drie kinderen, in armoede achtergelaten. Ernest, de jongste van het drietal, was toen vijf jaar; en terwijl de veertien jaar oudere broer, Allain, naar Parijs trok om in den handel zijn geluk te zoeken, kwam de zorg voor de thuisblijvenden neer op de zeventienjarige Henriëtte. De druk van het leven had den geest van dit meisje reeds vroeg in een ernstige richting gestuurd: haar vrome zin, gevoed door het verblijf in een stadje, dat met zijn kloosters en geestelijke instellingen een kerkelijk centrum vormde, zoude haar zeker den geestelijken stand hebben doen kiezen, had zij het niet als haar onafwijsbaren plicht beschouwd, voor hare moeder en haar broertje den kost te verdienen en dezen hare zorgen te wijden. Zelfs het vooruitzicht van in een rijk en, ook in andere opzichten, goed huwelijk voor zichzelve geluk en financieele onafhankelijkheid te zullen vinden, had haar hiervan niet kunnen afbrengen. En zoo arbeidde zij dan, eerst te Tréguier, later, na 1835, te Parijs als onderwijzeres. In die betrekking leerde zij, vooral te Parijs, al de vernederingen, al de ellende en ontberingen kennen, waaraan een jonge vrouw, zonder raadgever, zonder beschermer in een haar geheel vreemde wereld is blootgesteld. Zonder een enkele vriendin, zelfs zonder bekenden, door hare bedeesdheid en bescheidenheid weerhouden om zich bij anderen aan te sluiten, door de oppervlakkigheid en lichtzinnigheid van hare omgeving dagelijks in hare innigste gevoelens gekwetst, bracht zij daar in het groote Parijs ver van haar ouderlijk huis en van haar geboortestreek jaren door, waarin het verlangen om dat alles te ontvluchten meermalen met geweld onderdrukt moest worden. En al vond zij later in een andere school langzamerhand meer waardeering van hare groote gaven van geest en hart, ook daar had zij te strijden tegen al de kleinheid van
opvatting, tegen al de baatzuchtigheid, die van
| |
| |
dergelijke bijzondere instellingen van onderwijs, welke met het vooruitzicht op een poovere winst in het leven worden gehouden, onafscheidelijk schijnen te zijn.
Wat haar staande hield was de gedachte aan hare moeder en aan den jongen Ernest, dien zij door de opbrengst van haren arbeid in staat hoopte te stellen, zijne studiën, aanvankelijk met goeden uitslag, in een klein seminarie te Tréguier begonnen, onder gunstige omstandigheden te Parijs voort te zetten. Ernest Renan was vijftien jaar toen zij hem een beurs wist te bezorgen in het klein seminarie Saint-Nicolas-du-Chardonnet te Parijs, dat destijds onder bestuur stond van Dupanloup. Het was Henriëtte een geluk, Ernest in hare nabijheid te weten en, bij haar wekelijksch bezoek, den aankomenden jongeling met hare, haast moederlijke, raadgevingen te kunnen bijstaan. Maar dat geluk zou slechts kort duren.
Het karig inkomen van de onderwijzeres van een bijzondere school was niet voldoende om te voorzien in de lasten, welke de gewetensvolle jonge vrouw op zich had genomen, en die, behalve in de zorg voor hare moeder en Ernest, nog bestonden in de afbetaling van schulden, welke haar vader, tengevolge van onvoorzichtige ondernemingen, had achtergelaten. Om zich ook van dien plicht te kunnen kwijten, was zij genoodzaakt naar een beter bezoldigde betrekking om te zien. En zoo nam zij in 1840 het voorstel aan om in Polen de opvoeding van drie kinderen uit het gezin van graaf Zamovski op zich te nemen, al kostte dit haar opnieuw opofferingen, grooter dan tot nu toe van haar gevergd waren. Het was voor de door ontberingen en aanhoudenden arbeid in hare gezondheid geknakte vrouw geen gering besluit: voor jaren Frankrijk te verlaten om, ver weg, in een uithoek van Polen, op een eenzaam kasteel, buiten alle aanraking met de buitenwereld, in een ruw klimaat, den kost voor de haren te gaan verdienen.
