De Gids. Jaargang 59
(1895)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 535]
| |
De oorsprong van den Zevenjarigen Oorlog volgens de opvatting der nieuwe Duitsche geschiedschrijvers.M. Lehmann. Friedrich der Grosse und der Ursprung des siebenjährigen Krieges. 1894. (H. Delbrück in de Preuszische Jahrbücher Febr. 1895.)Leopold von Ranke publiceerde in 1871 zijn ‘Ursprung des siebenjährigen Krieges.’ Wat die leermeester der historie over Frederik den Groote zeide, heeft als een evangelie gegolden: de koning, vredelievend, begint den oorlog alleen omdat hij er toe gedwongen werd door de combinatie zijner vijanden; begint dien oorlog niet met het doel om veroveringen te maken, neen, maar om door een flinke handeling de Europeesche politiek weder in de goede richting te sturen. Het trekken van zijn zwaard is een krachtdadige aanmaning, meer niet. Heel duidelijk zegt Ranke: ‘Kaum jemals ist eine Invasion (die van Frederik in Saksen) unternommen worden, die so bestimmt und bewuszt auf dem Gedanken beruht hätte, den Frieden zu befestigen, das heiszt durch einen raschen Schlag die Feinde zu nöthigen, die Absichten die sie gefaszt hatten, aufzugeben.’ Op 't eind van 't vorige jaar heeft Max Lehmann, die al eens meer een ondeugendheid heeft begaan, een handig boekje uitgegeven, ten bewijze dat van die voorstelling zoo goed als niets overblijft, wanneer men de feiten naar waarheid durft interpreteeren; Frederik heeft wel degelijk den oorlog gewild, en hij had er een bepaalde bedoeling bij in 't zin, n.l. de verovering van Saksen, - en van West-Pruisen in de tweede plaats. Zegt Ranke: ‘Friedrich II war in dieser Epoche, diesen Zeitpunkt (1756) | |
[pagina 536]
| |
sehr friedlich gestimmt..... Wenn sich in Friedrichs Nachlasz ein politische Ergusz über die für seinen Staat wünschenswerthen Erwerbungen gefunden hat, welcher auch Sachsen umfaszt, so ist dieser mehrere JahrzehntenGa naar voetnoot1) später ganz anderer Conjuncturen entstanden - und auch dann von sehr eventueller Natur, auf die damaligen hat er keine Beziehung.’ dan Max Lehmann daartegenover: ‘Drei Territorien sind es, die er erobern will.’ Maar wat gaat ons die zevenjarige oorlog aan! Wij hebben wel andere dingen, in onze dagen, bijgewoond. Toch, niet waar? de geest van den mensch is zoo'n merkwaardig samenstel dat hij, onvoldaan door het heden, naar het verleden uitgaat om er een nieuw voedsel, een nieuw heden, zich te verschaffen. En de geschiedenis blijft daardoor niet iets dat alleen gisteren waar was, maar wordt een zaak die men altijd bij zich omdraagt. Heeft men de historie de opvoeding van het menschelijk geslacht genoemd, nu ja, men mag haar ongetwijfeld voor dat grootere kader van ervaring houden waarin de geest zich beweegt. Maar geen vaste, doode lijst. Er is bewegelijkheid en leven in. Wij leeren van de historie, maar wij onderwijzen haar ook; wij zoeken er de waarheid, maar wij geven haar ook van onze waarheid. Blijft ze dan wel het verleden? Ik vraag: is er een verleden? Ranke, die voor zoo koel doorgaat, zegt in de voorrede van zijn ‘oorsprong van den zevenjarigen oorlog,’ dat hij het werk ter hand genomen heeft na het uitbreken van den oorlog van 1870 om op zijn manier met de groote gebeurtenissen zijner dagen meê te leven. ‘Ich darf nicht verschweigen.... etc.,’ meldt hij in zijn Ranke'sch taaleigen. En zou men denken dat de werkzaamheid, het zijn, van Bismarck geen invloed op het inzicht in het wezen der vroegere gebeurtenissen heeft gehad? 't Is niet alleen dat men ervaren heeft wat een persoonlijkheid vermag, maar ook dit: | |
[pagina 537]
| |
