De Gids. Jaargang 59
(1895)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||||
Onze betrekkingen tot Lombok.
| |||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||
Zij bepalen de vier eerste artikelen, de verhouding van den vorst tot het Nederlandsch-Indisch bestuur: hij erkent daarin dat zijn land het eigendom is van dat gouvernement, hij belooft geen verbintenis met eenige andere blanke natie aan te zullen gaan, hij neemt op zich, om de drie jaren een gezantschap naar Batavia te zenden tot huldebewijs, en verklaart dat de ambtenaren die het Gouvernement als gezanten naar Lombok zal zenden dezelfde voorrechten zullen genieten als de zijnen te Batavia. Wat mag men meer verlangen? Lombok het eigendom van het gouvernement en verplicht om hulde te bewijzen! Duidelijker kan niet worden uitgedrukt dat het eiland tot de vassal-staten behoort. Zoo was ook de opvatting in Nederland van degenen die de letter van het tractaat in 't oog hielden, en toen de minister van Buitenl. Zaken, op een réclame van de Engelsche regeering, eens aan zijn ambtgenoot van Koloniën daarover een verklaring vroeg, zond deze (Mr. P. Mijer) hem eenvoudig een afschrift van het contract van 1843 met de bijvoeging: ‘Daaruit blijkt, geloof ik, voldoende dat de Nederlandsche opperheerschappij over dit eiland door den vorst volkomen is erkend geworden.’Ga naar voetnoot1) Maar in Indië waren de opinie's verdeeld. De radja zelf hield het er natuurlijk voor dat hij, door zijn erkenning van Lombok als Nederlandsch-Indisch gebied, alleen gebonden was in zijn betrekkingen tot vreemde Europeanen; en inderdaad heeft de vorst die positie weten te handhaven. Officieel is er, in de jaren die op het sluiten van het contract volgen, alleen sprake van bondgenootschap en vriendschap, niet van onderwerping.Ga naar voetnoot2) Doch wat de vorst van Lombok dacht, en wat hij handig in de oogenblikken van onze zwakheid of van onze verlegenheid gedaan wist te krijgen, heeft voor ons, met het tractaat in onze hand, geen volstrekte waarde. Van meer belang moet men het rekenen dat ook onder de | |||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||
hooge ambtenaren van het N.I. gouvernement de meening van den radja gedeeld werd. Een Baron de Kock bv., die bij de tweede Balische expeditie in 1848 de commissaris van het gouvernement was, noemt hem, in zijn geheime consideratiën over het doel van den oorlog, uitdrukkelijk een souverein, die zelfs voor vermeerdering van grondgebied niet tot vassal zou willen afdalen.Ga naar voetnoot1) Intusschen de man, op wiens gezag het contract was gesloten, de gouverneur-generaal Merkus, had een ander denkbeeld gehad dan eenvoudig een bondgenoot van Lombok te maken, die buiten ons geen verbintenis mocht aangaan... Hoe weinig geeft het dus de artikelen uit te pluizen daar men het niet eens is over den zin der woorden, - woorden daarenboven die van het eene taaleigen in het andere zijn overgebracht! Er is een doeltreffender weg om in 't algemeen de beteekenis van zulk een verdrag te leeren onderscheiden. De vergelijking met soortgelijke tractaten. In datzelfde jaar 1843 zijn met verschillende vorsten op het eiland Bali deels voor 't eerst contracten gesloten, deels zijn de vroegere aangevuld. Zij lijken alle sprekend op elkanderGa naar voetnoot2); maar met dat van Lombok, overigens eensluidend, verschillen zij door de toevoeging van twee artikels. Ook die vorsten nl. verklaren hun land het eigendom te zijn van het N.I. gouvernement, maar ten blijke daarvan:
Over die Nederlandsche vlag en over de verplichting tot | |||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||
bijstand in den oorlog vindt men in het tractaat met Lombok niets. Er wordt dus slechts een vaag vassalschap tot stand gebracht, met weglating der eerste kenteekens van vassaliteit. Want beduidt het eigendom van een land wel iets wanneer men er zijn vlag niet als de eenige geëerbiedigd kan krijgen? Wij hebben over de twee laatste artikels van het verdrag nog niet gesproken. Ook daarbij is de vergelijking leerzaam. Het eene bepaalt dat het inwendig bestuur geheel aan den vorst wordt overgelaten; dit komt met dezelfde termen in de Balische tractaten voor. Maar het andere heeft Lombok alleen; het luidt: ‘De vorst belooft wijders dat aan den handel in 't algemeen de ijverigste bescherming zal worden geschonken;’ en het beteekent òf iets ‘in 't algemeen’, dat wil zeggen: iets heel onbeduidends, òf het wil pertinent verklaren dat de vorst, wat den handel betreft, geen onderscheid van vlag kent en zijn recht om handel te drijven onbeperkt handhaaft. Die laatste uitlegging zal wel de ware wezen. Welke is de conclusie? Het contract, door den radja van Lombok gesloten, heeft een dubbel gezicht. Ons gouvernement krijgt er de opperheerschappij door, maar het is een platonische liefde - ik meen, een denkbeeldige heerschappij, terwijl de vorst in zijn land zelf aan geen enkel bewijs van onderwerping gebonden is. Hoe is het verschil tusschen de behandeling der radja's op Bali en die van den vorst van Lombok te verklaren?... Maar nog een geheel andere vraag doet zich op. In het tractaat van 1841 met den vorst van Klonkong op Bali wordt deze genoemd: ‘Keizer van de eilanden, Bali en Lombok;’ in het Lomboksche contract van 1843 daarentegen wordt geen melding van de suzereiniteit van Klonkong gemaakt: het heet daar: ‘Ik, Goesti Ngoerah Ketoet Karang-Asem vorst van Mataram, thans alleenheerscher over het eiland Selaparang (Lombok) en onderhoorigheden, handelende zoo voor mijzelf als mijne opvolgers, verklaar enz.’ Sluit dus het tractaat een erkenning in, door ons gouvernement, van een geusurpeerde macht? en waarborgt het, terwille van een gezantschap om de drie jaren en het verbod van eenige politieke verbintenis met een andere blanke natie, het bezit van een overweldigde heerschappij? | |||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||
O, het lijkt zoo eenvoudig, dat papiertje met zijn zeven artikels, doch men kan het maar niet zoo vlugweg lezen en bevatten. Het ding heeft een physionomie en een geschiedenis, het heeft zijn vertakkingen in Azië en Europa; het grijpt in ministerieele cabinetten te 's Gravenhage en te Londen; het bezorgt hoofdpijn en bekommering in Buitenzorg; Singapore en Calcutta zijn er mee gemoeid. 't Is waarlijk of hij heel wat beteekende dat nietsbeduidende potentaatje. Een curieuse historie. Zal het mij gelukken in deze taaie materie van onderhandelingen en verdragen het leven terug te brengen dat er oorspronkelijk in circuleerde? Ik vrees van neen. Het is een zaak voor Droogstoffer, altijd levender gedachtenisse, om uit te pluizen. Gij doet beter, waarde lezer, om mond en neus dicht te houden en gauw, bij deze opwaaiende stof, voorbij te gaan. | |||||||||||
II.