Voor Ernest Renan, die de jaren te gemoet ging, waarin hij meer dan ooit haren raad noodig zou hebben, was haar vertrek een verlies waarvoor niets hem schadeloos scheen te kunnen stellen. Toch zou dit verlies voor den jongen seminarist eenigszins vergoed worden door de brieven welke Henriëtte hem uit haar nieuw verblijf zond, brieven met wier openbaarmaking juist dezer dagen door de Revue de Paris in haar nummer van 15 Augustus een aanvang is gemaakt. In die brieven, voor zoover zij reeds verschenen zijn, leeren wij de innige betrekking kennen, welke tusschen die zuster
| |
| |
en dien broer bestond. Al was de afstand tusschen Parijs en Zwierziniec zoo groot, dat, bij de gebrekkige communicatiemiddelen dier dagen, de brieven ongeveer een maand onderweg bleven, die briefwisseling vergunde hun over en weer hunne intiemste gedachten voor elkander bloot te leggen en op wat hun geest vervulde dieper in te gaan dan bij een kort wekelijksch bezoek, zooals tot dusver, mogelijk zou zijn geweest.
De negentienjarige Renan deelt zijn zuster in een brief van 15 September 1842, geschreven uit het seminarie te Issy bij Parijs, mede, welk een indruk hij van zijn eerste jaar studie in philosophie en mathesis ontvangen heeft; hoe de philosophie hem zoo van het onzekere van alle menschelijke wetenschap heeft doordrongen, ‘qu'on serait tenté d'embrasser un scepticisme universel’, maar hoe daarnaast de mathematische en natuurkundige wetenschappen, de waarneming en combineering van feiten, hem de oogen voor al wat hem omringt hebben geopend, terwijl de dispositie van geest door deze studie gewekt er hem tevens toe gebracht heeft ernstig over zichzelven en zijne toekomst na te denken. Tot dusver had hij zich er toe bepaald, de impulsies te volgen, die hij van anderen ontving; thans eerst voelt hij behoefte om op eigen beenen te staan en door eigen oogen te zien. Niet dat hij reeds berouw heeft van de eerste stappen, gezet op den weg welke naar een priesterambt leidt; hij verheugt er zich enkel over dat die stappen nog geen beslissende en onherroepelijke waren. Nu nog kan hij zijn neigingen en zijn karakter onderzoeken, zijne overtuiging, door de eerste philosophische studiën ‘qui donnent toujours un peu de fièvre’ eenigszins aan het wankelen gebracht, nauwgezet wegen. Om zich heen heeft lichtzinnigheid, kruiperij, dubbelhartigheid meer dan eens zijn ergernis gewekt. Hij verheelt zich niet, dat het gezag waaraan hij zich zal hebben te onderwerpen, zich vaak mistrouwend toont, en dat hij voor zulk een gezag nooit zal bukken indien hij daarvoor een laagheid zou moeten begaan. Maar tegen die zeer groote nadeelen, welke hij verwacht ook in andere betrekkingen te zullen ondervinden, staat dit over dat geen ander ambt hem nader zal brengen tot dat wat met zijn neigingen en zijn aanleg het meest strookt: een leven in afzondering, onafhankelijk van de luimen en grillen van een ander, maar tegelijk een nuttig leven, een leven van
studie en arbeid. Tegen een leven toch in wat men ‘de wereld’ noemt, de wereld met haar lafheden en
| |
| |
haar beuzelingen, voelt hij zich niet opgewassen. Wel hebben de menschen - zoo gaat de negentienjarige seminarist voort - het priesterschap verlaagd tot hun peil, maar dit raakt niet het priesterschap op zichzelf, dat verheven blijft wanneer men het slechts met een verheven en waren blik beschouwt. ‘Quand même le christianisme ne serait qu'une rêverie, le sacerdoce n'en serait pas moins un type divin.’
En wanneer men nu het ernstig en verstandig karakter van Henriëtte Renan, haar edel gemoed en haar superieuren geest wil leeren kennen, dan leze men het antwoord dat zij, onder dagteekening van 30 October 1842, op dien brief gaf. Een moeder kon niet waardiger, enstiger en inniger met een zoon dien zij verafgoodt over zijn toekomst spreken, dan deze zuster met haar jongeren broeder doet.
