De Gids. Jaargang 59
(1895)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 540]
| |
Aanteekeningen en opmerkingen.Raoust. - Toen onze geachte medewerker R.F., bij 't opmaken zijner belangwekkende aanteekening (in 't Aprilnummer van de Gids) betreffende een plaats uit de correspondentie van den Kardinaal de Granvelle, mij raadpleegde over de waarschijnlijke beteekenis en de afkomst van het woord raoust (na den maaltijd, après boire, was Prins Willem van Oranje, volgens den Doornikschen bisschop Morillon, altijd raoust), kon ik hem reeds dadelijk antwoorden dat het woord, dat in geen geval een gebruikelijk Fransch woord kon heeten, mij voorkwam geen Romaansch woord te zijn. Theoretisch toch zou raoust een Latijnsch *ragustum onderstellen, gelijk aoust (modern aoút) aan *agustum (den populair Latijnschen vorm van augustum) beantwoordt. En van dit woord was, ook bij Du Cange, geen spoor te ontdekken. Ik waagde toen de gissing dat het eene Fransche transscriptie was van het Duitsche (be)rauscht, een van die woorden dus die op drinken betrekking hebben (men denke aan trinquer en faire trinque, aan faire carous en carousser, aan 't Italiaansche brindisi en brindeggiareGa naar voetnoot1) en die, in de XVIe eeuw, door de Duitsche soldaten in de Romaansche landen in ruimer of kleiner kring zijn ingevoerd. Wat ik sints dien tijd over raoust heb gezocht en gevonden, of | |
[pagina 541]
| |
niet gevonden, voeg ik thans nog aan de vermelding dier gissing toe. Twijfel aan de juistheid der copie (ik vermoedde een oogenblik dat de briefschrijver saoul had geschreven; maar dit woord had destijds nog de algemeene beteekenis van verzadigd, niet de bijzondere van dronken) is geweken sints ik het in andere brieven van Morillon heb teruggevonden. Ik vermeld ééne merkwaardige plaats, voorkomende in deel IX blz. 11 der Correspondance du Cardinal de Granvelle. Morillon vertelt daar hoe de ‘Sieur d'Inchy’ aan zijn eind is gekomen. Van Chasteau Cambresis, waar hij eenige soldaten had laten ophangen, keerde hij, na door zijn broeder goed te zijn onthaald geworden, terug naar Cambray (‘retourna bien rauste, ainsy que son frère, gouverneur dudict lieu, l'avait traicté’). In dien toestand wierp hij zich, ofschoon ongewapend, ‘avec une grande furie’, op een troepje Franschen (uit een lateren brief, IX, 35, blijkt dat deze van achter een heg te voorschijn sprongen) en werd door een ‘arquebusade’ in den buik getroffen. Hij zeide dadelijk dat hij doodelijk gewond was en liet zich naar het kasteel terug brengen, waar hij den volgenden dag stierf. 't Is eigenaardig dat raoust hier voorkomt met een eenigszins gewijzigde spelling (rauste), 't geen de opvatting bevestigt, dat we hier niet met een woord uit de schrijftaal, maar met de transscriptie van een klankcomplex, dat den Doornikschen prelaat alleen uit de spreektaal bekend was, te doen hebben. Daar de uitgever der Correspondentie, de heer Petiot, op laatstgenoemde plaats in een noot aanteekent ‘rauste, pris de vin’, kon ik onderstellen dat de geleerde Belg iets meer omtrent den oorsprong van het woord zou weten. Eene vriendelijke mededeeling echter uit de ‘Archives du Royaume’ leert mij dat die noot uit de copie der brieven waarnaar de uitgave vervaardigd is, is overgenomen (‘Si dans un passage j'ai dit: pris de vin, c'est parce que la copie portait ces mots’). De heer Petiot verzekert mij tevens dat hij, om achter afkomst en beteekenis van ‘het lastige woord’ raoust te komen, alle glossaria der Belgische dialecten heeft geraadpleegd, maar nergens eene enkele aanwijzing heeft gevonden. Deze mededeeling kon mij niet verwonderen nadat prof. Wilmotte van Luik, de groote kenner der Waalsche tongvallen, mij eveneens geschreven had dat hij het woord nooit had ontmoet. Wij hebben dus in raoust zelfs niet een Wallonisme, maar enkel een ‘slang’woord te zien dat de bisschop van Doornik met bij- | |
