De Gids. Jaargang 59
(1895)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |
Het middelbaar onderwijs in Engeland.I. Soorten van scholen - de ‘Private Schools.’Wanneer er wordt beweerd dat tegenwoordig Engeland het eenige land is, dat het eigenaardig schouwspel aanbiedt van een volkomen privaat middelbaar onderwijs, waar voor alle stelsels benevens voor volledige stelselloosheid plaats te vinden is, zoo kan die stelling op goede gronden worden verdedigd. Zonder te willen gewagen van het bekende feit, dat de Engelsche wijze van opvoeding alom wordt geroemd, of wel dat Groot-Brittanje in het oplossen der sociale moeilijkheden aan Europa het pad gewezen heeft, hetgeen ons tot het vlijtig bestudeeren van nauwverwante vraagstukken zou moeten aansporen; zonder ons op dergelijke redenen te willen beroepen, ter rechtvaardiging dezer studie, komt het ons toch voor dat er tusschen de sombere tafereelen, die de Duitschers ons over schooltoestanden ophangen, en de jingoïstische beweringen der Engelschen zelf, die vinden dat het er ten hunnent nog zoo kwaad niet uitziet en dat de private ondernemingsgeest wel het overige doen zal, nog plaats is voor een onpartijdige waardeering. Laat ons eerst trachten in dien doolhof van scholen den weg te vinden. Afwijkende van het middelbaar onderwijs overal elders, vertoont dat onzer overzeesche buren eene merkwaardige afwisseling. Op den hoogsten trap zetelen de public schools, waarvan de oudste en grootste zijn die te Winchester, Eton, St. Paul's, Westminster, Shrewsbury, Merchant Taylors', Rugby, Harrow en Charterhouse. Men merke op, dat de meeste in | |
[pagina 310]
| |
het Zuiden gelegen zijn en verscheidene in Londen zelf. Allen hebben het recht op hun glansrijke geschiedenis trotsch te zijn, evenals aller oorsprong ver in het verleden opklimt. Zoo vierde de school te Winchester, in de veertiende eeuw door bisschop William de Wykeham gesticht, den 25 Juli 1893 haren 500en verjaardag, in de tegenwoordigheid van een uitgelezen publiek, waaronder men prinsen van koninklijken bloede, bisschoppen, hoofden van universiteitscolleges en een duizendtal Wykehamisten kon aantreffen. Die school strekte tot voorbeeld aan Koning Hendrik, toen hij tusschen 1430 en 1440 Eton-college oprichtte, om als opvoedingsgesticht te dienen voor den hoogen adel van het koninkrijk. De school te Westminster, die van 1541 dagteekent, is een voorbeeld van eene kloosterschool, wier oorspronkelijke bestemming door de Hervorming gewijzigd werd: de oude slaapplaats der Benedictijner monniken dient nu tot inwoning voor de jongens, en de deken, bijgestaan door zijn kapittel, heeft het toezicht over de school. Wat Harrow betreft, de school waar lord Byron zijn opvoeding kreeg, die is nog betrekkelijk jong, daar ze slechts tot 1571 terugklimt. Al die gestichten werden bij hunne oprichting met milde giften bedeeld evenals de colleges te Oxford en Cambridge, en dank aan de merkelijke waardeverhooging van hunne bezittingen beschikken zij heden over aanzienlijke inkomsten. Die eigendommen, uit fundaties voortgesproten, staan onder het beheer van de wetten alle charities betreffende, en daardoor oefent de regeering een zekeren invloed uit over het gebruik, dat er van gemaakt wordt, en bijgevolg ook op de scholen zelf. Dat toezicht bepaalt zich bij enkele algemeene aanwijzingen, soms, wanneer het geval zich voordoet, bij het brengen op het programma van zekere verwaarloosde vakken, zooals de natuurwetenschappen of de moderne talen. Over 't algemeen is het niet streng en veeleer nominaal dan reëel; buitengewone omstandigheden uitgezonderd, wanneer het parlement een algemeen onderzoek laat instellen. De inkomsten in quaestie worden beheerd door eenen Board of Governors, bestaande uit hooggeplaatste personen, die een zekeren naam in de wetenschap of de politiek hebben verworven. Deze benoemen den rector (head-master) en laten aan hem, benevens de verantwoordelijkheid, ook de zorg over om de leeraars (assistant-masters) aan te stellen, de boeken te kiezen, de methode te regelen, enz. | |
[pagina 311]
| |
Vestigen wij nu onze aandacht op een tweede slag van begiftigde scholen, de proprietary schools. Dergelijke scholen werden met een liefdadig doel gesticht door personen, die zich daartoe hadden geassociëerd. Menig gesticht van dien aard is tegenwoordig in handen van een enkelen persoon, die er vooral een winstgevende zaak in ziet. De eigenaars of, zoo ge wilt, de aandeelhouders, verdeelen op het einde van het schooljaar het batig saldo onder elkander. Zoo iets mag reeds volop eene exploitatie genoemd worden, maar ze wordt gelukkig op breede schaal en met ruime middelen genoeg gedreven, opdat het onderwijs er niet onder kome te lijden. Inderdaad, daar het schoolbezoek en diensvolgens ook de winst van de keus der leeraars afhangt, tracht men er steeds goede op na te houden. Ook hier, om dezelfde redenen als hooger, heeft de wetgevende macht het recht tot toezicht. Waar deze echter volstrekt niets te zeggen heeft en waar de handelsgeest, of erger nog, den scepter zwaait, dat is in de groote menigte private schools. Dank aan de vrijheid van onderwijs, - een zaak van free trade heet het - mag de eerste de beste eene school openen en zich in de plaats van den Staat stellen, die niets liever wenscht. Die vrijheid, beschouwd als vrijwarende de onafhankelijkheid van den huisvader, op zich zelf reeds een gewaagde stelling, kan daar voorstanders vinden waar het openbaar onderwijs op stevigen grondslag is ingericht. Nog zouden enkele restricties wellicht wenschelijk wezen. Maar zij wordt werkelijk een gevaarlijk kwaad wanneer, uit hoofde van de zeldzaamheid der goede scholen en de ongemeen hooge kosten aan de opvoeding in die gestichten verbonden, ieder avonturier bij voorbaat zeker is te zullen slagen. Enkele bijzonderheden zullen hier misschien niet misplaatst zijn. Dus, genoeg geld of crediet bezitten om een lokaal te huren, boeken en schrijfgereedschap te koopen en het einde van het eerste kwartaal te kunnen afwachten zonder door bakker of kruidenier te worden vervolgd, ziedaar wat er van noode is om eene ‘private school’ op te richten, waarop dan natuurlijk een mooiklinkende naam gehecht wordt. Wellicht zal men het zonder hulpleeraar niet kunnen stellen, wellicht zullen er twee of meer noodig zijn, maar die is men verzekerd tegen een civiel prijsje te zullen krijgen. Te dien einde wendt de nieuwbakken rector, als ware het hem om het huren van een meid | |
[pagina 312]
| |