aan de grootheid van dien man, gaat men zich zelf ook te groot voelen om langer de legenden van brave menschen en brave Pruisen noodig te hebben. Want Max Lehmann noemt kortweg de algemeen geldende opvatting van het begin van den zevenjarigen oorlog: een legende. Wat vertelt ons Ranke dan daarover? Zoodra men zijn boek opslaat komt men weer onder de bekoring van den meester. Hij ziet zoo ruim en zoo fijn. Hoe weet hij den algemeenen omkeer in de internationale politiekGa naar voetnoot1), tegen het midden der 18e eeuw, vast te knoopen aan den grooten kolonialen strijd tusschen Engeland en Frankrijk. De vraag is dan wie in 't nieuwe werelddeel de suprematie zal bezitten, wie de wereldmarkt zal beheerschen; en eensklaps wordt die speciale historie van den zevenjarigen oorlog, voor ons begrip, een onderdeel van den strijd die sinds voortgaat en die altoos actueel blijft. Wij zien de beteekenis dier ingewikkelde diplomatische bewegingen en contrabewegingen van een standpunt dat, denkelijk, geen der strijdende partijen van dat jaar 1756 nog kon innemen; wij zien hoe al de groote energiën der geschiedenis, - nationaliteit tegenover nationaliteit, katholicisme tegenover protestantisme (hoewel dikwijls nog gemaskeerd) - in 't gelid verschijnen bij die groote verandering in 't politiek en economisch systeem die de opening is van de nieuwe geschiedenis. En dat is iets wat nooit vergeten mag worden wanneer men een oordeel over Ranke uitspreekt. Hij staat hoog boven alle anderen. Maar zelfs een man als Ranke kan in 't labyrinth der speciale feiten niet altijd dien leiddraad vasthouden. Hij teekent den achtergrond der gebeurtenissen, maar het blijft een achtergrond; hij heeft een oog voor de ideale krachten, die in een conflict aanwezig zijn, maar de energie der persoonlijkheid waarin die krachten zich, heel eigenaardig soms, belichamen, kan hij of durft hij niet uitdrukken. Daardoor blijven de feiten | |
[pagina 538]
| |
in een te groot kader zweven. Zij komen niet te voorschijn zooals feiten in werkelijkheid doen, flink, nijdig, immoreel, persoonlijk. Met andere woorden en om een beeld te ontleenen aan een andere tak van kennis dan de geschiedenis: Ranke schrijft de grammatica der historie, hij geeft ons niet haar levende taal. Ziehier Ranke's voorstelling. Frederik II, ofschoon Pruisen tot de geallieerden van Frankrijk behoort, sluit, bij het dreigen van den oorlog tusschen Frankrijk en Engeland, op 16 Januari 1756 een verdrag met Engeland, waarbij de beide partijen de oude verbonden hernieuwen en op zich nemen geen inval van vreemden, van Franschen of Russen, in Duitschland te dulden. Engeland verzekert zich daardoor het bezit van Hannover, het keurvorstendom van George II, en Frederik verzekert zich, zoo de oorlog algemeen mocht worden, tegen een aanval van Oostenrijk en Rusland in verband met Engeland. Het is een verdrag van neutraliteit voor Duitschland. Maar van de verwijdering tusschen Frankrijk en Pruisen maken Maria Theresia en Kaunitz gebruik. Zij kunnen het verlies van Silezië aan de opgekomen Pruisische monarchie niet zetten, zij willen den koning van Pruisen vernederen. Daarom doen zij hun voordeel met een devote stemming van de markiezin de Pompadour, de machtige favoriete, om het Engelsch-Pruisische verdrag te doen voorkomen als een protestantsche alliantie tegen de katholieke hoven en om een verbond van unie en vriendschap met Frankrijk te sluiten (1 Mei 1756 te Versailles). Het is een tegenhanger van het verdrag van Westminster. Oostenrijk treedt uit zijn alliantie met Engeland en neemt zijn voorzorgen tegen een aanval van Frederik II. Op zich zelf genomen is het tractaat van Versailles niet meer dan een neutraliteitsverdrag, maar de bedoeling waarmede Oostenrijk het sloot geeft aan de unie tusschen de hoven van Weenen en van Versailles een offensief karakter. Want reeds dadelijk werd op drijven van Maria Theresia en Kaunitz Frankrijk om een nadere aansluiting en een algeheele vereeniging van belangen aangezocht en met Rusland werden voorloopig bepalingen getroffen voor een aanval tegen de Pruisische monarchie en een verdeeling harer provinciën. | |