[pagina 542]
| |
zondere voorliefde gebruikteGa naar voetnoot1), doch dat slechts een tijdelijk en beperkt bestaan heeft gehad en niet, zooals andere woorden van soortgelijke beteekenis, in de spreektaal is gebleven en van daar in de schrijftaal is opgenomen. Tegen de conjectuur dat raoust, zoo het al niet eene zuivere transscriptie is van berauscht (want 't verdwijnen van het prefix be- kan vreemd schijnen), toch van het Duitsche rausch is afgeleid, kan geen bezwaar bestaan, aangezien dit woord (mhd. rûsch, ons geruisch), naar de verzekering van mijn collega dr. Symons, reeds in de XVIe eeuw in den eigenaardigen zin van ‘ebrietas’ (of eigenlijk ‘semi-ebrietas’) voorkomtGa naar voetnoot2), zoowel in Opper- als in Nederduitsche tongvallen en, vermoedelijk door zeelui of kooplui, in het Zweedsch, Deensch, Engelsch en Nederlandsch is gedrongen. Misschien zou mijne conjectuur in dien zin gewijzigd moeten worden dat van het Vlaamsche woord roes (vermoedelijk aan een Nederduitsch rûsch ontleend), of van een werkwoord roezen, dat reeds in de XVIe eeuw kan bestaan hebben en dat de beteekenis had, dartel, uitgelaten (ook dronken) zijn, in de omgeving van den Doornikschen bisschop een participium roest (overgeschreven raoust of rauste) gevormd is gewordenGa naar voetnoot3). Wat nu den zin van het woord betreft, zoo meen ik, met het oog zoowel op de voorgestelde afleiding als op het boven vermelde verhaal van den ‘Sieur d' Inchy’, dat Morillon niet bepaald bedoeld heeft Prins Willem als geregeld ‘stomdronken, tot niets meer in staat’ voor te stellen, maar als door den wijn in een hoogst opgewonden, half woeste stemming gebracht, die hem op de doodelijke verwonding zou hebben doen reageeren, des noods met een vloek, maar niet met een vrome verzuchting; hij ontkent niet bepaald dat de getroffen Prins kan gesproken hebben, maar wel dat hij, door den dood in een roes verrast, de beroemde, voor elk Nederlander onvergetelijke, woorden zou hebben gebezigd.
A.G.v.H. | |
[pagina 543]
| |
* * *
Decadenten. - Men heeft al vrij wat definities en omschrijvingen beproefd van hetgeen in de kunst en de letteren onder decadentie en decadenten verstaan moet worden. Bourget schreef in zijn studie over Baudelaire in het 1e deel Essais de psychologie contemporaine een hoofdstuk: ‘Théorie de la décadence.’ Charles Morice heeft, van zijn zeer geavanceerd standpunt, over de Fransche décadents gesproken in het hoofdstuk ‘Formules nouvelles’ van La littérature de tout à l'heure. Max Nordau rangschikt in zijn bekend boek de decadenten onder de gedegenereerden. En wanneer men aan het zoeken gaat zal er zeker nog menige studie overen definitie van de moderne en niet moderne decadenten gevonden kunnen worden. Maar ik betwijfel, of iets van dat alles zal kunnen halen bij de in zijn kernachtige kortheid en preciesheid allesafdoende verklaring, welke men aantreft in de onlangs verschenen 4de aflevering van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen onder redactie van Taco H. de Beer en Dr. E. Laurillard. Daar lezen wij: ‘Decadents, jonge dichtergroep in Frankrijk, die zich tot taak stelde alles anders te doen en te zeggen dan anderen vóor hen.’ En dan - nu men tòch aan het verklaren was, ging dit in ééne moeite door -: ‘Andere even groote genieën gaven zich de namen van Parnassiens, Olympiens en derg.’ Opgedragen aan de Alliance française.
J.N.v.H.