of knecht te doen, zich tot eene der talrijke agenturen te Londen, die het tusschenlid vormen tusschen vraag en aanbod. Tegen den bepaalden dag roept de agent op zijn kantoor al de postulanten bijeen, die voor de betrekking in aanmerking kunnen komen, en de ‘head-master’ hoeft dan maar te kiezen. Op zulke dagen leveren de kantoren van de heeren schoolagenten een weinig vermakelijk schouwspel op. Aan buitensporige beleefdheid jegens den inkomende bezondigt men er zich niet. Men weet te goed dat diegenen, die op die ‘slavenmarkt’ verzeild geraakten, arme schipbreukelingen des levens zijn, wier hoogmoed of eigenwaarde sinds lang in de nare diepten der ellende vergingen. Men ontmoet er heeren, die geen geheelen jas meer op den rug hebben, verre van nog op het bezit van een hemd te mogen roemen, en wier schoenen dien eeretitel slechts verdienen, wanneer men genadig de betere tijden herdenkt, toen ze nog nieuw waren. Op leuninglooze banken als arme zondaars neergezeten, vestigen allen onrustig den blik op de deur van het vertrek, waar over hun lot beslist wordt. Gemeenschappelijke wanhoop vereenigt hier dengene, die een laatste poging waagt om aan den bedelstaf en het armenhuis te ontkomen, het bleeke jongmensch, wiens versleten maar net afgeborstelde kleeren de moeite verraden, waarmede hij tracht fatsoenlijk te schijnen, en den levensmoeden grijsaard, die aan het grijnzende hongerspook hoopt te ontsnappen door een engagement, dat hem ten minste vrije kost en inwoning verschaftGa naar voetnoot1)...... Dit tafereel is somber genoeg, maar, het is niet te verzwijgen; oorzaak en gevolg loopen nog al door elkander. Moet men nog de rol doen uitkomen, welke die ongelukkigen verplicht worden te spelen? Een speelbal in den handen van een self-made schooldirecteur, die veelal niet hooger staat dan zij wat de wetenschappelijke of paedagogische opleiding betreft, maar die hen bij de maag vast heeft, werken zij een maximum uren tegen een minimaal arbeidsloon. Indien dit voorheen van £ 40 tot £ 50 bedroeg, zoo is het heden, dank aan de concurrentie, die onder het groot aantal hongerlijders moest ontstaan, tot £ 20 en minder nog geslonken, dat wil zeggen tot hetgeen | |
[pagina 313]
| |
nagenoeg een gewone knecht verdienen kan. Dit gemiddeld bedrag wordt hoegenaamd niet overal bereikt. Jaarwedden van £ 10 behooren niet tot de zeldzaamheden en het komt wel meer voor -, de heer Lenz verklaart het en ik heb er zelf een voorbeeld van gekend - dat men, tijdelijk ten minste, op niets meer recht heeft dan op kost en inwoningGa naar voetnoot1). Laat ons derhalve zien waarin de te praesteeren diensten bestaan en of de daarvoor aangeboden vergoeding tot geenerlei opmerking aanleiding geeft. Vermits het als eene stellige waarheid mag gelden dat ieder, die eene bijzondere school opricht, er slechts op verdacht is binnen den kortst mogelijken tijd rijk te worden of zichzelven van ondergang te redden, zoo is het te verwachten dat de eerste installaties wel iets te wenschen zullen overlaten, en allerminst door overvloed en gepastheid zullen uitblinken. Dat is inderdaad min of meer zoo, en herhaaldelijk ontmoeten wij klachten over ontoereikendheid en ongeschiktheid der lokalen. Ten eerste wordt de school vermoedelijk in eene private woning gehuisvest; en daar weinig eigenaars er gereedelijk in toestemmen een net huis tot schoollokaal te laten dienen, gebeurt het meer dan eens dat het gebouw in bouwvalligen toestand verkeert en voor alles geschikt blijkt te zijn behalve voor het doel, waartoe het gehuurd werd. Aldus zijn die ongeloofelijke verhalen te verklaren van jongens, die met tweeën-of drieën in één bed sliepenGa naar voetnoot2); van deuren, die niet te sluiten waren; van zolderingen, die bij regenvlagen in goten veranderden, waaruit het water op de dekens van den leeraar nederdroop; van kamers, waar de sneeuw door allerlei reten en spleten binnenstoof, zonder van vochtigheid, koude, gebrek aan gemakken en honderd kleine dingen te gewagen, die het leven 's winters zoozeer verbitteren en de gezondheid schaden. De heer Hummel vertelt ons dat in de klassen, waar hij les gaf, vuur een | |
[pagina 314]
| |
onbekende zaak was. In het diepste van den winter, wanneer de jongens om het hardst van koude zaten te bibberen, liet mevrouw hun soms toe den ganschen dag de beide gasvlammen aan te laten, die 's avonds het vertrek verlichtten! De heer Lenz deed geen zulke smartelijke ervaring op; hij ook haalt evenwel het tamelijk algemeene feit aan, dat men nooit op zijne kamer vuur wou aanmaken, onder voorwendsel dat het te veel stof gaf. Gedurende zijne vrije oogenblikken ging hij zich wel eens warmen bij den schoenpoetser, in wiens hokje 't lekker was. Dergelijke toestanden verminderen gelukkig gaandeweg. Wellicht heeft het contrast tusschen de zeden dier kleine scholen en het Duitsche onderwijs met zijn strenge tucht, zijne weldoordachte inrichting en zijn voortreffelijk leeraarskorps, een nog donkerder schaduw geworpen op een tafereel, zonder dat al somber en treurig genoeg. Doorgaans is de voeding voldoende. Weliswaar herinnert de heer Lenz er aan dat op zijn school het avondmaal als een buitengewone maaltijd beschouwd werd, waartoe een opzettelijk verzoek werd vereischt, en de reeds genoemde heer Reichardt dingt ook wel wat op den zoogenaamden ‘overvloed’ af,Ga naar voetnoot1) maar feitelijk is een Engelsch souper minder stevig dan een Duitsch, en zonder de opmerkingen dier heeren te willen in twijfel trekken, meen ik mij eerder te mogen inbeelden dat, uit een gemakkelijk te begrijpen overdrijving, het verwijt van gierigheid wellicht iets breeder is uitgemeten dan met de volstrekte waarheid overeen te brengen ware. Om zich een denkbeeld te vormen van den arbeid, die van de ongelukkige ‘foreign-masters’ gevergd wordt, moge het volstaan er op te wijzen dat ze vaak alleen den dienst van verscheidene leeraars moeten waarnemen en na dien het toezicht over de jongens houden. De ‘head-master’ geeft weliswaar ook onderwijs, maar hij is verstandig genoeg om het zwaarste en ondankbaarste deel aan het gewillige werktuig zijner fortuin toe te schuiven. Bovendien heeft hij het belangrijke voordeel van als Engelschman en directeur door de jongens meer ontzien te worden. Een voorbeeld! Bij het samentellen van de uren, die hij met de leerlingen doorbracht, wanneer hij on duty was, hetgeen om de acht dagen | |
[pagina 315]
| |