| |||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||
het een moeilijke dienst was; omdat er veel van hem geëischt werd in die dagen der opkomst van het cultuurstelsel, omdat hem weinig gegeven en gelaten werd in dien tijd der kostbare verwikkeling met België; en omdat van een andere zijde, nog hooger dan ministerie en koningschap, van de zijde van vrouw Natuur, hem ook niet gegeven was het bijzondere talent om zich gemakkelijk door de moeilijkheden heen te slaan. De bevestiging van het nieuwe stelsel van cultures door Van den Bosch op Java ingevoerd was een zware taak, de oorlog op Sumatra, een eiland wat Van den Bosch beschouwd had als een toekomstige, grootere verovering voor zijn cultuurstelsel - die oorlog was lastig. Doch hiermee en met nog meer beproevingen van zijn bestuur hebben wij slechts incidenteel te maken; een andere zaak vraagt onze aandacht, een zaak waar onze belangen en onze eer in gemengd waren, een recht nationale zaak dus: de verhouding tot Engeland. Een kwelling. Heine zegt van vrouwen-auteurs dat zij altoos éen oog op hun werk en het andere op een man gevestigd hebben; maar als de gouverneurs-generaal (ik spreek van de dooden, uit de eerste helft dezer eeuw) - als de gouverneurs-generaal schrijven, ik bedoel: plannen maken en stappen doen om ons gezag in den Indischen Archipel te verzekeren en uit te breiden, dan hebben zij steeds twee oogen op die verd... Engelschen,Ga naar voetnoot1) - en dan komt er een tijd dat zij de oogen bij hun werk hebben, natuurlijk. ‘Wij moesten onzen kooplui een douw kunnen geven dat zij wat meer ondernemingsgeest toonden,’ zegt de een of andere Ned. Indische bureaucraat in zijn schommelstoel; nu, dien duw welken we zoo graag uit onzen schommelstoel aan anderen zouden toebrengen, kreeg onze regeering van Engeland. Nederland had zijn kolonies in 1814 (1816) van de Engelsche regeering terug ontvangen, en de Engelschen in Indië gaven er ons een cadeau bij: hun vijandschap en hun minachting. Een bittere, maar een kostbare gift; want over het nut der tegenspoeden laat zich nog redeneeren, maar over het | |||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||
nut van vijandschap zijn alle verstandige menschen het eens. Onze oude Hollanders wisten het wel, de duivelsche kerels; ‘allemans vijand, Godes vriend,’ zeiden zij, en zij geneerden zich niet om vijanden te maken; in de deftige tijden van onze eeuw, waar we als op eieren loopen om niemand te hinderen, is zoo'n vijand van nature een onschatbaar present van den Hemel. Raffles, die onder het Engelsche tusschenbestuur over Java heeft geregeerd, Raffles, de stichter van Singapore, de luitenant-gouverneur van Bencoelen is voor onze grootvaders de representant geweest van dien boozen Engelschen invloed, invretend in het gebied dat wij meenden ons toe te komen; en de vrees voor Raffles (de term wat ruim genomen) was de drijfveer tot de groote uitbreiding van ons gebied vóor 1825 die het Nederlandsch gezag in den Archipel pas gevestigd heeft. De rol van Raffles werd later door lord Palmerston overgenomen, ‘den man met de ijzeren hand,’ zooals onze diplomaten hem in hun zenuwachtigheid noemden. Zijn werking kwam uit de verte, en zij was de reden van onze platonische liefde voor uitgestrekter grenzen, in de periode 1840-1850 (waarover later gehandeld zal worden): een ideaal in bezit nemen van wat we in de toekomst gerealiseerd wenschten. Uit dit oogpunt gezien zijn de jaren van de Eerens' bestuur een tijd van depressie; er werd alleen op Sumatra gevochten; overigens onthield men zich, volgens de bepaalde voorschriften der regeering in Nederland, om aan gebiedsuitbreiding zelfs te denken. Maar niettemin was Singapore, de schepping van Raffles, een doorn in onze zijde. Die plaats, dat nest, trok den handel aan als een magneet. Geen wonder, het was een vrijhaven, de komende en gaande koopman was daar aan geen formaliteiten gebonden, er werden geen passen gevraagd, en het ging er lustig en rumoerig toe. Men vond in Singapore alles van zijn gading en spotgoedkoop; geweren en geschut en krijgsammunitie, juist die zaken waarop de inlanders belust waren en waarvan de uit- en invoer in onze nederzettingen was verboden. Kon de handel niet weer naar Java geleid, of ten minste binnen den kring onzer Nederlandsch-Indische bezittingen worden geconcentreerd? Wie van de ambtenaren op de buiten- | |||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||
posten, wanneer hij tijd overhield, maakte daaromtrent geen plannen! Nieuwe reglementen zijn noodig, strenge voorschriften, alle pogingen aan te wenden om den inlandschen handel in de goede richting te sturen, zeide de Inspecteur der financiën de Linge.Ga naar voetnoot1) - Maar de Indische regeering was wijzer. - En de uitvoer van Singapore naar Celebes en Bali is bijna het dubbele van dien van Java naar dezelfde streken! riep de Linge. En de bandeloosheid van dat nest! Het was waar; de losbandigheid van Singapore werkte aanstekelijk; en de omstreken wemelden van zeeroovers, want zij konden altoos schuilen in de archipels van kleine eilanden ten zuiden van het schiereiland Malakka. Versterk toch uw scheepsmacht in onze wateren, vroegen de kooplui van Singapore aan het Britsch-Indisch bestuur, dring bij de Hollanders aan dat zij in hun zeegebied beter maatregelen tegen den zeeroof nemen. - Als dat maar niet zoo kostbaar was om kruisers uit te rusten! was het antwoord der regeering op de petitie der burgers van Singapore. Wat dunkt u er van als wij een recht op uwen handel gingen heffen? - Liever nog de zeerooverijen dan een beperking van onze vrijheid! was de algemeene opinie in de stad. ‘The imposition of duties here threatens more serious injury to the trade than piracy itself.’Ga naar voetnoot2) Zoo ging de stemming van Singapore's burgerij. ‘Dan nog liever de zeeroovers!’ Een woord waardig den ouden Hollanders die er niet tegen op zouden hebben gezien om met den duivel handel te drijven, als ze maar verzekerd | |||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||
waren geweest dat de zeilen van hun schepen in de hel niet zouden verbranden. Er werd door de regeering toch in het gevaar voorzien, en een van de in dienst gestelde kruisers, Zijner Britsche Majesteits fregat Andromache, stak een aantal kampongs en vaartuigen in brand op het slecht befaamde eilandGa naar voetnoot1) Galang dat tot de Linga archipel behoorde (Juni 1836). Maar dat eiland lag ten zuiden van de lijn die, volgens het Londensche tractaat van 1824, de Nederlandsche bezittingen in die wateren van de Engelschen scheidde, en het stond onder ons machtsgebied. Ontsteltenis in Buitenzorg! Die Engelschen die op Galang hadden durven landen, die Galang hadden afgeloopen, ze lieten zich door geen wet of regel meer weerhouden; wat moest men niet van hen verwachten!....Ga naar voetnoot2)
Tegelijkertijd kwamen er den waakzamen de Eerens nieuwe geruchten over aanslagen onzer mededingers ter oore. De Linge had niet overdreven: de handel van Bali en Lombok met Singapore was in 't laatste jaar aanzienlijk toegenomen. Daar er op Java schaarschte aan rijst heerschte door de uitbreiding der andere cultures, en daar op de Philippijnen de Spaansche gouverneur een verbod van uitvoer had afgekondigd, waren groote Engelsche handelshuizen, deels op Java gevestigd, maar in verbinding staande met Singapore, hun ladingen rijst voor China enz. op Lombok gaan zoeken; en voor Ampenam waren binnen korten tijd verschenen: negen driemasters, drie brikken, drie schoeners, allen Engelsche schepen, ofschoon velen onder Nederlandsche vlag; en er kwamen nog drie Fransche schepen bij.Ga naar voetnoot3) De faam vergrootte het gewicht van deze feiten: niet alleen werd er gesproken van Engelsche firma's die gereed stonden | |||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||
