wonder of the age for their early learning and vast capascityes’.
Deze laatste opmerking moet eigenlijk dienen om den vader van den prins en de prinses zoowat te rehabiliteeren. Die goede, of eigenlijk niet goede, Henry VIII zit Defoe wel wat in den weg. De schrijver heeft in zijn boekje uit de geschiedenis der koningen van Engeland willen bewijzen wat een goede, degelijke, ‘Royall Educacion’ vermag, en welke slechte gevolgen een verwaarloosde opvoeding van den toekomstigen vorst voor land en volk kan hebben.
Een uitnemenden steun voor zijn betoog had hij gevonden in het leven van Henry V. Van dezen kon getuigd worden: ‘Nature made him great, education made him good; Nature fram'd his genius, education form'd it; Nature furnish'd the jewell, education polish'd it; enz. enz.’
Van Henry VIII moest hij wel erkennen dat aan zijne opvoeding niets ontbroken had. En al was deze nu ook een knap koning geworden, Defoe kon niet ontkennen dat op zijn karakter en zijn leven nog al vrij wat viel aan te merken.
Om zich uit de moeilijkheid te redden, laat hij eerst uitkomen dat die wreede en grillige koning toch de opvoeding zijner kinderen niet heeft verwaarloosd. Verder maakt hij de, op zijn idealistisch standpunt wel wat vreemde, opmerking: ‘educatie kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor de accidenten van iemands temperament, voor de omstandigheden, of zelfs voor ondeugden en dwalingen’. Nog iets later wordt eenvoudig gezegd: ‘het crediet eener goede educatie wordt niet aangetast door het slechte gebruik dat iemand er van maakt.’ En aan het slot volgt nog deze, bepaald vermakelijke opmerking: ‘Koning Henry VIII zou nog vrij wat slechter zijn geweest, zoo hij in het geheel geen onderwijs had genoten.’
Alles heel mogelijk, maar niet precies in overeenstemming met de stelling die Defoe bepleiten wilde.
Ja, bepleiten. 't Klinkt vreemd, en Koningin Wilhelmina, als zij het mocht hebben gelezen, zal het heel vreemd hebben gevonden, dat nog in 1728 een Engelsch schrijver zich geroepen kon achten op te treden tegen hen ‘die meenen dat Prinsen en Prinsessen niets te leeren hebben in hun kinderjaren, dat er in hun jeugd niets aan hen te vormen valt’. Onze jeugdige Vorstin zal met erkentelijkheid gedacht hebben aan haar eigen ‘governours, tutors and inspectors, whose whole care and employ for the time being is.... to form the mind, as it is well call'd, of their pupill, to