voorviel, komt de heer Lenz tot eene som van drie en negentig uren. Voorwaar een hondeleven! Kwam de voldoening van te slagen dien zuren arbeid verzoeten? Maar om door de jongens geëerbiedigd en stipt gehoorzaamd te worden moet men in de eerste plaats Engelschman zijn zooals zij, en om zich aan die verwarring te kunnen gewennen, moet men zelf in zijn jongen tijd onder dat regiem hebben geleefd. Wat nu het programma dier private scholen aangaat, het bevat door den band lezen, schrijven en rekenen (de drie R's), Latijn, geschiedenis, aardrijkskunde, Engelsch, teekenen, en natuurkunde. Voor moderne talen en muzieklessen wordt vaak afzonderlijk betaald. De gewone methode bij dat soort van onderwijs is volslagen gebrek aan eenheid en bewuste strekking. Is het hoofd goed, zoo kunnen de leeraars, die wij hebben leeren kennen, niet deugen en omgekeerd. De leerlingen worden volgens hun ouderdom in klassen verdeeld. Dikwijls onderwijzen twee leeraars in hetzelfde vertrek; vroeger was dat algemeene mode; het komt er zoo nauw niet op aan; de hoofdzaak is dat de jongens bezig worden gehouden, om buiten staat te zijn openlijk kattekwaad te plegen en aldus te helder de onmacht van het gezag en de tucht ten toon te stellen. Zijn er knappe en vlijtige kinderen onder, men richt ze speciaal voor het een of ander examen af. Het kan moeielijk anders; want, wat zal de directeur met het begin van het volgende schooljaar op het fonkelnieuwe prospectus stellen, waarmee de ouders dienen te worden aangelokt? De tucht is over 't algemeen nog al zwak, met onze oogen beschouwd, en dat is kwalijk te vermijden. Ten eerste wil men dat de jongens zich zelven beheerschen. Die methode draagt voortreffelijke vruchten in de groote public schools, waar de nieuweling om zoo te zeggen tusschen een eeuwenoud raderwerk in geraakt en zich naar de beweging moet voegen. Hier echter ontbreekt die overlevering; het is een man, die ze vervangt en die man heeft de handen gebonden door zijn eigen belang. Sedert het tijdstip waarop Dickens, in het begin van zijn Nicolas Nickleby, de aandacht van het publiek op de schandelijke kwalen vestigde, waar het middelbaar onderwijs heimelijk aan leed, is er in dien toestand verbetering gekomen. De regeering liet de zaken haren loop, maar de openbare meening werd uit hare dommelige rust opgeschrikt en stak de handen uit de mouwen. De Royal Society of Arts, het College of Preceptors en de | |
[pagina 316]
| |
hoogescholen hebben hun best gedaan om het onderwijs op te helpen, door leeraars en leerlingen met het vooruitzicht op prijzen en studiebeurzen aan te wakkeren. Die theorie werd zoo stelselmatig en nauwgezet toegepast dat er in de Nineteenth Century van November 1888 een krachtig protest opging, waarin die zoogenaamde redmiddelen in naam van de beleedigde moraal beklaagd werden van te zijn eene echte corruptio optimi. Wat er ook van wezen moge, en dank aan de verdere verspreiding van het hooger onderwijs, wordt het aantal scholen door gegradueerden bestuurd grooter en grooter. Wel blijft er nog menig hoekje in dien vroegeren Augiasstal te kuischen over, maar de fatale drukking der concurrentie heeft degelijk werk en eene zekere mate van kennis onontbeerlijk gemaakt. Aldus verdwijnt langzamerhand wat er nog van die verderfelijke gestichten en van die avontuurlijke opvoeders der jeugd overbleef. Laat ons nu, na die onvermijdelijke uitweiding, naar ons uitgangspunt terugkeeren. Onze indeeling van het Engelsche schoolwezen was ten eenenmale arbitrair en bevatte niets officiëels. Zij hing af van den aard van den bezitter. Het ware voldoende van standpunt te veranderen om aanstonds eene nieuwe indeeling te bekomen. Zoo zou men als maatstaf kunnen aannemen het door de leerlingen betaalde schoolgeld. Bedragen de gezamenlijke kosten te Eton, de aristocratische school par excellence, nagenoeg 250, te HarrowGa naar voetnoot1) £ 160 tot £ 175 en £ 125 tot £ 140 te Rugby, zoo beloopen die doorgaans tot een £ 60 in de goede ‘private schools’, terwijl ze tot £ 25 kunnen afdalen in die ellendige gestichtjes waarvan zooeven spraak is geweest. De Endowed school Act verdeelt daarentegen de fundatiescholen in drie soorten volgens den duur der studiën en den gemiddelden ouderdom (14, 16, 19 jaar), waarop de jongens de school verlaten. Eindelijk geeft het spraakgebruik graag den naam van grammar schools aan die scholen, die zich vooral met klassiek onderwijs afgeven, en behoudt dien van public school voor aan de grootste, rijkste en oudste onder hen.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 317]
| |
Op die manier van lieverlede tot ons uitgangspunt teruggekeerd zijnde, zullen wij nu de medaille omkeeren, en na de keerzijde aanschouwd te hebben, ook de voorzijde onderzoeken. Om dadelijk in medias res te stappen, is het beter een voorbeeld te kiezen. Eton College, vroeger uitsluitend voorbehouden aan den adel zooals heden aan de rijken, is waarlijk eenig in zijn soort. Wij weten dat de opvoeding er over de drie duizend gulden kost. Rugby daarentegen, dat in zake van sport aan de helft der schoolwereld den toon aangeeft, is ons reeds met innige teederheid in een aangrijpend boek, Tom Brown's Schooldays, afgeschilderd geworden. Harrow echter, waar zekere oude klas naast vele vergeten namen ook die van een Byron en een Peel bewaart, kunsteloos in het houten lambriseersel uitgesneden, dunkt ons beter dan eenige andere school te beantwoorden aan het doel, dat wij ons voorstellen. | |
II. Harrow als type eener ‘Public-school.’De lezer gelieve met mij een der talrijke treinen te nemen, die om het half uur uit Baker Street te Londen vertrekken, en die ons op weinige minuten afstand van de beroemde inrichting afzet. Wij beklimmen een groenen heuvel, die zich in zachte glooiing zijwaarts naar omlaag begeeft en aan de jeugd tot een uitstekend speelplein verstrekt, waar zij zich naar hartelust aan hare geliefkoosde genoegens kan overgeven. Geen enkel merkwaardig gebouw treft onzen blik. Links worden wij een gebouw gewaar, dat de bibliotheek heet te zijn, en waarvan de leerlingen der hoogste klas den sleutel hebben. Eerste trek die ons treft! Wij zullen er het princiep later van terugvinden: men heeft namelijk vertrouwen in de eerlijkheid der jongelui. Ook in Nederland, dat in menig opzicht op Engeland gelijkt, staan de academische boekerijen open voor de studenten. Elders zou die maatregel om allerhande redenen practisch onuitvoerbaar zijn. Wij zetten onze wandeling door het dorp voort. Den geest vol van allerlei bekende gezichten en beelden, zoeken wij tevergeefs om ons eenig eenvormig gebouw, dat zijn met een opschrift versierden breeden voorgevel tusschen de rij particuliere huizen verheft. Maar niets van dien aard doet zich voor. Daarentegen | |
[pagina 318]
| |