om van Singapore naar Lombok op te breken, maar men vertelde voor vast en waar dat er op het eiland reeds door onze aartsvijanden sterkten waren opgericht en troepen waren gestationeerd. Gouverneur-generaal de Eerens durfde niet talmen. Er mocht eens, er moest eens! Men kon immers niet weten!... Hij zond Z.M. korvet Ajax onder bevel van kapt. luit. Koops naar de wateren van Lombok met een instructie welke het geval voorzag dat er plotseling in de buurt van Java een dreigende forteres vol woedende Engelschen uit de zee was verrezen.Ga naar voetnoot1) Kapt. luit. Roops rapporteerde (13 Aug. 1836): Er zijn op Lombok drie Engelschen, en er is geen spoor van eenige vestiging. Een van de Engelschen, King, die ingezetene is van Nederlandsch Indië, heeft getracht te Ampenam een suikeretablissement op te richten, maar zijn verzoek is door de inlandsche regeering afgewezen. Ondertusschen waaiden de geruchten uit Indië naar Nederland over. De zaak van Galang was er bekend geworden, men had gehoord van intrigues der Engelsche kooplieden met den sultan van Riouw; en van Bali (Lombok was terra incognita) waren de verontrustendste zaken vernomen geworden. Een kabinetsbrief van den secretaris van staat van Doorn aan den minister van koloniën (23 Nov. 1837): - De koning heeft informatiën gekregen dat de Engelschen groote wegen op Bali aanleggen; men vreest dat zij van dat eiland een tweede Singapore willen maken. - Aan het ministerie van koloniën was men wel beter ingelicht; maar geheel op zijn gemaak voelde men zich toch ook niet. De historie van Galang zat hun in de maag. Galang was, volgens tractaat, middellijk aan onzen invloed onderworpen. Hadden de Engelschen zich daar gewaagd, wat kon men dan niet verwachten op Bali en Lombok, die strikt genomen (en de Engelschen waren zoo strikt in hun opvattingen) misschien niet eens tot het erkende Nederl. Indisch gebied behoorden? Kon de Nederlandsche Handel-Maatschappij vooreerst | |||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||
niet een agentschap op die eilanden vestigen en het terrein verkennen? Waartoe diende dat groote lichaam, als het niet was om de eer van den Hollandschen handel op te houden? De Handel-Maatschappij was bereid. Maar welke waren de ideeën van de regeering in Indië omtrent de mogelijkheid om met Bali en Lombok verbintenissen te sluiten, die een inbezitneming door vreemde Europeesche naties afweerden? - Een hoofdzaak is, gaf de Koning te kennen, dat de Engelschen geen forten aanleggen in straat Bali. In dat geval verwacht ik een krachtdadig verzet van den gouverneur-generaalGa naar voetnoot1). De Eerens werd door die aanschrijvingen overstelpt. Hoe kan ik mijn opinie geven eer ik de zaken heb laten onderzoeken, dacht hij, Langzaam aan! De quaestie Galang scheen zich immers al van zelf te schikken! Er kwam namelijk, 12 Juli 1837, een brief van Lord Auckland, den gouverneur-generaal van Engelsch-Indië, die een soort van verontschuldiging bevatte over de daad door onder-hebbenden begaan, en die het voorstel bevatte om de maatregelen tegen de zeeroovers tot de open zee of de havens te beperken, omdat men nooit kon weten waar de militaire operaties te land heen zouden leiden. Het antwoord van de Eerens, van 13 Mei 1838 (die correspondentie heeft zulke groote intervallen omdat men daarvoor de regeering in Europa raadpleegde) luidde: Onze zeelieden zullen zich onthouden van aanvallen tegen landen die onder Britschen invloed staan. Wij verwachten hetzelfde van uw bestuur voor de landen onder onzen invloed. Een vol jaar verliep voordat het wederantwoord Buitenzorg bereikte, - maar dat verhaal verschijnt op zijn tijd. Voorloopig was de moeilijkheid bijgelegd, De Lomboksche aangelegenheden echter namen een vreemde gestalte aan. Verbeeld u, Lombok kwam vooreerst naar Batavia, in plaats dat men van Batavia naar Lombok ging. Een Deensch koopman, John Byrd, bracht een gezantschap van den vorst van | |||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||
Karang Asem op Lombok naar de hoofdstad over; de gezant verzocht aan de Nederlandsche regeering bijstand tegen Mataram, den vijand van Karang Asem; en hijzelf, de koopman, de partij opnemende voor zijn cliënt, liet zich heftig uit over de ondragelijke handelwijze van den Engelschman, King, die de vorsten van het eiland tegen elkander opgezet had, en er de rust voor goed had verstoord. Thans was een onderzoek dubbel noodig. ‘Wij moeten ons onthouden’, schreef de Eerens, ‘totdat de uitslag bekend is.’ Ook de factory der Ned. Handel-Maatschappij te Batavia verklaarde geen stappen te kunnen doen tot een handelsneerzetting op Bali en Lombok eer de zending, van de regeering uitgaande, was afgeloopen. De gouverneur-generaal belastte, bij geh. besluit van 31 Mei 1838, met deze commissie den majoor der artillerie J.S. Wetters. Geen ongeschikt man, eenigszins bekend met de Balineesche gewoonten en taal daar hij commissaris was geweest voor de recruteering van Baliërs op Bali-Badong, tijdens den Java-oorlog. Een krijgsschip zette zijn missie gewicht bij, en Z.M. Schoener Kameleon, die de eer had den commissaris bij zich aan boord te zien, bulderde er duchtig op los, zoolang zij in die wateren verkeerde. Het was op bevel van den majoor: ‘Ten einde in de wateren van Bali het aanwezen van een Nederlandsch oorlogsvaartuig bekend te maken, en overigens eenigen indruk daar te stellen, heb ik den commandant van Z.M. schoener Kameleon verzocht, om aan boord van genoemden bodem, gedurende den tijd dat dezelve op de reeden van Lombok en Balie lag, dag en nacht schoten te doen, hetwelk door genoemden kommandant bewerkstelligd is geworden. -’ Vous êtes orfèvre..... vous êtes artilleur, M. Wetters, maar geen stylist; het doet er ook niet toe, de muziek van kanonschoten, die uw faits et gestes accompagneert, is van een uitmuntend effect. Majoor Wetters vond bij zijn komst op Lombok, 5 Juli 1838, den oorlog geëindigd, de beide krijgvoerende vorsten gestorven en den Engelschman King in groot aanzien bij de twee nieuwe radjas van Karang Asem (Lombok) en Mataram die voor 't oogenblik in harmonie leefden. Hij vroeg hun of | |||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||
zij de vestiging van een Nederlandsch handels-etablissement te Ampenam wilden toestaan. Het antwoord luidde dat hun gezindheid steeds was om met het Ned. Gouvernement in vriendschap te leven, hoewel zij er nooit verbonden mee hadden gesloten; wat de rest betrof, zij wilden daarover wel piker (zij verlangden bedenktijd) en ook de verschillende hoofden van het land raadplegen. Na zes dagen piekerens ontving de vorst van Mataram den majoor in tegenwoordigheid van zijn twee broeders (de jongste was de thans krijgsgevangen vorst van Lombok) en vele hoofden en priesters. ‘Onder welke benaming ook’, zeide hij, ‘mag geen huis van het N.I. gouvernement in ons land worden opgericht. Zooals wij altijd alle handelaren van welke natie ook, beschermd en gehuisvest hebben, willen wij ons verbinden om alle onderdanen van het N.I. gouvernement die op Lombok handel komen drijven, te beschermen en te huisvesten. Maar ook dit alleen.’ - ‘Is in die bescherming ook de hulp aan verongelukte vaartuigen begrepen?’ - ‘Ja!’ Hier steekt King achter, want hij wil de Hollanders van de baan houden, dacht de majoor; en onder een boemboem van saluutschoten verliet hij de reede van Ampenan, om naar Bali over te steken waar hij vriendschappelijke betrekkingen aanknoopte. Maar Ampenan had als plaats voor handelsvestiging verreweg bij hem de voorkeur.