[pagina 539]
| |
Het was een toestand in wording, geen die zich reeds duidelijk verklaard had. ‘Noch war Frankreich nich ganz entschieden,’ zegt Ranke, ‘Ruszland nicht zureichend gerüstet; Friedrich faszte den Gedanken, sich auf Oesterreich zu stürzen und dessen militarische Aufstellung zu zertrümmen, ehe sie sich befestige; würde Oesterreich auszer Stand gesetzt den Krieg in dem laufenden wie auch im nächsten Jahre zu unternehmen, so würde auch den beiden anderen Mächten der Muth vergehen, sich an den Feindseligkeiten zu betheiligen.’ Doch eer hij de hand aan 't werk sloeg, moest hij er voor zorgen dat hij voor 't oog van Engeland en van Europa niet de vredeverstoorder leek te zijn, die hij ook werkelijk niet was. Daarom richtte hij aan Maria Theresia direct een aanvraag om haar bedoelingen te verklaren. ‘Kein Zweifel, dasz der König sich ruhig verhalten haben würde, wenn die Antwort der Kaiserin befriedigend ausgefallen wäre’, zegt Ranke onverdroten. Maar het antwoord, de herhaalde antwoorden op herhaalde vragen bevredigden niet en Frederik rukt met zijn leger naar de Saksische grens (28 Aug. 1756). ‘Kaum jemals ist eine Invasion unternommen worden... enz.’ Vatten wij Ranke's voorstelling in korte trekken samen, zoo krijgen wij het volgende beeld, dezen indruk: Frederik is de superieure persoon. Zooal niet door liefde voor het rijk, dan toch krachtens zijn stelling als monarch der Pruisische landen, wil hij Franschen en Russen buiten het gebied van Duitschland houden. Als men dan misbruik wil maken van zijn isolement, daar hij door zijn rijkslievend overleg Frankrijk van zich vervreemd heeft, trekt hij het zwaard om door een flinken snellen slag zijn tegenstanders duchtig te leeren - uit vredelievendheid alleen. Hij komt niet eerder uit zijn filosophische tent van Sanssouci dan getergd; actief is hij eigenlijk niet. Maria Theresia, von Kaunitz en Madame de Pompadour, dat zijn de actieven, en Frederik tegenover hen is een professor in de politiek - een professor met een geduchte plak. Maar ook met die plak ligt er in Ranke's voorstelling over de persoonlijkheid van Frederik II iets van de schraalschitterende impotentie, die Ranke's tijdgenoot en vriend, den koning Frederik Willem IV kenmerkt. | |
[pagina 540]
| |
En, - zoo men aan de gevolgen zijner handelingen denkt, komt de groote koning van de achttiende eeuw zelfs in een belachelijk licht te staan; want ‘kaum jemals’ is een bedoeling zooals ze aan Frederik wordt toegeschreven, meer op het tegendeel uitgeloopen dan hier het geval is. De koning wil de Oostenrijkers vermorzelen, en hij doet niet anders dan even om hen heen draaien in dat jaar 1756; hij wil een politieke combinatie verhinderen, en zijn aanval eerst brengt het intiem verbond van Oostenrijk met Rusland en Frankrijk tot stand; hij wil den vrede en hij haalt zijn volk een uitputtenden oorlog op den hals van zeven jaar. ‘König Friedrich wurde, indem er sich vertheidigte, zum groszen Manne des Jahrhunderts,’ zegt Ranke aan het slot. Koning Frederik had dat zeker ingezien en wijselijk overlegd voor hij den oorlog begon! Een groot man zijn!... Mij te verdedigen!....
