De Gids. Jaargang 59(1895)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 551] [p. 551] Eersteling. Klein handje klopt in diepen nacht Aan 't venster zacht, Aan 't venster zacht, Vraagt: ‘Mag ik binnenkomen?’ Legt bei zijn vleugeltjes buiten af, En heeft het plaatsje dat men hem gaf Gauw ingenomen. Moe zwervertje - na reize - ligt Met oogen dicht, Met oogen dicht In vasten slaap gevangen, Maar, glanzend door de nêer oogelêen, Vloeit hemellicht, dat daarin scheen Vóór 't reisaanvangen. Als een jong vogeltje sâamgekroeld, Warmpjes omwoeld, Warmpjes omwoeld Door sneeuwrein, roosfijn linnen, De knietjes hoog en de vuistjes toe Droomt het, en laat aardlevengedoe Rustig beginnen. Over moedertjes mat gelaat Een weerglans gaat, Een weerglans gaat Van kindje's vredig droomen; Hij ziet nog een strookje hemel daarin, Zij voelt van zoeten hemel 't begin Over zich komen. [pagina 552] [p. 552] De stille nachtekamer is - Geheimenis, Geheimenis Van leven's teer ontglimmen - Als een bedecel vol heilgenschijn, Waar ranke lichtenglen vleugelfijn In nederklimmen. De huisgenooten als verdwaasd Komen verbaasd, Zoetjes verbaasd, Al voetentippend binnen; Kijken 't gekomene kindjen aan, Voelen iets teeders bloeien gaan In 't harte-binnen. 't Reine en teedere ontbloeit in 't gemoed, Als kwam 't met spoed, Met blijden spoed 't Kindje tegen gevlogen, Gelijk een groet van de Meie zoet In groene weiden opengaan doet Blij bloemenoogen. Zachtjes, zachtjes, zachtjes aan De engelen gaan, De engelen gaan, Die klein kindje geleidden Op den weg naar zijn aardsch tehuis. Kind en moeder naar 't vleuglengeruisch Luisteren beiden. Den vader is 't nog als in droom: Na wilden stroom, Stormenden stroom Van wee, windstilte en suizen Van harmonieën, nooit eer verstaan ... Hij vindt geen woorden; tòch in hem gaan Lofliedren ruizen. [pagina 553] [p. 553] Telkens keeren zijn oogen weer, Heel teeder weer, Heel teeder weer Tot haar, die rust na 't lijen. - Kan daar mysterie lieflijker zijn Dan het ontluiken van bloemkelkrein Moederverblijen? Inniglijk neemt hij haar handen saam, Fluistert haar naam, Haar nieuwen naam: ‘Moeder!’ En nader, al nader, Neigt hij zijn hoofd tot het hare. - Têerst, Wijdend zijn leven, aadmen voor 't eerst Haar lippen: ‘Vader.’ Zegenszon is hun opgegaan! Dat heeft gedaan, Dat heeft gedaan Klein handje's licht bewegen. Is 't niet of 't leventje aan 't hart hun gelegd Met ernstig' zachtbiddende oogjes zegt: ‘Zegen om zegen?’ 't Is of zij wijlen hand in hand In heilig land, In heilig land, Begunstigde uitverkoornen! Zij dragen 't kindbloempje en houden 't hoog, Dat zonne kussen en koestren moog Lief Eerstgeboorne. En in hen zelf met heilgen gloed Nu bloeien doet, Nu bloeien doet Liefde-Gebenedijde Een hoog verlangen, sterk en rein Om 't aanvertrouwde waard te zijn Ten allen tijde. [pagina 554] [p. 554] Stilte is om beiden. Morgen lacht, En schaduwzacht Slipt weg de nacht. Zij hebben hem geborgen, In 't veiligst plekje van hun gemoed Dien heil'gen Nacht met zijn zonnegroet Schooner dan Morgen! Marie Boddaert. Vorige Volgende