Toen Wetters' verslag was ingediend en daaruit bleek dat aan den oorlogstoestand op Lombok een einde was gekomen, werd het tijd voor de factorij der Ned. Handel-Maatschappij op Batavia om haar woord gestand te doen, en een ambtenaar naar Bali en Lombok te zenden met het doel om de toestemming te verkrijgen tot de oprichting van een handelsagentschap. C.A. Grampré Molière, de hoofdagent der factorij te Soerabaija, vertrok daartoe begin December 1838 van Java. Hij voelde zich niet zeer secuur toen hij te Ampenan aan land kwam; want alle teekenen waren aanwezig dat er weder een regeeringsverandering in Lombok op til was. Daarom bleef hij niet lang in die streken. | |||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||
De vorsten toonden ook weinig geneigdheid om te luisteren naar wat hij had voor te dragen, die van Karang Asem liet hem niet bij zich toe, en die van Mataram, zoodra Grampré Molière over den handel begon te spreken, zeide dat hij dienaangaande hem niets kon zeggen; dat was de zaak van de Boegineesche en Chineesche sabanders te Ampenan die de havenrechten moesten innen. ‘Maar’, zeide Grampré Molière met het zelfbewustzijn van een dienaar der grootmachtige factorij, ‘mijn handelshuis is veel te groot om met iemand anders dan met den vorst te spreken.’ De radja van Mataram keek verwonderd op: ‘'t Is mogelijk’, zeide hij en schudde het hoofd, ‘maar 't kan me tot geen ander besluit brengen.’ En Grampré Molière keerde van zijn zending terug met de overtuiging dat er misschien op Bali, doch zeker niet op Lombok, eenig heil voor de Handel-Maatschappij te behalen viel. Door het rapport van Wetters en dat van Grampré Molière, dat aan de regeering was meegedeeld, door de berichten van den assistent-resident van Banjoewangi en door andere gegevens van verschillenden aard, was dan eindelijk de gouverneur-generaal voldoende op de hoogte gebracht om een oordeel te kunnen uitspreken; hij had van den oorlog op Lombok gehoord en van de deelneming der Firma's van King en van John Byrd aan dien krijg, het was hem met sterke kleuren geschilderd geworden hoe handelsschepen dier firma's troepen overgevoerd hadden en bentings hadden opgeworpen aan het strand om elkanders operaties te belemmeren; hij kende nu ook de stemming der vorsten ten opzichte van een verbintenis met het Ned. Indisch gouvernement. Dus had hij alle elementen bijeen voor een besluit. Was de hand van de Engelschen in deze zaken van Lombok te bespeuren? Neen; want King, Engelschman van geboorte, was toch Nederlandsch-Indisch ingezetene, en zijn relaties waren evengoed met Batavia (de firma Wilson, Smith & Co.) als met Singapore; hij was een avonturier op eigen hand; terwijl John Byrd en zijn agenten, de gebroeders Lange, van Deenschen oorsprong waren. Hoe dan? zich moeien met die aangelegenheden? of er zich niet mede afgeven? en aan den tijd de zaken overlaten? en | |||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||
eerst zien hoe 't met het handels-etablissement der factorij op Bali-Badong afliep? Er viel zeer veel voor het tweede lid van het alternatief te zeggen. Maar onlangs was een schrijven uit naam van Lord Auckland aangekomen,Ga naar voetnoot1) waarin, naar aanleiding der vraag (in den brief van de Eerens van 13 Mei 1838) aan de Engelschen om zich te onthouden van maatregelen tegen landen onder onzen invloed staande, het vriendelijk verzoek gedaan werd om de lijst van zulke natiën, stammen en hoofden mede te deelen, ‘ten einde de mogelijkheid te voorkomen van onaangename verwikkelingen met dezelven van de zijde der Britsche autoriteiten.’ Dat's een valschheid, dacht de Indische regeering; wij mogen die lijst niet geven, die lijst bestaat niet; wij kunnen op de vraag niet antwoorden, en wij laten dus den brief onbeantwoord. Zou het nu echter niet geraden wezen om een zekere erkenning van ons oppergezag door de vorsten van Bali en Lombok te verkrijgen? ‘ten einde alle mogelijkheid te voorkomen, enz.’ Zich er mee te moeien? of er zich niet mede af te geven? De gouverneur-generaal de Eerens vroeg de adviezen der leden van den Raad van Indië.Ga naar voetnoot2) De leden Van Hogendorp en Van Schoor, om van de zaak af te wezen, verklaarden zich tegen de bemoeiing met Lombok. Daarop kwam de beurt aan..... Ik weet niet of gij mijn indruk deelt dat bijna alle menschen waarmee we tot nog toe te doen hadden, weinig meer dan schimmen zijn. Zelfs de gouverneur-generaal de Eerens, - wat blijft hij, ondanks onze sympathie voor den trouwen dienaar, een onwezenlijk personage voor ons; het zijn allen, de een met wat grooter façade, de andere op eenvoudiger wijze, doodonbeteekenende lieden... Maar hier komen wij bij een man terecht. | |||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||
Kalm en kordaat, de zaak stellend boven zijn persoon, en zijn gansche persoonlijkheid inzettend voor de zaak. Veel pleizier heeft hij van zijn leven niet gehad; hij is verdacht geworden en belasterd omdat hij altoos naar zijn overtuiging wilde handelen, doch hij heeft eerlijk werk verricht; en is dat niet genoeg? Laat ons het advies van den Raad van Indië, Mr. Pieter Merkus hooren: ‘Wanneer particuliere Europeanen zich veroorloven bijna onder ons gebied deel te nemen aan Indische oorlogen, en onder de vlaggen hunner natiën de vaart door blokkades en geweldenarijen te belemmeren, wanneer de inlandsche vorsten, gelijk die van Lombok gedaan hebben, daaraan de hand leenen, moeten dezen zich de meer onmiddellijke tusschenkomst van het Gouvernement getroosten...Ga naar voetnoot1). Kan de bedoelde erkenning van het Nederlandsch gezag met geen hoop op goed gevolg bedongen worden, zoo zou waarschijnlijk het effect te bekomen zijn door oveenkomsten met de vorsten waarbij zij zich verbinden, om nimmer de vestiging van Europeanen (van welke natie ook, zelfs van Nederlanders), onder hun gebied te veroorloven zonder voorafgaande toestemming van het Nederlandsche gouvernement...’ Toen de heeren van Hogendorp en van Schoor dit advies lazen en zij het vervolg nagingen van Merkus' betoog hoe Lombok voor de Engelschen een punt van uiterst belang kon worden, als verbindingsschakel tusschen Indië en Nieuw-Holland, - toen maakten zij haast om zich bij den man met de krachtige stem te voegen; en het was op eensluidenden raad van zijn raadslieden dat de gouverneur-generaal besloot een ambtenaar naar Bali en Lombok te zenden met den bepaalden last ‘om de vorsten in zoodanige verhouding te brengen tot het Nederlandsch-Indisch gouvernement dat zij buiten vreemden | |||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||
invloed zijn gesteld’ (27 Sept. 1839, 10 Dec. 1839)Ga naar voetnoot1). De opdracht werd gegeven aan den ambtenaar op wachtgeld, H.J. Huskus Koopman, vroeger assistent resident van Ponti-anak, bekend met inlandsche talen ‘en gewoon om met vorsten om te gaan.’ Wij zullen den man ‘die met vorsten gewoon was om te gaan’, aan het werk zien.