Doet Ranke's verhaal ons aan een fijn omlijnde en met zorg geordende, maar onwezenlijke compositie van Kaulbach denken, Max Lehmann's geschrift over den zevenjarigen oorlog daarentegen is ook in zijn vorm, - zijn innerlijken vorm bedoel ik - van onzen tijd. Het is Lehmann vooreerst niet te doen om algemeene beschouwingen; hij wil beginnen met een heuschen toestand te beschrijven en daartoe brengt hij sprekende kleine bijzonderheden bijeen. Maar met die opeenstapeling van détails, keurig te zamen gelezen, bewijst hij ons hoe machtig dat kleine koninkrijk Pruisen van vóór 1756 was door zijn volmaakte beschikking over al de hulpmiddelen van het land en hoe ondanks de hervormingen van Maria Theresia's regeering, de Oostenrijksche monarchie maar een onhandig lichaam vertoonde. Frederik gevoelde zich tegenover haar de baas. 180.000 man aan troepen en 20 millioen thaler in de krijgskas om vier jaar oorlog te kunnen voeren, ieder jaar op 5.000.000 gerekend, zoo was het programma dat hij zich eenmaal gesteld had. Hij naderde zijn doel in 1756, hij had het bereikt. Wat zou hij met zijn macht uitvoeren? Van jongs af was de uitbreiding van het Pruisisch gebied een geloofsartikel voor Frederik. Het duidelijkst vindt men | |
[pagina 541]
| |
zijn denkbeelden weergegeven in zijn politiek testament van 1752. Hij betoogt daarin de noodzakelijkheid der vergrooting van Pruisen door de verovering van Saksen, Westpruisen en Zweedsch Pommeren. ‘Rêveries politiques’: met dien naam heeft hij zijn plannen bestempeld, en dat is de reden waarom men aan die beschouwingen geen practische waarde gehecht heeft. ‘Droombeelden!’ zegt Lehmann, ja, Frederik koos dien titel en schreef dat testament omdat hij in 1752 zijn einde nabij rekende en beschikkingen voor zijn opvolgers beschreef; maar telkens bespeurt men hoe hij tijdens zijn gezonde dagen die beelden in zijn dichtste nabijheid ziet, hoe hij beslag legt voor zich op dat Saksen, op dat Westpruisen. Frederik voerde geen vredespolitiek. In 1752 wil hij Frankrijk bewegen om Turkije met Rusland en Oostenrijk in oorlog te brengen. In 1753, in 1754 eveneens, en hij stookt Lodewijk XV op tegen Engeland. In 1755 raadt hij de Franschen aan om Hannover binnen te rukken; hij wil dat ze zich van de Oostenrijksche Nederlanden meester zullen maken. Kortom hij houdt de onrust gaande. Meende de koning dan werkelijk in 1756 dat hem geen ander middel tegen zijn vijanden overbleef dan den oorlog te beginnen? Zoo donker was de toestand toch niet voor hem, in dat jaar. Tegen Oostenrijk wist Frederik zich opgewassen, en al hield Rusland zich ook vijandig, de Russische macht, wanneer ze geen nerf kreeg door subsidie van Engeland, sloeg hij niet hoog aan. Het krachtig voeren van den oorlog was een kwestie van geld en bij het overwegen der vraag of hij de meerdere in den strijd zou blijven, zag de koning de zaak uit het oogpunt der finantiën aan. Daarom maakte hij zich ook niet zoozeer ongerust over de goede verstandhouding tusschen Maria Theresia en Frankrijk. Dat het laatste land met zijn legermacht hem in Duitschland zou komen aanvallen dat voorzag hij niet; hij berekende dat Frankrijk nooit zoover zou gaan. En als subsidiebetalende mogendheid vreesde hij het evenmin, want zijn berichten meldden hem dat de Fransche geldmiddelen waren uitgeput. | |
[pagina 542]
| |