* * *
Bijdrage tot de geschiedenis der Bataafsche Republiek. (The autobiography of Theobald Wolfe Tone, ed. by R.B. O'Brien, 2 vols. 1893.) - Het gebrek aan Hollandsche gedenkschriften wordt zeker niet vergoed door de opteekeningen van vreemden over hun verblijf in ons land, - wie heeft niet onvoldaan de mémoires van Lombard de Langres of van Marmont neergelegd, wanneer hij er | |
[pagina 544]
| |
een opheldering in had gezocht voor onze geschiedenis op den overgang der 18e naar de 19e eeuw? Maar hier en daar is toch ook bij vreemden een lichtstraal op te vangen die den verwarden en duisteren tijd van onze Bataafsche republiek met een plotseling schijnsel verklaart. Hoe had ik altoos verlangd om het ‘Leven van Wolfe Tone’ te leeren kennen! Mij dacht, die voorlooper van de Fenians, die Iersche patriot, die als afgezant zijner partijgenooten gedurende de jaren 1796-1798 in Frankrijk en Holland heeft verkeerd en gewerkt, die de machthebbers der groote republiek heeft aangespoord om zijn land te helpen ook een republiek te worden, die expedities mede heeft voorbereid en die heeft deelgenomen aan den tocht van 1796, die met allerlei Fransche en Bataafsche staatslui en generaals en admiraals in aanraking is geweest, die de confidenties heeft opgevangen van Hoche en Daendels, en die last not least een uitvoerig dagboek heeft bijgehouden van zijn ervaringen, - mij dacht die man zal mij iets kunnen vertellen wat niet banaal, wat niet reeds versleten is eer men nog heeft opgemerkt dat het voor nieuw wil doorgaan. De kunst was om dien ‘Wolfe Tone’ te krijgen .... Thans ligt het onvindbare boek voor me, een herdruk van het journaal, twee jaar geleden in Londen verschenen. - Valt het tegen? - Natuurlijk valt het tegen. Maar dat is juist het mooie van de dingen dat ze anders zijn dan onze voorstelling. Verbeeld u dat men altoos vond wat men zocht. Hoe gauw zou het met ons zoeken gedaan zijn! Misschien was het goed om achter dezen laatsten zin nog een tweede uitroepingsteeken te plaatsen. Om u te toonen, waarde niet-lezer, dat dit mijn opinie is, en dat ik u volkomen vrijlaat, ja zelfs ernstig aanraad een geheel andere meening voor de uwe te kiezen. Ik houd niet van gedrang, ook niet rondom opinies. Daarom ben ik blij dat uit dit boek, waardoor ik kennis hoopte te maken met Fransche en Bataafsche generaals, mij vooreerst en voor alle dingen: the real true Irishman (lees: ra'le thrue Oirishman) tegemoet komt. De goedhartige en luchthartige Ier, die met een deuntje en een glas whiskey de wolken van zijn verdriet wegdrijft. Galant en moedig en dol en een liefhebber van pret, en ook zeer trouw van aard, en hartstochtelijk gehecht aan zijn geboortegrond, | |
[pagina 545]
| |
een bitter vijand van wien hij als Ierlands vijand aanziet. Wij kennen dien Irishman uit Charles Lever's romans, en hier herkennen wij hem dadelijk; wij gaan met hem meê, wij gelooven in zijn overtuiging, - want zijn entrain is onweerstaanbaar, - en wij zouden bijna vergeten wat onze oorspronkelijke aanleiding was om de kennis van Wolfe Tone te zoeken. Och, of wij ook zulke autobiographiën rijk waren van mannen onzer eigen geschiedenis! Maar het ligt niet in ons karakter om zich bloot te geven. Een zwijger was onze held, en onze geschiedenis, de waarheid van ons volksleven, ondanks een zeker vertoon van gedoe en gepraat, zwijgt en mokt. Het was in 1797 dat Wolfe Tone in Holland kwam. Gij herinnert u wel in 't algemeen de voorvallen van dat jaar: het onvruchtbare gekibbel der partijen, de volksstemming die de met zooveel moeite gebaarde staatsregeling verwierp, de nieuwe beraadslagingen die doodliepen als tegen een blinden muur, en tot afwisseling: de geweldige schok aan onzen nationalen trots toegebracht door den afloop van den zeeslag bij Kamperduin, die het beste deel onzer vloot den Engelschen in handen deed vallen. Die slag bij Kamperduin, waarin de admiraal De Winter