Maar Gouverneur-Generaal de Eerens gevoelde dat hij den afloop dezer zaken niet bij zou wonen. Nog een jaar, zuchtte hij, en ik ben òf dood, òf in Holland terug! | |||||||||||
III.
| |||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||
dood verdeeld tusschen zijn zoon en zijn dochter: de laatste kreeg, onder het oppergezag van haar broederGa naar voetnoot1), het bestuur van Karang Asem op Lombok. Maar deze, de broeder, Goesti Gede Lanang werd om zijn wreedheid in 1824 uit zijn rijk op Bali verjaagd en nam zijn toevlucht naar den leenstaat. Uit vrees dat hij zich van de regeering aldaar zou willen meester maken, voorkwam hem een halve broeder van de vorstin en greep het bewind. Er was dus een overweldiger op den troon van Karang Asem Lombok. Zou er voor de teruggedrongen vassalstaatjes op het eiland thans geen gelegenheid zijn om hun aanzien te herwinnen? De machtigste en ondernemendste goesti van die landschappen, verwant aan de oude vorsten van Karang Asem en Beliling (die éen familie vormden), was de vorst van Mataram. Zijn gebied beduidde niets in vergelijking met de uitgestrektheid van Karang Asem op Lombok (volgens een opgaaf was K.A. twintigmaal grooter dan Mataram); maar hij bezat een vergoeding voor de geringheid van dit aantal zijner onderdanen in de energie en de handigheid die een erfdeel waren van zijn geslacht; en hij begon zich langzamerhand te gedragen als een voorstander der legitimiteit tegenover den usurpateur. Ja, het kleine Mataram werd een rivaal over het aanzienlijke Karang Asem. Reeds in 1835 zond de zoon van den overweldiger, bij den dood van zijn vader, een gezant naar Batavia omdat hij een verbinding met het N.I. gouvernement wenschte bij een mogelijken oorlog. Zij plaagden elkander onderwijl over waterleidingen en grensgehuchten. Maar die twisten tusschen Balineesche vorsten! Hoe lang moet het duren eer zij uitbreken in een heuschen krijg! Er was daartoe een stoot noodig, en die kwam van buiten. De handel was slap in die dagen op Batavia; voor een flink koopman viel er niet veel te verdienen. Dat moest George Pocock King, van de Bataviasche firma Morgan, King & Co., tot zijn schade ondervinden. Hij sloeg bankroet en ging op avontuur naar Lombok, waar zaken te doen waren in dien | |||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||
tijd, naar Ampenan, onder bescherming van den vorst van Karang Asem (1834). De groote moeilijkheid van den handel aldaar was gelegen in de vraag hoe zijn uitgeschoten geld terugbetaald te krijgen; want de Lombokkers bleven gaarne iemands schuldenaars en hadden volstrekt de gewoonte niet om à contant te koopen en te verkoopen. Maar daarin bestond ook, voor een ondernemend man, aanleiding om groote winsten te behalen omdat hij zich, door zijn voorschotten van de toekomstige oogsten van handelswaardige producten kon verzekeren. Mits hij op bescherming kon rekenen, mits hij beveiligd was voor de lasten die de tolpachters, de sabanders, der havensteden hun in den weg konden leggen, mits hij macht had. De vorsten van Karang Asem nu hadden geen blik op handelszaken. King geraakte in twist met het hof; hij moest vluchten, wijl hij te eerzuchtig scheen; maar in 1836 keerde hij naar Lombok terug en vestigde zich weder te Ampenan. Want die havenplaats behoorde tegelijk aan Karang Asem en aan Mataram, zoodat er twee (eigenlijk drie)Ga naar voetnoot1) bandars, tolpachters, waren aangesteld, door ieder der vorsten een. King zocht thans aansluiting bij den vorst van Mataram. Het was het beste wat hij kon doen, de vorst bezat wel degelijk oog voor het verkeer en door zijn gematigdheid had hij handel naar zijn gebied weten te trekken. Natuurlijk heerschte hierover groote ontstemming bij de Chineesche bandars van het rijk Karang-Asem, en vooral nu King het streven van Mataram steunde, zagen zij hun inkomsten slinken. Werden zij ook opgestookt door Lange, den agent van den Deenschen koopman John Byrd, die zich in Karang Asem gevestigd had? Het is niet onwaarschijnlijk. Aan het hof van Karang-Asem begon men te spreken over een oorlog tegen Mataram, en de broeders van den vorst verdeelden reeds in hun gedachten het rijkje van den gehaten rivaal. Ook King werd bedreigd, maar King liet zich niet vervaard maken; hij sloot een verbond met een Boegineesch koopman Samaïla, en de driehonderd Boegineesche volgelingen van dien anachoda vormden voor hem een soort lijfwacht. | |||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||
Het was in 1837 dat de dood voorviel van den impopulairen, uit Karang Asem (op Bali) verjaagden vorst, die het rijk van zijn zuster had willen overnemen. De vorst van Mataram trok zich toen de rechten aan van den zoon, Ida Ratoe. Hij verklaarde den oorlog aan Si Pandji, den vorst van Karang Asem, ‘die bloedschande met zijn zuster bedreven had’, aan Njoman Karang ‘die bloedschande bedreven had met zijn zuster, de vrouw van Ida Ratoe’, en aan de overige broeders van Si Pandji die allen bloedschande hadden bedreven met hun zusters. In zijn krijgsmanifest zeide hij, dat hij op gezag van den Dewa Agong van Klonkong, den wettigen vorst van Karang Asem op zijn troon zou herstellen; en inderdaad hij kreeg dadelijk hulp van Karang Asem op Bali, dat met Klonkong verbonden was; zelfs kwam de vorst van Karang Asem in persoon naar Lombok aan het hoofd van een leger van 7000 man. Zoo goed had de vorst van Mataram zijn voorbereidende maatregelen getroffen.