Niemand kan het hem ten kwade duiden dat hij den krijg begon, want Maria Theresia had het op een oorlog voorzien en zocht de gelegenheid Silezië te heroveren. Dat is de vraag ook niet of hij gelijk had of ongelijk, maar of hij uit noodweer offensief moest handelen, dan wel oorspronkelijk een offensief plan had. Het zijn twee machten op aanval en verovering uit, die in dat jaar 1756 tegen elkander aankomen, zegt Lehmann. Nauwelijks bemerkt Frederik dat er onder zijn tegenstanders iets gaande is, of hij laat de vestingen in staat van tegenweer brengen en mobiliseert de troepen. Ofschoon hij moest inzien dat de slag nog niet dadelijk tegen hem bedoeld was, - dat Rusland de eerst opgestelde troepen terugtrok en Maria Theresia niet voortging met buitengewone maatregelen, - deed hij alles om den oorlog uit te lokken. De Pruisische troepen marcheerden uit hun garnizoenen en de marschen moesten voor de tegenpartij een bedreiging zijn... Dan laat hij plotseling door zijn gezant te Weenen aan Maria Theresia inlichtingen vragen omtrent het doel van haar mobilisatie. Frederik wil de verzekering hebben dat Oostenrijk in dit jaar 1756 en het volgende geen oorlog tegen Pruisen zou beginnen. Dacht hij waarlijk dat dit de manier was om de verstandhouding tusschen de beide landen te bevestigen? Zulk vragen van inlichtingen, te midden van een ernstige spanning, staat gelijk met een oorlogsverklaring, waarbij men de schuld van de uitbarsting op de tegenpartij wil schuiven. En wanneer hij de vijandelijkheden begint, door den inval in Saksen, dan neemt hij daarbij waarlijk niet de houding aan van iemand die snel een grooten slag wil slaan. Hij bezet Saksen, hij doet zijn best om de Saksische soldaten bij zijn leger in te lijven, hij wil het land organiseeren tot een hulpbron voor den grooten toekomstigen oorlog; maar tot een krachtigen aanval tegen de Oostenrijksche armee begeeft hij zich niet. De berekeningen van den grooten vorst hebben gefaald, omdat hij zich de intimiteit van het verbond tusschen Oostenrijk en Frankrijk niet had kunnen voorstellen. ‘Comment pouvais je deviner que la France enverrait 150.000 hommes dans l'Empire? comment pouvais je deviner que.... | |
[pagina 543]
| |
la France payerait des subsides à la Russie?’ zegt Frederik II in een verdediging van zijn gedrag, lijnrecht in tegenspraak met de klassieke beschrijving in zijn Histoire de la guerre de sept ans (‘La conjuration des puissances de l'Europe contre la Prusse était toute formée,’ enz.) Toen dus in 1757 het ongeluk boven zijn hoofd losbrak, voelde hij de verantwoordelijkheid van zijn handelwijze zeer diep, en zijn naaste omgeving, zijn broeders, zijn raadslieden beschouwden de nederlaag der Pruisische wapens als de straf voor 's konings overmoed. ‘Phaëton is gevallen’, leest men na den slag van Kolin in een brief, waarschijnlijk door Prins Heinrich, Frederiks broeder, geschreven. Zijn eerzucht had hem naar het hoogste gedreven en hij was gevallen..... maar toch niet om er als Phaëton van af te komen. Integendeel..... Zoo ongeveer is Max Lehmanns opvatting. Het is hem toch niet geheel gelukt de menschen te overtuigen. Want hoe duidelijk hij ook heeft aangetoond dat de Pruisische monarchie een oorlogsmachine was, zijn talent strekt niet ver genoeg om ons ook een sprekend beeld te geven van de gezindheid van den Koning in het jaar 1756. Hij zoekt zijn bewijsstukken in allerlei betwistbare kleinigheden. Ook in dit opzicht is Max Lehmann van onze dagen: zijn wil is beter dan zijn uitvoering, en zijn psychologie is wat grof en enkele malen wat kinderachtig. Gelukkig dat een meester in het vak der geschiedschrijving, Hans Delbrück, hem te hulp is gekomen. En men mag Lehmanns boekje niet voor compleet houden, zoolang men er Delbrücks bespreking in het Februari-nummer der Preuszische Jahrbücher niet aan heeft