‘Mijn zuster’ - schrijft Renan in Ma soeur Henriette, sprekende over den tijd toen hij als vijftienjarige knaap in het klein seminarie van Dupanloup was opgenomen - ‘mijn zuster, wier katholieke geloofsovertuiging aan het wankelen begon te raken, zag reeds met eenig leedwezen de geheel clericale richting van mijne opvoeding. Maar zij wist dat het geloof van een kind geëerbiedigd behoort te worden. Nooit sprak zij een enkel woord om mij af te brengen van een weg, dien ik geheel vrijwillig volgde.’ Maar nu had haar broeder, op een leeftijd waarop de meesten zonder veel nadenken het leven te gemoet zien, de groote vraag van zijn toekomst aangeraakt en daarmede haar gevoelen uitgelokt over deze aangelegenheid die ook zij vaak met ernstige bezorgdheid had overdacht. Trillend van aandoening is de aanhef van het antwoord op Ernest's brief, die haar diep moet hebben geroerd. Maar dan herneemt zij hare kalmte en vol van den ernst van het vraagstuk, smeekt zij den broeder, met hetgeen zijzelf noemt ‘une tendresse presque maternelle’, om zich niet overhaast te binden, en, eer hij eenige verbintenis aangaat, ze goed onder de oogen te zien. De bekoring van een leven in afzondering, vrij, onafhankelijk, werkzaam, en vooral nuttig, wie zou het meer op prijs stellen dan zij, al heeft zij zelf nooit zulk een leven gekend. Maar die onafhankelijkheid is, zoo al niet onbereikbaar, dan toch slechts zeer weinigen gegund, en hoe zou zij dan zijn deel kunnen wezen in eene maatschappij waarvan hiërarchie den grondslag uitmaakt en waarin hij terecht een wantrouwend oppergezag bespeurt. Zulk een gezag bestaat
| |
| |
zeker in alle maatschappelijke betrekkingen, maar is het hier niet veel meer te duchten dan elders, hier waar men door een onverbreekbaren eed verplicht is zich eraan te onderwerpen? En, dieper op de zaak ingaande, vraagt zij: heeft een geestelijke de beschikking over zichzelven? Is hij niet verplicht de richting te volgen, die de over hem gestelden hem aanwijzen? Aan Ernest's verstand en geweten om deze vragen te beantwoorden. Al heeft zij zelf veel ondervonden en over veel nagedacht, en al heeft zij haren broeder lief met innige toewijding, Henriëtte waagt het niet hem raad te geven, daar zij weet dat hij verstandig is boven zijn leeftijd, en meent dat de beslissing in deze van hemzelven moet komen, niet door anderer overtuiging hem behoort te worden opgedrongen. Maar het zij voor hem een reden te meer om zich niet te overhaasten. En dan bedenke hij wel, dat het haar steeds een verlichting van haren arbeid zal wezen te weten dat de vrucht ervan kan komen ten nutte van hen, die zij liefheeft, ‘van haar aangenomen kind, haar zeer geliefden Ernest’.
Door dit alles klinkt vaak een toon van diepen weemoed en ook uit een lateren brief, van 12 Maart 1843, blijkt het duidelijk, met welke moeielijkheden de begaafde vrouw te kampen heeft, hoeveel strijd het haar kost ‘pour mettre (sa) liberté intérieure à l'abri de toute investigation’ en hoe moeielijk het ook voor haar vaak is ‘hun die betalen aan het verstand te brengen, dat er dingen zijn waarvan men alleen aan God en zijn geweten rekenschap behoeft te geven.’
Toch houdt zij dit leven in afzondering en afhankelijkheid vol, steeds aan anderen denkende, voor anderen arbeidend, steun vindend in de liefde die zij voor haren Ernest koestert en in het vertrouwen dat hij op zijne beurt in haar stelt. Zoo verschijnt zij ons in dat eerste gedeelte van deze ‘correspondance intime,’ zoo belangrijk ook voor de kennis van het geestesleven van Ernest Renan, die verrassende publicatie waarvan wij de voortzetting met spanning tegemoet zien.