Ik zal de wederwaardigheden van dien strijd niet beschrijven; hij werd te land en ter zee gevoerd, op zee grootendeels door de vreemde Europeanen; want King stelde zijn vaartuigen ter beschikking van den vorst van Mataram als transportschepen voor de hulptroepen uit Bali, en Lange, de agent van Byrd, die eerst onpartijdig zijn koopmansdiensten aan beide partijen had aangebodenGa naar voetnoot1) maar die zich weldra aan de zijde van Karang. Asem geschaard had, trachtte de transporten door een blokkade van straat Lombok te onderscheppen. Doch ook te land vochten King en Lange dien krijg vol wisselingen mede. Hij eindigde met een algemeen bloedbad der regeerende vorstelijke familie van Karang Asem, een moord en zelfmoord en masse (1838). Ida Ratoe werd daarop als vorst gehuldigd, maar hij behield zijn macht nog geen jaar... Al de hoofdpersonen van dit drama, of dit heldendicht, zooals ge wilt, vonden binnen een kort tijdsbestek den dood op het slagveld of door moorde- | |||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||
naarshand. De vorst van Mataram zelf sneuvelde reeds in den eersten oorlog; de koning van Karang Asem, die van Bali met zijn leger overgekomen was, werd door zijn vroegere bondgenooten zoo in 't nauw gedreven dat hij een eind aan zijn leven maakte; Ida Katoe werd, naar men zegt, op last van King omgebracht. Aber die Katze blieb am Leben. King werd machtig. Het is door zijn beleid, door zijn toedoen geweest dat Mataram in den tweeden oorlog, dien van 1839, over Karang Asem heeft getriumfeerd en de alleenheerschappij over Lombok verkregen heeft. Hij commandeerde een vleugel van het leger en voerde den oorlog met zoo groote voortvarendheid dat hij in vier dagen afliep. Toen duldde de koopman-avonturier geen mededingers meer op het eiland. Lange moest de vlucht nemen naar Bali, Samaïla, de Boegineesche anachoda, werd verbannen; King werd de houder van het koninklijk zegel, de eerste minister, de pachter der havenrechten, de monopoliseerder van den opium-invoer. Hij had het rijk voor zich; want de oudste zoon van den gesneuvelden vorst, zijn opvolger, en de alleenheerscher over Selaparang, was van volgzamen aard, de tweede dacht aan heel andere dan regeeringszaken, alleen de derde (de krijgsgevangene van thans) kon last geven; de flinke, lenige geest van zijn voorvaders was in hem gevaren, een geboren vorst. Doch voorshands was 't al harmonie. En King dacht er aan zijn gezag te bevestigen door al nauwer verbinding aan te knoopen, niet met Singapore, maar met Sidney, zoodat Lombok een station zou worden voor den handel van Nieuw-HollandGa naar voetnoot1). ‘Ik zal trachten the Dutch hier uit te houden’, zeide hij, en 't was hem gelukt om Grampré Molière van alle gedachte aan de oprichting van een agentschap der Ned. Handel-Maatschappij op Ampenan af te doen zien. ‘They shall not get a footing here’, was ook zijn woord, toen Huskus Koopman met bedoelingen die men maar al te goed begreep, gedurende den loop van 1840, als commissaris voor Bali en Lombok aankwam. | |||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||
Met Lombok is niets aan te vangen, schreef de ontmoedigde commissaris, 14 Nov. 1840, naar Batavia. Het eiland bezit de schoonste gelegenheid voor den handel, in tegenstelling met Bali, en door zijn ligging tusschen Nieuw-Holland en Singapore is het van bijzonder gewicht; maar het is onmogelijk onderhandelingen aan te knoopen, zoolang King er alles te zeggen heeft en de regeering er met de grootste gewelddadigheid optreedt. Huskus Koopman moest zijn troost dus wel zoeken bij de vorsten op Bali; maar alleen Badong, het zuidelijkste rijkje, waar een onder-agentschap van de Handel-Maatschappij geplaatst was, toonde eenige vertrouwelijkheid. En wat helpt dan iemand zijn geschiktheid om met vorsten om te gaan, wanneer dezen zich zoo grillig gedragen als b.v. de Dewa-Agong van Klonkong die eerst den commissaris bij zich ontbood, en hem daarna bij zijn aankomst beval om dadelijk te vertrekken. De beweegredenen van die vorstjes van Klonkong, Karang Asem en Beliling waren wel duidelijk: zij zouden graag de hulp, in schepen en oorlogsschepen, van het N.I. gouvernement ontvangen hebben om Lombok te kunnen straffen en er den jongen zoon van Ida Ratoe, Ida Ratoe II, op den troon te plaatsen, maar zij wilden hun eigen onderwerping daarvoor niet als prijs betalen. Zij hinkten op twee gedachten, en de vrees om te ver te gaan in hun vertrouwen op de compagnie dreef altoos weer boven. Wanneer zij een gezantschap naar Batavia gezonden hadden, zooals Karang Asem deed, om bijstand te vragen in den voorgenomen oorlog tegen Lombok, dan werden zij op Bali zelf des te stugger tegen den kommissaris, - om hem het denkbeeld te ontnemen dat hij iets van hen gedaan zou krijgen. Een man als Koopman, geduldig, meegaand en volkomen betrouwbaar was toch de rechte persoon die langzamerhand te midden van die zenuwachtig teruggetrokken Majesteitjes veld zou winnen. Indien ten minste een vaste wil, van hooger hand, hem aanleiding gaf. Daaraan nu ontbrak het op dat oogenblik niet. De Eerens' voorgevoel had zich bewaarheid, hij stierf nog binnen het jaar dat hij zich als den termijn van zijn leven | |||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||
in Indiê had voorgesteld, en sinds Januari 1841 nam Mr. Pieter Merkus het gouverneur-generaalschap waar. ‘Er moet een einde komen aan den heerschenden staat van zaken op Lombok’, zeide Merkus tegen Koopman, toen deze in Februari 1841 naar Batavia terugkeerde. ‘Van de Balische vorsten is geen gevaar te duchten, daar zij niet alleen voor onzen, maar voor iederen Europeeschen invloed bang zijn. In verband met Karang Asem en Klonkong, - goed! en desnoods met de wapenen! maar Lombok zal bukken..... Ten minste zoo de regeering in Nederland het goedkeurt.’ Er staat niets anders op, was Koopmans antwoord; met 2000 man heeft een expeditie kans van slagen. De verwijdering van King moet ons ultimatum wezen. Anders oorlog! En de kommissaris ging naar zijn post terug, flink en vastberaden, omdat hij wist dat er een man achter hem stond.Ga naar voetnoot1) Ten minste zoo de regeering in Nederland het goedkeurt! | |||||||||||
IV.