toegevoegd. Wat frischheid, wat kracht, wat fijnheid! Natuurlijk heeft Lehmann gelijk, zegt Delbrück. Hoe is 't mogelijk dat wij allen, zelfs Ranke, tot nu toe verkeerd gezien hebben. Is Frederik II dan maar een avonturier geweest die in zijn jeugd bij geluk Silezië veroverd heeft en daarna op zijn lauweren zou zijn blijven rusten, wanneer de omstandigheden hem niet wakker hadden geschud uit zijn philosophische droomerijen van Sans-souci? Of heeft hij wel degelijk ingezien dat er in Europa nog plaats was voor een nieuwe groote monarchie, en dat die monarchie een corpus moest heb- | |
[pagina 544]
| |
ben en dat hij bestemd was om haar dat corpus te geven? Zijn al zijn berekeningen niet dadelijk uitgekomen, - heeft hij fouten begaan, is hij vernederd geworden op zijn tijd, heeft hij het Saksisch grondgebied, dat hij begeerde omdat het bezit een noodzakelijkheid voor hem was, ook niet aan zijn staten kunnen toevoegen, - zijn doel heeft hij toch bereikt: hij heeft een groote monarchie geschapen. Hij is de vader van het ‘Pruisische vaderland’. Bij het begin van den zevenjarigen oorlog sprak men nog, als men iets deftigs op den preekstoel te zeggen had: ‘von allen diesen Provinzen, die wir zusammen für unser Vaterland achten müssen.’ Dan wordt het, door dat meesterlijke standhouden in den zevenjarigen oorlog: ‘Preuszen, das preuszische Vaterland.’ En die schepper van een land zou rustig gebleven zijn en verzadigd van verovering, wanneer niet Maria Theresia en Madame de Pompadour en eenige andere diplomatische dames.... Kom! Maar het bewijs! de aanknooping van mijn algemeene opvatting aan den strikten gang der feiten! Delbrück onderneemt die bewijsvoering en het is een andere weg dien hij volgt dan Max Lehmann. Hij wikt en weegt iedere handeling van Frederik II in het jaar 1756, hij toetst die niet aan de woorden van den vorst, maar aan zijn uitzichten voor het oogenblik - want om de woorden en om de deugden van Frederik geeft Delbrück niet veel, wel wetend dat hij te doen heeft met een listigen, jaloersch zwijgenden, immoreelen man, - met een man, in één woord, geroepen om onder duizend moeilijkheden een groot werk te aanvaarden en te voltooien. En het lukt den historicus ons een denkbeeld te geven van de sluwheid en van de deugdelijkheid van dien grooten ondeugenden koning.... Wij hebben nu te kiezen tusschen het propere beeld van Ranke en dien gespannen, azenden, cynischen held van de anderen. Look on this picture and on that! Of is een derde keus mogelijk? Heeft niet in Frederik II tegelijk èn die philosoof èn die gretigaard geleefd? Want dat is 't mooie er van, wanneer iemand als Max Lehmann komt en de overeengekomen denkbeelden en voorstellin- | |
[pagina 545]
| |
gen in de war gooit: al heeft hij niet geheel gelijk, de dingen blijven toch nooit zooals ze waren. Wat eenvoudig en uitgemaakt scheen blijkt complex te wezen. ‘De man uit één stuk’, waarvoor men zoo gaarne iemand uitmaakt, verdwijnt, om plaats te maken voor een levend iets, handelend niet altoos naar een plan, maar naar aandriften, - en zijn grootheid daarin toonend dat het zijn geheele persoonlijkheid kan inzetten, om uit zijn aandrift een plan te scheppen en te voltooien. Geen grammatica van deugd en netheid, maar een mensch als je blieft. ‘Ego sum rex Romanus et sum super grammaticam!’
Maar is het ook niet aangenaam om te zien hoe de Duitschers nu eindelijk een begin maken en hun groote mannen uit het Urwald van de Duitsche Biederkeit aan het licht te voorschijn halen, ontdaan van hun professorenmoraalphilosophische wetten! Wanneer volgen wij?
M. |
|