Eindelijk na tien lange jaren bleek het dat het ruwe klimaat van Polen Henriëtte's gezondheid zoo had aangetast, dat een chronische keelaandoening terugkeer naar Frankrijk dringend eischte. Trouwens de taak, die zij zich gesteld had was vervuld: dank zij haren arbeid waren de schulden van haren vader afgedaan. Ernest Renan had in dien tusschentijd, in 1845, de beslissende stap ge- | |
| |
daan en een loopbaan vaarwel gezegd, waarvoor hem het essentiëel vereischte: het geloof, was gaan ontbreken. Ook hier weer was zijn zuster hem te hulp gekomen: met twaalfhonderd francs had zij hem in staat gesteld de gelegenheid af te wachten om door het geven van onderwijs in een of andere kostschool te Parijs, in hoop op betere tijden, in zijn onderhoud te voorzien.
Thans, in 1850, konden zij hun lang gekoesterd verlangen, weder vereenigd te mogen zijn, bevredigen. Weêr was het in de twee ineenloopende kamers, welke het appartement vormden dat zij achter in een tuin bij het Val-de-Grâce bewoonden, een leven van opoffering en ontbering, maar tevens het leven in afzondering, het onafhankelijk, vrij en nuttig leven, dat beiden in hunne brieven zich als ideaal hadden voorgespiegeld. Daar werkten zij naast en met elkander, hunne innigste gedachten elkander mededeelende, ze vaak van elkander radende en vóórgevoelende. En wanneer Renan haar het resultaat mededeelde van zijne religieus-historische onderzoekingen, die, met zijne oudheidkundige en linguïstische studiën onafscheidelijk verbonden, zijn tijd in beslag namen, dan bleek het telkens, hoe hunne algemeene denkbeelden over de wereld en over God zoo volkomen samenstemden, dat Henriëtte elke nòg zoo fijne schakeering in de ideeën, welke langzamerhand in den aanstaanden schrijver van Het Leven van Jezus rijpten, terstond vatte. Door haar fijn taalgevoel, dat haar aan den stijl strenge eischen deed stellen, was zij, die al zijn werk voor hem placht over te schrijven, voor haren broeder een onmisbare steun en dankbaar erkent Renan wat hij, naast zoo veel meer, voor de vorming van zijn stijl aan haar te danken heeft. En zoo met en voor hem arbeidende, wist zij bovendien door spaarzaam overleg hunne luttele inkomsten zoo te besteden, dat het hun in die eenvoudige woning aan niets scheen te ontbreken.
Zoo leefden zij zes jaar in een kalm en werkzaam leven, toen Renan's huwelijk met Cornelie Scheffer, de dochter van den Nederlandschen schilder Ary Scheffer, de innige verstandhouding dreigde te komen storen. Al had Henriëtte zelf hem vroeger meermalen den raad gegeven om te trouwen en zelfs, met het oog daarop, echter zonder bevredigenden uitslag, stappen gedaan, nu, buiten haar om, inderdaad een huwelijk tot stand zou komen, begreep zij eerst recht wat dit voor haar te beteekenen had. De scheiding die hiervan het gevolg zou wezen, zou in hun beider zoo innig saamge- | |
| |
weven levens een scheur brengen, waardoor het hare voortaan een nutteloos en overtollig leven zou worden. Zoo overdreef zij in haar naijverigen hartstocht. Het leek als de verbreking van een engagement met al de stormachtige tooneelen, waarmede zulk een catastrophe vaak gepaard gaat. Eerst toen zij zag dat Ernest, gedwongen tusschen twee diepe affecties een keus te doen, alles aan de oudste genegenheid zou ten offer brengen en op het punt stond, ter wille van haar, het voorgenomen huwelijk te verbreken, kwam er een ommekeer in haar en begreep zij dat het haar plicht was, zich te schikken in het onvermijdelijke. Wederom waren het Henriëtte's spaarpenningen die dit huwelijk mogelijk maakten en toen het geluk van deze verbintenis zich bevestigde en, dank zij Cornelie's opgeruimd, open karakter en haar fijnen tact, de verhouding tusschen de beide zusters tot een warme toegenegenheid was aangegroeid, bleek langzamerhand het nieuwe leven van haren, broeder ook het hare geworden.