maakt de stille eenzaamheid der straat van lieverlede plaats voor een verward gedruisch van stemmen, waarboven nu en dan een schelle lach uitklinkt. Wij zijn in 't mooie jaargetijde. Van alle kanten dagen groepjes jongelieden op, op dezelfde wijze gekleed. Men ziet niets dan grijze broeken en blauwe buizen, tot de heupen neerdalende en achterlangs puntvormig uitgesneden. Overal vallen u in 't oog de breedgerande, omgekrulde strooien hoeden, met lagen, blauw omlinten bol. De indruk is aanvankelijk nog al vreemd, en vooral de rozige en guitige gezichten der jongeren schijnen in strijd te zijn met het deksel, dat hun hoofd als met een trillenden nimbus beschut. Die daar aankomen zijn de kinderen der upper ten thousand, de hoop des vaderlands. Zij begeven zich naar de plaats, waar straks onder toezicht van een leeraar de lijst der namen zal worden afgeroepen. Voorloopig komt het onderscheid tusschen die leerlingen en andere niet ter sprake. Op hun vrijmoedig optreden, hun oprechten oogopslag, hun gezond lichaam, iets dat dadelijk in 't oog valt; evenals op hun eergevoel, hunne eensgezindheid, hunne liefde voor de school, hunnen hartstocht voor het spel, met één woord, op al die kenmerken, welke de Engelsche jeugd sympathisch maken, komen wij naderhand breedvoeriger terug. Vooreerst zullen wij aan de school te Harrow aantoonen waarin de inrichting van eene groote Engelsche school bestaat; daarna nemen wij ons voor de Engelsche opvoeding afzonderlijk te behandelen. Wij gelooven dat dit het eenige middel is om een eenigszins boeiend tafereel op te hangen. Op dit gebied, waar de vrijheid aan eene eindelooze variëteit het aanzijn geschonken heeft, moet men de dingen niet te zeer uit de hoogte bezien: het schouwspel ware verbijsterend. Beter is het eene keus te doen, en om het voorwerp dier keuze zoovele gegevens en bijzonderheden mogelijk te scharen. Immers eene volledige beschrijving zou een bezoek aan alle scholen eischen, hetgeen ondoenlijk is, in de overigens twijfelachtige onderstelling dat men overal goed onthaald wierd en achter de geheimen der scholen kon komen. Afgezien van de army class, waar de jongelui, die in de militaire school wenschen te treden, hunne voorbereidende opleiding ontvangen, omvat de school te Harrow twee secties zooals ook nog in België, de classical side en de modern side, m.a.w. gymnasium en hoogere burgerschool ineen. De eerste sectie is | |
[pagina 319]
| |
de echte en oudere; zij maakt wezenlijk de kern der school uit. Wij komen er straks op terug. De andere afdeeling, waar ook Latijn onderwezen wordt als in de Realgymnasien in Duitschland, is daarentegen van jongen oorsprong. Onze tijd stelt te veel eischen, die dé oudheid nooit heeft gekend en waarvoor ze dus per se geene bevrediging geven kan. In de verloopen eeuw was het zoogenaamde wetenschappelijk modern onderwijs nog in een toestand van wording. Iedereen ging door de Latijnsche school; de noodzakelijkheid om Latijn te kennen werd ternauwernood betwist, ofschoon het onvoldoende van dat onderwijs reeds toen op allerlei wijze gevoeld werd. Sommige paedagogische stelsels zooals het pietisme en het philanthropinisme in Duitschland tastten het kwaad rechtstreeks aan. De door J.J. Hecker in 1747 te Berlijn opgerichte school was eene alleenstaande en anticipeerende poging, die mislukte. De inrichting van het modern onderwijs dagteekent eigenlijk eerst van onze eeuw. Eene voorbereiding daartoe was de seculariseering van het onderwijs, waartoe de opheffing der Jezuietenorde het sein gaf. Toen eene door koning Lodewijk in 1808 daartoe benoemde commissie verslag uitbracht over den toestand van het openbaar onderwijs in Nederland, werden met het middelbaar onderwijs nog de Latijnsche scholen bedoeld. Later scheen men daarbij meer nog de ambachtscholen op 't oog te hebben. Duidelijk omschreven was het betrokken begrip klaarblijkelijk niet. Dat bleek vooral wanneer ontwerpen tot hervorming werden ingediend. Eerst in 1863, onder het ministerie Thorbecke, kwam de lang genoeg uitgebleven organisatie tot stand, zoodat men best doet hierin bij de beschouwing van het modern wetenschappelijk onderwijs der burgerscholen van allen rang den terminus a quo te zien.Ga naar voetnoot1). In Pruisen werd in 1787 een Oberschulkollegium gesticht, in 1808 werd bij het ministerie van binnenlandsche zaken een afzonderlijk departement voor openbaar onderwijs gevoegd, daarna werd van de toekomstige leeraars een afzonderlijk examen geëischt, verschillende van het theologische examen dat tot in 1810 uitsluitend de facultas docendi verleende. Een tiental jaren later werd de gymnasiale | |
[pagina 320]
| |
titel en cursus aan een bepaald getal scholen voorbehouden, die eene betere inrichting bezaten dan de andere, en deze mochten dan haar onderwijs met de locale belangen nader in verband brengen. De geschiedenis dier nieuwere scholen, Realschulen genaamd, is het verhaal van den veldtocht, dien zij hebben ondernomen om met de gymnasien op gelijken voet te worden gesteld. In België werden door reglementen van de jaren 1777 en 1778 de exacte wetenschappen in de scholen toegelaten. De Fransche overheersching voerde daarenboven de ‘speciale scholen’ in, een droom van Condorcet, die in het jaar 1850 bij de herinrichting van het middelbaar onderwijs een plaats kregen naast de classieke studieën.Ga naar voetnoot1). In het land nu waar eens de Battle of Books geleverd werd, zijn de public schools altijd de bolwerken van een eng en zelfs bekrompen classicisme geweest. De moderne afdeelingen, waar ze bestaan, zijn slechts concessies. Zonderling is het bovendien en tevens kenmerkend dat de bevolking der ‘modern sides’ gedeeltelijk uit afgewezen leerlingen der ‘classical side’ bestaat. Wilde men die afdeelingen daardoor als het ware in de wieg verstikken onder het algemeene misprijzen? Wij zullen de beslissing niet op ons nemen. Stellig is het toch dat ze niet op dezelfde achting mogen aanspraak maken als de classieke sectie; zelfs schijnt het dat in sommige scholen, - Clifton, Malvern, naar ik hoorde -, gene studien het voorwerp zijn van een onverholen minachting. Te Harrow is de tegenwoordige stevige organisatie grootendeels te danken aan de dertigjarige inspanning van een enkel man, die nog die afdeeling bestuurt. Maar de oude geest is nog niet uitgestorven. Men heeft nog de onbestemde gewaarwording dat het in de oogen van ouders en kinderen eene levis macula is in die afdeeling te zitten, net als het er vóór 60 jaren eene in Duitschland was van eene Realschule op de universiteit te komen. In Mei 1892 waren er op eene gezamenlijke bevolking van 619 leerlingen, 163, dus een vierde ongeveer, in de ‘modern side.’ Die cijfers hebben hunne waarde. Laat ons in 't voorbijgaan een woord zeggen over de toe- | |
[pagina 321]
| |