werd gevangen genomen, - hoe lang heeft zijn uitwerking nog nagetrild in het Hollandsche hart! Lees er het vijfde deel van de Jonge's Geschiedenis van ons zeewezen eens op na; gij zult geen berouw hebben over den besteden tijd. Thans is die gebeurtenis niets meer voor ons dan een flauw geraas op een heel verren afstand. En onze moderne geschiedschrijvers, - voor wie de Jonge is wat Jozef was voor de Egyptenaars uit Mozes' tijdGa naar voetnoot1), - gebruiken dien slag bij Kamperduin alleen om hem knapjes onder te brengen in een paragraaf die een handigen overgang maakt tusschen twee andere paragrafen. Inkt en papier, papier en inkt; zoek dat bij zulke menschen, maar geen poging om het voorbijgegaan leven weder op te rakelen uit den duisteren schoot van den tijd. Nu moet ge daarenboven weten dat in hetzelfde jaar 1797 Bonaparte zijn campagne tegen Oostenrijk geëindigd heeft door | |
[pagina 546]
| |
den wapenstilstand van Leoben en dat die preliminairen van Leoben nog voor het einde van 't jaar tot den vrede van Campo-Formio zullen leiden. Ook met Engeland zijn onderhandelingen op til. Zal de groote Republiek met al haar vijanden een vergelijk sluiten? zal de rust in Europà terugkeeren? Of zal Frankrijk, in vrede met de andere volken, zijn krachten kunnen aanwenden tegen het machtige hebzuchtige Engeland? Kijk, hier heeft de Bataafsche republiek haar kans, - haar éenige kans van al die revolutiejaren, zoo wij goed zien. Met toestemming en onder aansporing van Frankrijk heeft Holland in de buurt van Texel een geduchte vloot bijeengebracht; 15000 man Bataafsche troepen zullen daarmede naar Ierland worden getransporteerd; en het zal een Hollandsche onderneming wezen. Want zoo de Fransche vloot in Brest niet gereed komt, gaat de Bataafsche op haar eigen gelegenheid, en generaal Hoche die in aanmerking kwam voor het opperbevel der expeditie, heeft afstand gedaan ten behoeve van Daendels. Is het edelmoedigheid of is 't berekening? Frankrijk wil aan de Bataven de gelegenheid geven te toonen wat er nog van de oude deugd in hen zit. En zij spannen alle zeilen bij; er bestaat immers verwachting van een goeden uitslag. Ierland is de kwetsbare plek van Groot-Brittannië. De landing van een klein leger kan het groene eiland in opstand brengen, en de Engelsche vloot, verzwakt door de muiterijen van het zeevolk, zal denkelijk niet in staat wezen den overtocht der troepen te beletten. Voelt ge niet iets voor de spanning en voor den hartstochtelijken ijver van Daendels? Kamperduin ligt nog in de blauwe toekomst, en het comité der Marine, met de andere comité's, is werkelijk flink in de weer. Er wordt uitstekend gezorgd voor de uitrusting. Generaal Hoche moest lachen om het vuur van de bedaarde Hollanders. ‘Het is hun laatste kans,’ zeide hij. ‘Zij weten hoever ze achterop zijn gekomen in Europa, en zij zetten alles op het spel om hun eer te redden. Want als deze tocht misloopt, zijn zij geruïneerd. Zij lijken op iemand die niets meer heeft overgehouden dan een broek en een franc; nu brengt hij dat laatste geldstuk in de loterij, in de hoop dat hij zich met zijn winst een fatsoenlijke jas zal kunnen koopen. Daar gaat de laatste verwachting der Bataven!’ In dien tijd kwam Wolfe Tone op het Hollandsch grondgebied. | |
[pagina 547]
| |
Hij begaf zich naar de vloot bij Texel, als agent van de Iersche revolutionnaire partij. Hoe kalm vond hij het land dat hij doortrok! De huizen en de tuinen en de akkers zoo net, en zoo volmaakt in overeenstemming met het karakter van de streek, voet bij voet ontworsteld aan het water. De wilde natuurlijkheid van een Engelsch park paste hier niet. En het volk zoo goedig, deftig en langzaam; een beetje belachelijk misschien in den ernst van zijn kleinheid - wat deed de voorzitter der volksvertegenwoordiging altoos met een hamer in zijn hand alsof hij een auctie leidde en koopjes toewees! - doch maar een heel klein beetje