| |||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||
beslist. Al wat in Indië gebeurde en gebeuren moest is door hem geregeld, gestuurd en voorzien. Baud was door het leven duchtig heen en weer gegooid. Een zeeman, een ambtenaar in Indië onder het Engelsch tusschenbestuur, ambtenaar gedurende de eerste moeilijke tijden van het hersteld Nederlandsch gezag in den Archipel, ambtenaar in den Haag, gouverneur-generaal ad interim, had hij vele landen en volken leeren kennen, had hij met menschen van allerlei kaliber samengewerkt; maar iets van den oorspronkelijken zeeman had hij altoos in zijn hart weten te bewaren; door een storm liet hij zich niet ontmoedigen en van den wind zocht hij gebruik te maken. Een man van de praktijk; het werk liefhebbend om de bezigheid die het gaf; een moeielijkheid aanpakkend om haar tot een mogelijkheid te maken; slim en zijn volkje kennend; altoos bij de hand; voornaam en deftig met de voornamen, met wat bureaucratischen trots tegenover de burcaucraten, maar dan ook wetende te geven en te nemen. Er mankeert hem iets om een groot man te zijn: de groote beginselen en de groote gedachten. De werkelijk voorname beschaving van ideeën had hem zijn afgebroken opvoeding niet vermogen te verschaffen; hij kon dat gebrek alleen vergoeden door zijn flink colerisch temperament; en hij is, in een tijd van goede ambtenaren, het model van den besten ambtenaar gebleven. Die roem is voldoende voor een mensch. Natuurlijk, dat men ook in de aangelegenheden van Lombok zijn hand bemerkt. Hij is de man die sinds 1836 de politiek tegenover de inlandsche vorsten ontwerpt, die de vrees voor de Engelschen tot haar juiste afmetingen herleidt, die de beginsels van ons handelsstelsel ophoudt, die den voorslag doet om door de factorij der Handel-Maatschappij een agentschap voor Bali en Lombok te laten vestigen. 't Is, mag ik het zoo noemen? een dramatisch pleizier om zijn adviezen aan den minister over die zaken te lezen, zoo weet hij zijn argumenten pasklaar te maken voor de personen onder wiens oogen zij moeten komen; men ziet niet alleen den man die schrijft vóor zich, maar ook de lieden ten behoeve van wie hij schrijft, en men herkent onder al de deftigheid en koelheid den schalkschen zeeman die er pret in heeft zijn scheepje lustig over de golven te doen zeilen. En | |||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||
men gevoelt: neen, tegen zulke argumenten zijn mannen als Van den Bosch en Willem I niet bestand.Ga naar voetnoot1) Men heeft hem vrees voor de Engelschen verweten; maar wien in Holland joeg de aanmatigende taal van Lord Palmerston geen schrik aan. Dat Baud terugtrok waar hij zag dat vooruitgaan ons niet helpen zou noch kon, wie durft het hem kwalijk te nemen! En daartegenover staat dat hij van Engelands vijandschap gebruik heeft weten te maken om zooveel mogelijk bezitstitels voor ons in den Archipel te verwerven, zonder iets van onze oude rechten op te geven. Neen, Baud met zijn ijver en zijn helder administratief verstand was, zonder twijfel, een portuur voor de Engelschen. Niet, dat hij in zijn minister-kamer niet wel eens opgestoven zal zijn, - want hij kon toornig wezen - wanneer een nota van Palmerston geliefde plannen doorkruiste. Maar op den duur behield hij zijn bedaardheid, en hij herinnerde zich het spreekwoord van uitstellen dat geen afstellen is. Het tergendst waren zeker de nota's van den Britschen gezant, in de eerste helft van 1851 aangeboden, die de uitbreiding van ons gezag op Sumatra dwarsboomden, - die uitbreiding, een lievelingsdenkbeeld van graaf van den Bosch, - doch wat was er aan te doen? ingrijpend kwaad konden de Engelschen ons op Sumatra niet berokkenen daar het Londensche verdrag van 1824 een politieke vestiging onzer mededingers op het eiland uitsloot.Ga naar voetnoot2) Een quaestie van tijd en van geduld! | |||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||
‘Ik kan de aanmerking niet onderdrukken,’ schreef Merkus aan den minister, 15 Nov. 1841, ‘dat het wel te bejammeren is dat het grootsch en niet moeilijk te volvoeren ontwerp om Sumatra langzamerhand, evenals Java, geheel onder het Nederlandsch gebied te brengen, en als een nieuwe pérel aan 's konings kroon te hechten, (O Merkus!) zou opgegeven moeten worden voor eene vrees die, lettende op ons goed recht, mijns inziens niet behoeft te bestaan.’ Nu ja, het moest hun daar in Indië aan 't hart gaan, maar aan Baud niet minder. Kon hij zelf dan dat inbreuk maken op ons gezag verdragen! En hij toonde zijn stemming waar het te pas kwam. Toen Merkus' schrijven van 17 Juni 1841, over Lombok en de wenschelijkheid om des noods met de wapenen aan den onzekeren toestand een eind te maken, den Minister bereikte, nam hij zijn potlood ter hand en teekende op het stuk aan: Zeer kort rapport, aan Z.M. (te schrijven), met voorstel om den G.G. te machtigen tot het ondernemen eener expeditie tegen Lombok, voorafgegaan door een verdrag met Karang Asem, welk verdrag de aanleiding tot die expeditie behoort te zijn. Maar in het politieke bureau van het ministerie talmde men met het opmaken van het rapport, en onderwijl kwam, langs een omweg, door het kanaal der Handel-Maatschappij, de tijding dat de Kommissaris Huskus Koopman reeds begonnen was met op Bali contracten te sluiten. ‘Moeten nu de zaken niet slepend gehouden worden tot nader bericht uit Indië is gekomen?’ vroeg de chef van het cabinet. ‘Niet slepend houden!’ was het antwoord van den minister. ‘Ik verzoek een zeer kort rapport aan Z.M. over den stand der zaak, en dat binnen een paar uur, want ik heb nu al tien dagen gewacht.’ Over den stand der zaak! niet omtrent een expeditie! Men hoort aan den toon van Baud's stem dat er iets aan hapert. Had hij een wenk ontvangen van zijn collega's of van nog hooger hand dat een militaire onderneming Engeland ontstemmen zou? Ik geloof het bijna. Maar Baud liet de streng nog niet geheel los. Daar kwam, in het begin van 1842, het bericht uit Indië aan dat het Nederlandsche schip de Overijssel, kapt. Govert Blom, aan de kust van Bali gestrand was en door het volk, | |||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||
naar alle regels van het kliprecht, het tawang karang, was geplunderd en afgeloopen. De zaak maakte in Nederland grooten indruk. Er ging Baud een licht op. ‘Dát is de gunstige gelegenheid!’ riep hij.Ga naar voetnoot1) ‘Hier hebben wij het handvat voor de aangelegenheid van Lombok. Nu kunnen wij eischen!’ Natuurlijk, want thans zouden wij optreden als beschermers van den handel tegenover barbaarsche misbruiken, terwijl anders een expeditie het voorkomen zou hebben gehad alsof wij de energiekste handelaars, onze mededingers, wouden uitsluiten. Men heeft het in de handboeken onzer Indische geschiedenis wel zoo voorgesteld dat onze pogingen tot afschaffing van het kliprecht de reden zijn geweest voor de verwikkelingen met Bali; (over Lombok, waarom 't in de eerste plaats te doen was, wordt daarbij niet gesproken). Maar de geschiedenis in handboeken is gelukkig geen historie. De menschen zijn actiever wezens, flinker en nijdiger, dan men ons wil wijs maken. De gelegenheid maakt den dief niet; de dief was er al van te voren. Thans hebben wij het middel in handen om op Bali te ageeren, en door Bali op Lombok, dacht Baud: en na verkregen autorisatie van Z.M. ‘om den waarnemenden Gouvern.-Gen. van N.-I. opmerkzaam te maken op de gunstige gelegenheid welke het vergaan en plunderen van het Nederl. schip Overijssel aanbiedt enz.’ schreef hij aan Mr. P. Merkus, 24 Maart 1842: ‘Een zoo gunstige aanleiding als de tegenwoordige zal zich wellicht in langen tijd niet voordoen om van de bedoelde vorsten te eischen wat hun dusver slechts flauwlijk is voorgesteld geworden. De onderhandelingen met die vorsten behooren dan ook zoodra mogelijk de wending aan te nemen, die ik hierbij aanwijs; met te kennen gave dat dit een vordering is, waarvan na het gebeurde met de Overijssel niet zal worden afgezien, en welke, is het noodig, door kracht van wapenen zal worden ondersteund....’ | |||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||
‘Het is geenszins de bedoeling,’ voegt Baud voorzichtig aan zijn schrijven toe, ‘om de eilanden Bali en Lombok bij een eerste weigering der vorsten dadelijk te overmeesteren (neen dit is te sterk! Baud corrigeert zich:) aan te vallen, maar in zoodanig geval kunnen de onderhandelingen worden geruggesteund door een zooveel mogelijk onkostbare militaire vertooning.’ In vijf artikelen schetst de minister den inhoud van de te sluiten tractaten.