latingsexamina, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat de jongen, die eene ‘public school’ bezoekt, doorgaans reeds eenige jaren in eene ‘private school’ of een kleine ‘grammar school’ heeft doorgebracht. Gemakkelijke plaatsen uit Xenophon, Caesar, Ovidius worden ter vertaling opgegeven; zij die in staat zijn moeilijker versies te doen, krijgen eenen tekst uit Homerus, Euripides, Virgilius of Cicero. Ook grammaticale vragen zijn te beantwoorden en er is een Latijnsch thema. Heeft de leerling al Latijnsche verzen gemaakt of de natuurwetenschappen beoefend, dan wordt hem de gelegenheid verstrekt om te toonen wat hij kan, maar die kennis is niet noodig voor de toelating. De jongen moet bovendien het bewijs leveren dat hij eenige algemeene begrippen over de schriftuur, over Engelsche grammatica, Engelsche geschiedenis en aardrijkskunde bezit, maar er moet niet op alle vragen geantwoord worden. In de rekenkunde wordt de kennis der vier hoofdregels, der gewone en decimale breuken, en der interestsommen verlangd. Het kan ook geen kwaad iets van het Fransch te kennen. Al die vakken hebben echter geen gelijke waarde. De Latijnsche vertaling, het rekenen en de Engelsche vakken, ziedaar waarin de candidaat volstrekt voldaan moet hebben, wil hij tot de classieke afdeeling toegang verkrijgen. Tot de andere sectie wordt men toegelaten na een examen over Latijn, Fransch, en rekenen met de beginselen der algebra en meetkunde. De antwoorden moeten in de drie vakken voldoende zijn. Wat verder het leeraarskorps betreft, dat begrijpelijkerwijze te Harrow uit louter bekwame mannen is samengesteld, het bestaat uit den directeur of head-master en 31 hulponderwijzers (assistant-masters).Ga naar voetnoot1). Achttien geven onderwijs in de classieke talen, waarbij Engelsch en geschiedenis komt, zooals wij nog nader zien zullen; acht zijn aangesteld voor de wiskunde, twee voor levende talen en twee voor natuurwetenschappen; één is uitsluitend aan de moderne afdeeling verbonden. ‘Extra-masters’ zijn de organist en leeraar in de muziek, de surintendent van het gymnasium of turnleeraar en de teekenleeraar. De verdeeling der leergangen is een middending tusschen de zoogenoemde klassen- en vaksysteemen. De klassenleeraar of ordinarius (form-master) geeft les in Latijn, Grieksch, Engelsch, | |
[pagina 322]
| |
geschiedenis en godsdienst. Ten opzichte van de waarde van het onderwijs kunnen beide stelsels verdedigd worden, maar stelt men zich bovenal op het standpunt der opvoeding, die ginder hoofdzaak is, dan komt ons het eerstgenoemde en vroeger uitsluitend in zwang zijnde systeem zonder twijfel het beste voor. De tractementen der leeraars in de ‘public-schools’ kunnen doorgaans nog al tamelijk hooger zijn dan in Nederland of elders. Een gemiddeld getal is niet aan te geven, het verschil is te groot; de hoogste en laagste termini zijn wellicht ƒ 1800 en ƒ 5000. Iemand die in een kleine school te Oxford £ 150 ontving, kreeg meer dan £ 300 te Sherbourne. Alles hangt af van den rang der school. Te Harrow begint men doorgaans met £ 300 tot £ 350, een salaris dat misschien te Amsterdam alleen bereikt kan worden. Maar bij die tractementen voegen vele leeraars een aanzienlijke bijverdienste; ze nemen namelijk een zeker aantal jongelui in de kost. Men moet niet vergeten dat de kostschoolopvoeding het geliefkoosde stelsel der Engelschen is; verreweg de meeste leerlingen wonen bij de leeraars in. Heeft men de middelen om ruime localen te huren en die fatsoenlijk te meubileeren, zoo vraagt men aan het College van Curatoren (Board of Governors) eene toelating (license) en de zaak is klaar. Te Harrow zijn achttien leeraars, den directeur er in begrepen, in dat geval. Ieder huis is een afzonderlijke kostschool; er zijn ‘small houses’ en ‘large houses’; in deze laatste kan het getal der kostgangers zeer hoog stijgen. Op die manier kunnen de verdiensten van een leeraar de £ 2000 bereiken, schijnt het. Tusschen de ‘houses’ bestaat er altijd een zekere naijver; uitdagingen worden van weerskanten ontvangen en beantwoord, hetgeen een onuitputtelijke bron van ‘matches’ is. Het leven der Oxfordsche studenten is slechts een copie van die toestanden, evenals de twee oude Engelsche hoogescholen slechts vergroote Eton's en Harrow's zijn, en het hooger onderwijs enkel een meer uitgebreid middelbaar onderwijs. Harrow school telt vijf klassen, het traditioneele cijfer bij de oude humanistische gymnasiën. Iedere klas, op ééne na, is op hare beurt in afzonderlijke divisies gesplitst. In de classieke afdeeling zijn er te zamen twaalf dergelijke divisies, in de moderne tien. Ziehier hunne namen. De hoogste klas is | |
[pagina 323]
| |
de 6de, de ‘sixth-form’,Ga naar voetnoot1), die verdeeld wordt in Head Remove en Lower Remove. De 5de klas of ‘fifth form’ wordt verdeeld in Head, Second en Third Remove. Daarop volgt eene klas Remove geheeten. Onder die zijn de shells, de upper, second en third shell namelijk. De laagste klas eindelijk is de ‘fourth form’, eveneens in drie verdeeld. Wat de moderne afdeeling aangaat, het getal harer divisies bedraagt tien. Het klassensysteem wordt ook daar toegepast. Het schooljaar evenals het academisch jaar bestaat uit drie terms. Op het einde van elken term kunnen de jongens eene klas opschuiven. De eersten schuiven op zonder bezwaar; bij de anderen wordt er rekening gehouden met den ouderdom, de vlijt en den in de voorgaande klas doorgebrachten tijd. Men is er dus toegevender, meen ik, dan in Nederland. De hoofdzaak blijft altijd dat er plaats zij. Men hecht er aan dat elke klas een bepaald getal leerlingen bevat, noch te veel, noch te weinig.Ga naar voetnoot2). De jongelui komen naar Harrow tusschen de twaalf en veertien jaren en blijven er tot negentien. Een bedorven kind, dat van slechte getuigen voorzien is, wordt niet toegelaten. Een al te slecht begaafde jongen moet uit de school weg. Als algemeene regel geldt dat een leerling op zijn achttiende jaar in de 6de, en op zijn zeventiende in de 5de klasse moet zijn. Op zestienjarigen leeftijd moet hij volstrekt de drie laagste klassen hebben overschreden. Op die punten wordt de aandacht der ouders nadrukkelijk gevestigd. De lessen beginnen des morgens om half acht om des avonds om half zeven, of, wanneer de namiddag een half-holiday is, om half twee te eindigen. Iedere les duurt één uur of drie kwartier. Ziehier de schikking dienaangaande. 's Morgens van half acht tot kwart vóór negen, van tien tot elf, van elf tot twaalf, van twaalf tot kwart vóór één, van kwart vóór één tot half twee; 's namiddags van vier tot kwart vóór vijf, van kwart vóór vijf tot half zes, van half zes tot half zeven. Er wordt dus gepauseerd van kwart vóór negen tot tien en van half twee tot vier. Te negen uur wordt er ontbeten. De nog overblijvende vrije tijd wordt meestal aan turnen, muziek en teekenen ge- | |
[pagina 324]
| |