belachelijk, en die belachelijkheid nog getemperd door eenvoud en oprechtheid! Hoe proper het militair, hoe knap gepoetst en kleurig uitgedost! In den Haag zag Wolfe Tone een regiment exerceeren; en op een afstand was een Fransch bataillon aan zijn exercities bezig. Hij kon dus de vergelijking maken tusschen onze troepen en de zijnen (want hij rekende zich tot het Fransche leger). ‘Geen kwestie’, zegt hij, ‘dat de Hollanders veel precieser exerceeren dan onze troepen; de manschappen zijn ook grooter en flinker en beter onderhouden. Niemand die, uit de verte, bij den eersten oogopslag niet de voorkeur zou geven aan de Hollanders. Maar toen de exercitie was afgeloopen kwam ik dichter bij, en zag, op eens, in de Franschen een opgewektheid en vuur, het teeken van hun onstuimigen moed, dat bij de anderen geheel ontbrak. Ik zou geen oogenblik geaarzeld hebben om met ons kleine bataillon het Hollandsch regiment aan te vallen, en wij zouden hen geklopt hebben. Het deed mij heusch pleizier om de fierheid van onze soldaten te zien, toen zij de anderen voorbijmarcheerden; ik moest lachen en moet het nog doen, om de airs waarmede zij op hen neerzagen. Ze leeken me echte soldaten, bij de hand, scherp uit de oogen kijkend en onvervaard; de Hollanders schenen, naast hen, een troep kleeremakers. Maar met de Franschen moet men oppassen. Zij hebben hun eischen. Als de mode is een das te dragen, wil de Fransche soldaat niet dat men hem vertelt hoe hij zijn das moet knoopen. Zijn shako, eveneens, is zijn volstrekt eigendom. Hij moet hem op alle mogelijke wijs kunnen probeeren en draaien, dat hij met zijn physionomie harmonieert. Als hij in die belangrijke en noodzakelijke aangelegenheden over zichzelf tevreden is, dan is hij klaar om de wereld te bevechten, en Caesar zelf is | |
[pagina 548]
| |
niet moediger dan die fatten; want iedere soldaat in Frankrijk is een fat. Ik heb ze gezien dat de kleeren hun bij het lijf hingen als lompen, maar nooit zag ik een das van hen die niet behoorlijk was gestrikt, en een shako die hun niet kranig op het hoofd stond.’ Toen Wolfe Tone aan den Helder kwam, kreeg hij toch hart voor de Hollandsche troepen ‘with their round, honest and unmeaning faces’, die Ierland in zijn strijd tegen Groot-Brittannië gingen bijstaan; en de admiraal de Winter, maar vooral de generaal Daendels verkreeg zijn achting en zelfs zijn bewondering. Hij hield van de open, flinke manieren der Hollandsche bevelhebbers. Het was toch geheel iets anders of men met eerlijke Hollanders te doen had, zoodra de landing in Ierland was geschied, dan wel met Fransche commissarissen die hun zak zochten te vullen. ‘Geloof me’, zei Daendels tot Wolfe Tone, wanneer ze samen spraken over de toekomst; ‘ik weet te goed wat esprit de corps is om de Iersche militie te willen vernederen door de opneming in de Hollandsche bataillons; en wat het proviandeeren der troepen betreft, er zal geen plundering plaats hebben, want ik houd het oog op allen en alles; ik ben eigenlijk beter administrateur dan generaal.’ Wat was hij al niet, die Daendels! Wat voelde hij zich al niet in die dagen! Hij was nog meer enthousiast dan zijn troepen, ‘en’, zeide hij tot Wolfe Tone, ‘ik heb nooit zooveel geestdrift gezien bij soldaten als thans bij de mijnen, zelfs niet in de beste dagen der rovolutie.’ Midden Juli zou de vloot uitzeilen. Maar de wind woei op de kust, de tegenwind bleef aanhouden. Juli ging voorbij; Augustus kwam en Augustus ging voorbij, altoos tegenwind. Inmiddels kreeg het Engelsche eskader dat voor de kust kruiste versterkingen. Iedere dag die verloren werd zette de expeditie een dubbel getal dagen achteruit, omdat de hinderpalen op zee grooter werden en de Engelschen hun stelling in Ierland verbeterden. 's Avonds liepen Daendels en Wolfe Tone in druk onderhoud over het scheepsdek en smeedden nieuwe plannen. De landing in Ierland zou men moeten opgeven, dacht Daendels, maar waarom kon men niet Yarmouth aandoen, daar blijven kampeeren totdat nog eens 14.000 man uit Holland waren overgebracht, en dan tegen Londen oprukken? Hij zou het doen! Was het niet beter om direkt naar Harwich te zeilen, sloeg Wolfe Tone voor, zich door een stouten marsch van Londen meester | |