Voor den man der wetenschap bleef bovendien haar steun onmisbaar. Toen in 1860 Napoleon III Renan een wetenschappelijke reis naar Syrië opdroeg tot het onderzoeken van Phenicische opschriften, scheen het als van zelf te spreken, dat, behalve zijn vrouw, zijn trouwe hulp Henriëtte hem naar het Oosten zou vergezellen. Ook hier zouden zoowel haar rijke kennis als haar practisch verstand en haar spaarzame zorg om met het toegestane geld de zeer ingewikkelde reis ten einde te brengen, hem te stade komen. Terwijl mevrouw Renan slechts een gedeelte van de reis, gedurende het eerste halfjaar van 1861, meemaakte, verliet Henriëtte haren broeder geen oogenblik. Op de steilste toppen van den Libanon zoowel als in de woestijn van den Jordaan volgde zij hem schrede voor schrede, tegen niets opziende, onvermoeid, steeds vol hartstocht voor de wetenschappelijke ontdekkingen die zij maakten. Onder den frisschen indruk van de nieuwe wereld die zich daar voor haar ontvouwde, in die rijke natuur van Syrië, die haar van betoovering in betoovering deed wandelen, was het of het tengere, zwakke lichaam nieuwe krachten had opgedaan.
Maar het zou helaas te spoedig blijken, dat de vermoeienissen, de telkens zich herhalende sterke afwisseling van de brandende hitte op de bergen en aan het strand met de kilheid in de dalen, het slechte voedsel, en daarbij het verblijf in Syrië gedurende een tijd van het jaar, die voor den Europeaan algemeen als ongezond
| |
| |
wordt beschouwd, haar gestel hadden aangetast. Hevige zenuwpijnen kwelden haar op ondragelijke wijze. Te Ghazir, hoog boven de zee gelegen, volgens Renan ‘l'un des endroits les plus beaux du monde’, hoopte zij rust en verlichting te vinden.
Daar besloot Renan, terwijl de onderzoekingen langzaam vorderden en hem veel vrijen tijd lieten, de denkbeelden op schrift te brengen, die hem gedurende de reis door Palestina niet met rust gelaten hadden. In Galilea de evangeliën lezende was hem daar de groote figuur van Jezus levendiger dan hij hem zich ooit te voren had voorgesteld, voor den geest getreden. ‘Du matin au soir, j'étais comme ivre de la pensée qui se deroulait devant moi,’ schrijft hij. En Henriëtte, zijne vertrouwelinge in alles, zag dat Leven van Jezus van dag tot dag groeien. Des avonds op het terras van hunne woning, spraken zij er over, en zij gaf hare bedenkingen, hare opmerkingen ten beste, opmerkingen vol diepte en vol tact, waarvan, naar Renan's verzekering, verscheidene ware revelaties voor hem waren. Nooit was hun geestelijke gemeenschap inniger geweest. Het was het gelukkigst tijdstip van beider samenzijn, dat zoo spoedig voor goed zou verbroken worden.
In verband met de eischen van Renan's ten einde spoedende zending moest Ghazir worden verlaten en besloten zij acht dagen te Amschit door te brengen, hun eerste verblijfplaats in Syrië, waarvan beiden de liefste herinneringen hadden behouden. Hier echter kwamen Henriëtte's zenuwpijnen met groote hevigheid terug, terwijl geneeskundige hulp ver te zoeken was. En tegelijkertijd dat hare ziekte door hevige aanvallen van de gevaarlijke inlandsche koortsen verergerde, werd ook Renan door dezelfde zenuwpijnen en koortsen aangetast. Op het oogenblik dat zijn hulp haar zoo noodig was, lag hijzelf machteloos op het ziekbed, ternauwernood bewust van hetgeen er om hem heen gebeurde. En toen hij uit een lange verdooving ontwaakte, was zijn Henriëtte, op enkele schreden van hem af, ontslapen, zonder dat hij haar laatsten adem had kunnen opvangen, zonder dat er een enkel woord gewisseld had kunnen worden tusschen die beiden, die elkander zooveel te zeggen hadden.
Het zijn innig roerende bladzijden, waarin Renan ons het leven van zijne zuster gedurende de acht en dertig jaren dat zij hem ter zijde stond, verhaalt, in dien eenvoudigen, glashelderen stijl, aan welks volmaking, naar wij vernamen, zij zelve heeft medege- | |
| |
werkt. De merkwaardige Brieven, die thans in de Revue de Paris verschijnen, zullen het beeld voltooien van deze edele vrouw, aan wie voortaan in de Fransche letterkunde een plaats toekomt naast den schrijver van de Origines du Christianisme, straks wellicht ook, door hare Brieven, naast de beste epistolières van Frankrijk.
|
|