wijd. Van half twee tot vier speelt men football 's winters, na half zeven des zomers gaan de jongens cricket spelen of baden. Het programma van de classieke afdeeling omvat de ‘classics’ (± 9 uren per week), wiskunde (± 6 uren), Fransch (3-6 u.), wat natuurwetenschappen, turnen, zingen of teekenen. Dat is weinig, hoor ik zeggen. Maar naast die vakken staan de zoogenaamde special divisions, een soort van speciale leergangen, ten getalle van twaalf, elk met twee à drie uren per week. Ieder leerling mag er naar goed vinden twee of drie uit kiezen. Daaronder treft men aan leergangen over scheikunde, physica, Duitsch, Fransch, Engelsche letterkunde, wiskunde, Engelsche geschiedenis, grammatica en philologie, vertaling en thema. Het zij in 't voorbijgaan opgemerkt dat de drukst bezochte ‘divisions’ waren die voor moderne talen en Engelsche geschiedenis. Het groote onderscheid tusschen de ‘classical side’ en de ‘modern side’ bestaat in de weglating van het Grieksch. In deze laatste krijgt de wiskunde het grootst aantal uren (7-10;) het Fransch heeft er ± 5, het Latijn ± 3, het Engelsch 1 ¼, de geschiedenis en aardrijkskunde 1 of 2; het Duitsch, dat eerst in de ‘upper shell’ begonnen wordt, wisselt af tusschen 5 en 3; ten slotte worden nog een paar uren in de lagere klassen beschikbaar gesteld voor teekenen en natuurwetenschappen. De algemeene indruk door dit laatste programma teweeggebracht komt hierop neer dat de meeste klem gelegd wordt op de wiskunde en de levende talen. Verwaarloosd schijnen daarentegen de moedertaal en de geschiedenis te zijn. Een laatste punt, dat ons nog te vermelden overblijft, is hetgeen op het leerplan met den naam Pupil Room staat aangeteekend en wat wij goed door privaatles zouden mogen vertalen. Die lessen maken in Engeland deel uit van het geregeld schoolwerk. Wij wisten reeds dat, wanneer een student te Oxford of Cambridge in een college treedt, hij zich dadelijk eenen tutor kiest, die hem in zijne studiën bijstaat en raad geeft. Dat stelsel nu bestaat ook in de ‘public schools.’ Ieder jongen heeft zijn repetitor, aan wien hij gedurende zijn verblijf in de school verbonden blijft. 't Is met hem dat de jongen in den ‘Pupil Room’ werkt, nagenoeg een uur daags. Het is onnoodig er bij te voegen dat de leeraar, in wien de | |
[pagina 325]
| |
ouders vertrouwen stellen, op die manier zijn inkomen aanzienlijk kan vermeerderen, aangezien elke jongen jaarlijks £ 15 betaalt. Een laatste blik op het leerplan toont dus aan, dat de leerlingen alle dagen meer dan zeven of vijf uren les krijgen. Dat ware enorm, indien de geest der jongens niet op gepaste tijden voldoende uitspanning mocht genieten. Bovendien mag niet vergeten worden, dat de Dinsdag-, Donderdag-, en Zaterdagnamiddag vrij zijn. De vacantiën duren zeven weken in den zomer, vijf te Paschen en drie te Kerstmis. Verder is er op te letten, dat de verplichtende lessen niet zoo talrijk zijn als doorgaans op het vasteland, zoodat het ijzingwekkend cijfer dier zesendertig wekelijksche lesuren feitelijk niet zoo doodend is als het schijnt. Eindelijk mag men ook wel rekening houden met het feit, dat de boeken doorgaans maar de tweede plaats bekleeden in de harten der jeugd en het spel de eerste, zoodat er nog een onderscheid moet worden gemaakt tusschen de werkelijk studeerenden en de meerderheid hunner medescholieren. Genen hebben het wèl te hard, zooals men mag opmaken uit de klachten, die uit Engelsche medische kringen sedert lang zijn opgegaanGa naar voetnoot1). Engeland kent ook het systeem der prijsuitdeelingen, waarover enkele bijzonderheden hier ook eene plaats mogen vinden. De prijzen bestaan uit boeken en medailles. Vele zijn fundatieprijzen, door eenen oud-leerling of eenen beschermer gesticht. Voor sommige mag de geheele school meedingen. Elken term krijgt de eerste uit de klas een form-prize. Ieder leerling kan eene onderscheiding winnen in ‘classics’, moderne talen, wiskunde en natuurkunde. Wie er drie heeft in 't zelfde vak, krijgt ook eenen prijs. In sommige scholen bestaan er divinity prizes. Wat in 't bijzonder Harrow betreft, daar treffen wij bovenaan eerst een vijftiental Scholarships of beurzen aan, afwisselende tusschen £ 30 en £ 100 en houdbaar voor drie jaren. Nu eens heeft de donateur aan den prijswinner de vrijheid gelaten naar Oxford of Cambridge te gaan, dan is het genot der beurs aan het verblijf in een bepaald college verbonden. Wij bewonderen die aan de Engelschen eigene dankbaarheid voor | |
[pagina 326]
| |
hunne oude alma mater, wier belangen zij behartigen door de knapste leerlingen uit de middelbare scholen voor haar te winnen. Onder de jaarlijksche prijzen vinden we verder zes gouden medailles voor een Latijnsche dissertatie, een Latijnsch thema, wiskunde, moderne talen, een Latijnsch elegisch vers en de studie van Shakespeare. Elke medaille, op één na, is 10 guinees waard. Daarop volgt een heele reeks prijzen bestaande uit boeken en wederom meestal aan particulieren te danken. Eene typische bijzonderheid is het feit, dat op de lijst de waarde van elken prijs nauwkeurig vermeld staat. De jongens weten aldus waarvoor ze werken. Wat ons eveneens treft is de hooge waarde dier boekgeschenken en bovendien de regelloosheid, die in de verdeeling dier prijzen heerscht. Maar hoe kan het anders? Een particulier donateur is vrij zijn geld te besteden naar goedvinden en voor het vak, dat hem bijzonder aan het hart ligt. De prijsuitdeelingen geschieden in de groote Engelsche scholen in den zoogenaamden Speech-room, waar ook alle andere plechtigheden plaats vinden. Te Harrow vormt die zaal een halfrond. Op concentrische rijen stoelen zitten de leerlingen. In het midden staat eene tafel en een katheder, voor de toespraken bestemd. Naar voren en parallel met den diameter loopen reeksen trapbanken. Daar staan de jongens, wanneer er concert is of een stuk wordt opgevoerd. Het is namelijk gebruikelijk, dat de prijsuitdeelingen opgeluisterd worden door het vertoonen van enkele scènes uit Sophocles, Euripides, Terentius of Shakespeare. Sommige scholen hebben zich zelfs daardoor eene zekere vermaardheid verworven. Als gebruik is die zaak oud genoeg, met dit verschil echter, dat het nu niet meer zooals in vroeger eeuwen de leeraars zijn, die de stukken moeten samenflansen. Bovendien worden terzelfdertijd nog uittreksels uit de bekroonde stukken voorgelezen, Latijnsche en Grieksche verzen, net als op de hoogescholen op den zoogenaamden Commemoration day, waarmee het academisch jaar besloten wordt. Alweer een aanrakingspunt te meer tusschen hooger en middelbaar onderwijs. Vermits wij bij de zesde klas afzonderlijk zijn blijven stilstaan, is het onze plicht nog eene instelling te vermelden, die een tegenhanger kan geacht worden van de Nederlandsche gymnasiale eindexamina, de Duitsche Maturitätsprüfungen, het | |