[pagina 549]
| |
te maken, en met hulp van de Ieren in Londen de stad te dreigen in brand te steken, zoo de Engelschen niet naar hun voorwaarden luisterden? Of naar Schotland te gaan, zei Daendels weer, en de streek tusschen Edinburg en Glasgow bezet te houden, en daar te wachten op de Ieren die uit hun land zouden oversteken?Ga naar voetnoot1) Lieve Hemel, dacht Wolfe Tone bij zichzelf. Wat meent hij wel van de Ieren? De generaal mag blij zijn als ze in hun eigen land een militie willen vormen. De denkbeelden van die mannen werden al avontuurlijker. Er ligt iets doldriftigs en fantastisch in Daendels. Hij wil het lot dwingen alsof hij een Bonaparte is. En hij wordt eigenzinnig en hardnekkig ..... De goede verstandhouding met den admiraal de Winter eindigde, de troepen werden ontevreden ..... De expeditie, zooals Daendels ze zich had voorgesteld, was mislukt. Door tegenwind, door tegenkans! En de rust in Holland! De bedaardheid ondanks het groote verdriet van hen die de wedergeboorte van het Holland van ouds hadden gehoopt te beleven. De heggen van de tuinen werden gladgeschoren als voorheen, de troepen met blinkende knoopen exerceerden weder nauwgezet in de Maliebaan, en de voorzitter der volksvertegenwoordiging manoeuvreerde op nieuw met zijn auctiehamer. Kamperduin en de vernietiging van de Hollandsche vloot lag toen nog in de toekomst, maar de vernedering was er reeds in die Septembermaand van 1797 toen Wolfe Tone onverrichter zake naar Frankrijk terugkeerde. Daar viel die noodlottige slag van de nederlaag bij Kamperduin. Waarom zeilde de Bataafsche vloot het sterker Engelsch eskader te gemoet? De beweging had geen doel. Het was een luxe-tocht naar het verderf. De Winter had gewaarschuwd; maar de machthebbers in den Haag gaven strikte bevelen; hij moest gehoorzamen. Was er nog sprake van den haveloozen man die zijn laatsten gulden opzet in de hoop dat hij een nieuwe plunje zal verdienen? Neen, hier geschiedde iets anders: de berooide kerel smeet zijn | |
[pagina 550]
| |
laatste duit in roekelooze domheid weg. Hij was geruïneerd. Geruïneerd, niet alleen tegenover de Engelschen, maar ook, maar vooral tegenover de Franschen. De Bataafsche republiek had haar consistentie verloren. Allerlei fantastische plannen dwarrelden nog door de lucht; en zichzelf wilde men het toen nog niet bekennen, maar de waarheid luidde: het land was een corpus vile geworden, waarmede Frankrijk vrij kon experimenteerenGa naar voetnoot1). O dat zwijgende rustige land waarover de witte wolkjes heendrijven! Die kleine gepoetste landstreek met haar ronde, nietszeggende physionomie, - en haar verborgen mokkende trots, haar eigenzinnige fantasieën, haar groot verdriet en haar gevoel van vernedering! De last dien zij niet uiten kan! Een oogenblik schemert het beeld van dat land voor ons oog in de bladzijden van Wolfe Tone's dagboek.
En Wolfe Tone! Een jaar na den slag van Kamperduin stierf hij, door de Engelschen gepakt, in de gevangenis te Dublin. ‘Liefste’, schreef hij, 10 November 1798, aan zijn vrouw uit de Provost prison van Ierlands hoofdstad. ‘Liefste, - Eindelijk is het uur gekomen dat wij afscheid moeten nemen. Geen woorden kunnen zeggen wat ik voor u en onze kinderen gevoel, ik zal het daarom niet beproeven; te klagen zou uw moed en den mijne onwaardig zijn; gij kunt er gerust op zijn dat ik zal sterven zooals ik geleefd heb, en dat gij u niet voor mij zult behoeven te schamen. ..... Ik kan dezen brief niet afmaken, denk dat gij nu de eenige overgebleven zijt om voor onze lieve kinderen te zorgen. God Almachtig zegene u allen.’ W.G.C.B. |
|