[pagina 327]
| |
Fransche baccalaureaat en de Belgische Examens de sortie. Onder andere dingen is, zooals men weet, Engeland ook het land der getuigschriften. Daar de regeering niets met het middelbaar en hooger onderwijs heeft uit te staan, bestaan er ook geene diploma's met eene wettelijke en door staat en land algemeen erkende waarde. Het eindeloos onderscheid tusschen de scholen sleept een even eindeloos verschil tusschen de waarde der getuigschriften na zich. Het is dus gemakkelijk te begrijpen hoe het bepalen van eenen kennisstandaard, door eene bekwame en vertrouwen genietende jury gecontroleerd, algemeen gewenscht werd. Het stond natuurlijk elke school vrij, zich aan dien vorm te onderwerpen of niet. Hier is het, dat de tusschenkomst van verscheidene gestelde wetenschappelijke lichamen, waaronder de universiteiten, de diepgevoelde leemte vulde. Deze laatste richtten onder haar beheer een examenstelsel op, dat zich als een netwerk over 't heele land en de koloniën uitbreidde. Zij boden zich aan om examinatoren te zenden, vragen te stellen, de antwoorden te verbeteren en testimonia te verleenen. In de eerste plaats heeft men den Oxford and Cambridge Schools Examination Board. Wie het door deze academische commissie ingerichte examen bestaat, wordt vrijgesteld van het toelatingsexamen tot de universiteit. De meeste groote scholen doen daaraan tegenwoordig mee. Het examen is tweeërlei, voor juniors en seniors. Het eerste is minder moeilijk. Het is niet zelden, dat een jongen uit de 4de of 5de klas eraan deel neemt. In dat geval geldt het alleen de voldoening te smaken, die in het bereiken van een hooggelegen doel besloten ligt. Maar dan volgt er ook veelal eene dankbare belooning van wege de door dat succes geëerde school. Aan het bezit van het ‘certificate’, zijn bovendien andere voordeelen verbonden, te weten vrijstelling van allerlei aanvangs-examina, zooals dat van solicitor voor de Law Society. De hoogescholen houden verder het toezicht op een tweede soort van examens, namelijk de Local Examinations. Jaarlijks in Juni, Juli of December gaat een afgevaardigde naar de als centrums erkende plaatsen. Daartoe is het noodig, dat zich ter plaatse een comiteit gevormd hebbe, hetwelk zich in betrekking stelt met de academische ‘delegates’, de betaling bij iederen zittijd van ten minste £ 25 garandeert en de reis- en verblijf- | |
[pagina 328]
| |
kosten van den examinator op zich neemt. Elke leerling, die zich komt aanmelden, betaalt ten bate der hoogeschool de som van £ 1, buiten en benevens de locale gelden. Het examen is insgelijks tweevoudig. Om tot het juniorexamen te worden toegelaten, is geen bepaalde ouderdom van noode, met deze beperking echter, dat men na de zestien jaar geen recht meer heeft op honours, d.w.z. op het praedicaat ‘met lof’. Het examen bestaat uit drie gedeelten, waarvan ik den inhoud laat volgen: I. Lezen, dicteeren, Engelsche spraakleer en opstellen, rekenenen (breuken, evenredigheden, interest); II. Godsdienst, Engelsche vakken (waaronder geschiedenis en aardrijkskunde), Latijn, Grieksch, Fransch, Duitsch, wiskunde, toegepaste wiskunde en natuurwetenschappenGa naar voetnoot1); | |
[pagina 329]
| |
III. Teekenen, muziek, boekhouden en stenographie. Elke candidaat is verplicht te slagen in al de vakken sub I; in II moet hij kiezen. Hij kan bij voorbeeld aanbieden 1) Latijn, Grieksch, Fransch of Duitsch, samen met een tweede vak; of 2) Engelsch met Shakespeare, benevens een tweede vak, of 3) drie vakken naar goedvinden. Maar geen enkel mag meer dan zes vakken uit de groep II aanbieden. Wat het seniorexamen aangaat, dit verschilt enkel van het voorgaande door wat grootere grondigheid en lengte. Er wordt meer vereischt in godsdienst, oude geschiedenis, Engelsche letterkunde, aardrijkskunde (sub b), teekenen en muziek. Daarbij komen Italiaansch en de beginselen der staathuishoudkunde. Voor 't Latijn moet elke cadidaat twee schrijvers aanbieden in plaats van één, en op de lijst staan Horatius, Livius, Homerus en Herodotus. In de wiskunde wordt de kennis verlangd van de vier eerste boeken van Euclides en algebra tot en met de aequaties van den tweeden graad. De leerstof in de mechanica, physica, schei- en plantenkunde blijft dezelfde als hierboven, maar grondiger studie moet worden aan den dag gelegd; bovendien is de reeks met geologie, electriciteit en magnetisme vergroot. Ten slotte zij nog vermeld dat in het boekhouden en het snelschrift de eischen dezelfde gebleven zijn. Even als voor het eerste examen is ook hier de ouderdom geen beletsel. De kunne is het evenmin. Om te slagen moet men aan de jury voldaan hebben in rekenen en in ten minste twee der groepen, getiteld: godsdienst, Engelsch, talen, wiskunde, natuurkunde, teekenen en muziek. Biedt men de twee eerste groepen aan, dan moet een der drie naast volgende er bij worden gevoegd. In elk geval blijft het aantal der aanbiedbare groepen bepaald op vijf. Heeft nu de geslaagde candidaat zijn negentiende jaar nog niet overschreden, zoo wordt hem een door den Vice-Chancellor geteekend getuigschrift ter hand gesteld, waarbij hem de graad van Associate of Arts (A.A.) wordt verleend. Het bovenstaande is voldoende om een klaar besef mogelijk te maken van hetgeen die examina zijn. Ik weet echter niet of ze wel op gelijken voet mogen worden gesteld met de soortgelijke inrichtingen hier en elders. Weliswaar behelst dat programma vakken, die elders ontbreken, maar daarentegen mag er niet vergeten worden dat, om in eene groep te slagen, | |
[pagina 330]
| |
men niet in al de onderdeelen dier groep hoeft geëxamineerd te worden. Weliswaar omvat de Engelsche groep, b.v. 1) grammatica, ontleden en opstellen, 2) oude geschiedenis, 3) geschiedenis van Engeland, 4) Shakespeare, 5) physische, staatkundige en commerciëele aardrijkskunde en 6) staathuishoudkunde, maar meer dan twee dier zes onderscheidene vakken hoeft men niet te kiezen. Weliswaar behooren tot de talengroep Latijn, Grieksch, Fransch, Duitsch en Italiaansch, maar meer dan eene taal behoeft men, desverkiezende, niet aan te bieden. Verder hierop aandringen zullen wij niet. Er valt nog te constateeren dat de ruimte, die aan de candidaten bij het samenstellen hunner examen-programma's gelaten wordt, hare goede zijde heeft. Men denkt daarbij aan de Duitsche faculteiten, waar de studenten de, en zooveel, colleges ‘belegt’ als hij verkiest. Daardoor kunnen zich eigen smaak en voorliefde, alsook de bijzondere aanleg van den student vrijer uiten. Dat het verkrijgen van dit certificaat ook allerlei voorrechten verschaft, is na het reeds gezegde licht te onderstellen en mag hier gevoegelijk verzwegen worden. Eer we tot het tweede gedeelte van onze taak overgaan wenschen wij nog een oogenblik stil te staan bij het onderwijs in de levende talen. Vooreerst dienen Engelsch aan den eenen kant, Fransch en Duitsch aan den anderen, behoorlijk uit elkaar te worden gehouden. Wanneer men het groote gewicht, dat men in Duitschland terecht aan het onderwijs in de moedertaal hecht, vergelijkt met hetgeen daarvoor in Engeland geschiedt, dan is het contrast treffend. Terloops zij hier in herinnering gebracht dat het slechts 10 jaar geleden is, sinds de hoogeschool te Cambridge de wetenschappelijke studie der moderne talen toeliet, en dat het onlangs te Oxford met hetzelfde doel gestemde statuut nog niet in werking is getreden. De moedertaal is in Engeland toevertrouwd aan den ordinarius der klas. Maar van oudsher werd dit onderwijs als een toegevoegd werk beschouwd, waar men zich niet van kon ontslaan, maar waar tamelijk vrij mee mocht worden omgesprongen. Tusschen Latijn en Grieksch, en de moedertaal, gaapte een afgrond, ofschoon op die derde taal het bekende woord van den abt Siéyès over den derden stand kan worden toegepast. De geschiedenis deelde in het zelfde lot. Wie een kwart eeuw geleden op de schoolbanken zaten, herinneren zich nog | |
[pagina 331]
| |
met eenen glimlach hoe men van de Saksers op de Hannoveraansche vorsten, en van de groote omwenteling op Willem den Veroveraar oversprong. Nu nog heerscht de opvatting dat dit vak voor stelselmatig onderwijs niet geschikt is, en dat men zich met eene doordachte keus van schetsen en tafereelen uit de geschiedenis moet vergenoegen. Sinds dien is er verandering in dien toestand gekomen, maar in Engeland loopen hervormingen langzamer van stapel dan elders, en het blijkt wel dat er voor mannen van goeden wil nog werk over is. Wat meer in 't bijzonder de vreemde talen betreft, dat onderwijs verschilt merkelijk volgens de gestichten. Het is de vraag of de nationale ijdelheid der Engelschen hun in 't algemeen toelaat die studie met den vereischten ijver aan te pakken. Wat daartegen pleit, is de groote onwetendheid ten opzichte van die talen door de studenten aan de universiteit ten toon gespreid, hetgeen in het oog van menigen professor een onoverkomelijke hinderpaal is voor alle dieper wetenschappelijk onderzoek. Na de Fransche kindermeid de Fransche leeraar: ziedaar de volgorde. Het valt niet zwaar te herkennen waar bij zulken geest het onderwijs heen wil. Het wil in de eerste plaats practisch zijn; te dien einde wordt veel gelezen, doch zonder uit die lectuur alles te halen dat er uit te halen is. Bij elken term worden de schrijvers verwisseld: variëteit is de leus. In de lagere klassen zijn grammatica en thema's de hoofdzaak. In de hoogere ziet men niet zelden stukken lezen van Molière en Racine, romans van Dumas, Hugo, Mérimée en Erckmann-Chatrian. Maar ik herhaal het nog eens: naar algemeene normen moet men hier niet zoeken; elke school, elke leeraar onderwijst naar goedvinden. Voorschriften en contrôle ontbreken overal. Daarom is het zoo moeilijk een categorisch oordeel in dezen te vellen. Schijnt het onderwijs in de vreemde talen bij de ‘public schools’ op vaste grondslagen te rusten, dan zou men toch veel dieper in dat onderwijs, in den geest, die de jeugd daartegen bezielt, moeten kunnen doordringen dan dit voor een vreemdeling doenlijk is. Engeland en Nederland zijn hierin tegenvoeters. Wat ons ook nog tot terughoudendheid en omzichtigheid aanmaant, is het feit dat, waar de school in eene groote stad gelegen is en door de kinderen van kooplieden en industriëelen wordt bezocht, het onderwijs er anders uitziet dan te Harrow of te Eton. Het is, zoo men | |
[pagina 332]
| |
wil, minder liberaal maar practischer. Pogingen worden aangewend om Latijn en Grieksch door Fransch en Duitsch te vervangen in de formeele vormingsrol die hun sedert F.A. Wolf wordt toegeschreven. Het Duitsch door zijne nog eenigszins synthetischen bouw, het Fransch, door de fijne schakeeringen van zijn zoo moeilijk na te volgen stijl, schijnen daar, toe niet ongepast te zijn. Dat is de meening van den directeur van de school, gevoegd bij University College te Londen. Vergelijkt men de 7 leeraars in levende talen en de 11 leeraars in de wis- en natuurkunde van die school met het correspondeerend Harrowsch personeel, dan kan men zich een denkbeeld vormen van het verschil, dat op dit gebied heerscht. Wij zullen onze uiteenzetting van het middelbaar onderwijs daarbij bepalen. Onze studie bleef tot de ‘public schools’ beperkt omdat ze de oudste zijn, omdat de meest ontwikkelde en hoogere standen er door zijn gegaan, en ten slotte omdat er eigenlijk met de zoogenaamde Engelsche opvoeding niets anders dan de methode dier scholen bedoeld wordt. Alle speciale inrichtingen, even als de verschillen, die zelfs tusschen de ‘public schools’ bestaan, vallen buiten ons bestek. Overigens is het niet te loochenen dat ten opzichte van het openbaar onderwijs Engeland nog in een overgangsstadium verkeert. Die evolutie houdt al zestig jaren aan. De pogingen tot verbetering van de sociale verhoudingen en van het onderwijs houden om zoo te zeggen met elkaar gelijken tred. De menigte haakt naar verlichting, de middelstand wil deelnemen aan de opvoeding van den hoogeren stand. Parlementaire commissies komen nu en dan op de academies onderzoek doen, hare voorrechten fnuiken en haar financiëel beheer inkrimpen. Het lager onderwijs wordt verplichtend gesteld, het gebrek aan verstandelijke ontwikkeling bij de kleine burgerij menigmaal gegispt en aangeklaagd. Oxford en Cambridge komen van lieverlede onder den invloed van een meer liberalen, meer wetenschappelijk nieuwsgierigen, geest. Het ouderwetsche wordt verplicht uit de dingen te wijken en blijft aan namen en formules hangen. Er wordt gevraagd naar een Ministerie van onderwijs, geredetwist over den tegenwoordigen stand door den Staat ingenomen. Men zoekt naar middelen om het verleden en het heden te verbinden, om het voorrecht van de specifiek Engelsche opvoeding der groote scholen zoo algemeen mogelijk | |
[pagina 333]
| |
te maken. Op vermindering van schoolgelden wordt er aangedrongen, en de vraag opgeworpen of het continentale stelsel van dagscholen of externaten niet boven het kostschoolsysteem te verkiezen is. Kortom tegen de barstende muren van het aloude gebouw klotst onvermoeid de golfslag der moderne wereld, nu en dan bij springvloeden binnendringend, een oud brok meesleepend en een vruchtbaar slib achterlatend. In die langzame metamorphose is er iets, dat pal en gespaard blijft: de opvoeding. Daaraan wijden wij de volgende hoofdstukken onzer studie.
G. Duflou. |
|