Thans was het aan Merkus en Koopman om te toonen wat zij tot stand konden brengen ‘desnoods met een zooveel mogelijk onkostbare militaire vertooning.’ Over en weer gaat de bal; maar Merkus houdt hem nu vast. | |||||||||||
V.
| |||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||
‘Laat ons,’ schreef hij aan den Gouverneur Generaal (28 Juli 1841) geen verdere gevolgen aan die zaak hechten, want ik geloof niet dat wij er voor 't tegenwoordige eenig voordeel uit kunnen trekken... de tijd is er nog niet voor om eenige veranderingen in het bestaande strandrecht te brengen. Die goede Koopman! Hij was flink op weg, bij deze zijn tweede zending, om het vertrouwen der Balische vorsten te winnen; hoe zou hij nu met buitendingsigheden aankomen, met eischen om de oude volksgewoonten van het kliprecht af te schaffen! Dat moest immers het behaalde succes in de waagschaal stellen. Langzamerhand sloot hij dan toch zijn tractaatjes op Bali, en voor het eind van 1841 had hij zelfs den Dewa Agong van Klonkong, den opperkeizer van Bali en Lombok, tot de onderteekening gebracht. Die contracten behelsden geen woord over het tawang karang (het kliprecht), zij waren voor zoover het niet het handelsetablissement der factorij in Badong betrof van zuiver politieken aard, want de vorsten erkenden daarin het oppergezag van het gouvernement en beloofden bijstand in den oorlog, eerbewijzen aan onze vlag, en onthouding van alle verbintenissen met vreemde, blanke naties. Maar dat alles was immers niet onbeteekenend! De kommissaris wanhoopte wel aan eenige vrucht van een verbond met de Balische vorsten om gezamenlijk Lombok aan te vallen, - zij waren zoo langzaam, die potentaatjes, - doch was er al niet eenige toenadering en vrees van den kant van Mataram te bespeuren? Op verzoek van den kommissaris stelde zich de Deen Lange, die zijn handelshuis naar Bali Badong had verplaatst, in betrekking met King, en King schreef hem dat voor zijn part the Dutch met Lombok op denzelfden voet mochten komen als met Bali. Die uitlating bewees dat hij zich niet meer zoo zeker van zijn zaak gevoelde. Ook kwam er een brief van den vorst van Lombok aan LangeGa naar voetnoot1) met het verzoek om naar Ampenan terug te keeren; King zou in dit geval van het eiland verwijderd worden. Het waren verrassende voorstellen, men behoefde er geen bijzonder vertrouwen aan te hechten, zoo'n schrijven was mogelijk niets | |||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||
anders dan een polsen en peilen, maar het duidde toch een verandering in de atmosfeer aan. Nu werd de kommissaris, op de ontvangst door den Gouv.-Generaal van Bauds geheime dépêche over het kliprecht, plotseling naar Batavia ontboden. Merkus namelijk liet er geen gras over groeien (het gras groeit snel in Indië), maar nam aanstonds het besluitGa naar voetnoot1) om den kommissaris Huskus Koopman met een vaartuig van oorlog naar Lombok af te vaardigen. Daar moest hij de erkenning onzer souvereiniteit vorderen; en in 't algemeen onze betrekkingen ook tot Bali zoo regelen dat ‘de steeds mogelijke vestiging van vreemden op deze twee zoo dicht in de nabijheid van Java gelegene eilanden, werd voorkomen.’ De afschaffing van het tawang karang moest verkregen; doch vooral was het noodig om tegenover Mataram met klem en spoed te handelen. Zoo de inhoud van het besluit. Het sprak met ongewone energie. De tijden waren veranderd sinds de Eerens' bestuur. Niet alleen op Java, maar in de geheele Oostersche wereld. Met het jaar 1840 breekt een nieuwe periode aan. De langdurige depressie in den wereldhandel heeft opgehouden, de Engelschen gaan hun gezag in Voor-Indië uitbreiden, en zij staan op het punt om, door den oorlog van 1840-1842, het onmetelijke China voor het verkeer te openen. Wie heeft toen niet, in die Oost-Aziatische streken, den adem van een nieuw leven gevoeld! En was er voor Nederland thans geen grootere werkkring weggelegd dan de kruideniersrol van commissionnair in Java-suiker en -koffij? Ginds, in de factorij van het kleine, verre Decima droomde men van een Holland dat voor Japan zou wezen wat de Engelschen voor China schenen te zullen zijn. Zou waarlijk de engte van den ring waarin ons volksbestaan was opgesloten niet meer verbroken kunnen worden? Was er geen kans meer dat de Compagnie, het erfdeel van het echte onverouderde Holland, haar breede vleugels zou uitslaan, voor vele volken om onder te schuilen? | |||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||
Ik weet wel wat onze staatslieden in Nederland dachten. Hersenschimmen en hersenschimmen! Maar ik zou zoo graag weten wat een man als Pieter Merkus in zijn binnenste gedacht heeft. Of er ook, in zijn ziel, een droom van grootsche ambitie hem iets heerlijks en krachtigs voorzeide, dat niet gebeuren zou, maar waarvan het goed was te denken dat het gebeuren kon.... Doch de kommissaris Huskus Koopman wacht te Buitenzorg op een onderhoud met den Gouverneur-Generaal. Huskus Koopman droeg zijn bezwaren voor tegen den last hem opgedragen. Hij bleef hardnekkig bij zijn denkbeeld dat wij op Bali het kliprecht niet door een artikel in een verdrag konden afschaffen. ‘Eerst langzamerhand zal dat gaan,’ beweerde hij. ‘De vorsten zelf hebben mij eenparig verklaard geen macht te bezitten om dit recht aan hun onderdanen te ontnemen...’ Op dit punt, al was hij niet geheel doof voor Koopmans argumenten, mocht Merkus niet wijken. Het aandringen op de afschaffing van het tawang karang maakte de kracht uit van onze actie. Nog dringender was Koopmans vertoog tegen het onderhandelen met Lombok over de erkenning onzer souvereiniteit. Nu de vorsten op Bali reeds tot die erkenning zijn overgegaan, zoo zeide Huskus Koopman ongeveer, bestaat er geen reden meer voor Lombok om daartegen op te zien. Wel is er voor ons aanleiding om de onderwerping niet onvoorwaardelijk aan te nemen. Wij hebben met den Dewa Agong van Klonkong gecontracteerd als met den opperheer van Bali en Lombok; zou het daarom niet het eenvoudigst zijn, wanneer wij van de vorsten van Lombok een verklaring vroegen dat zij zich aan de suzereiniteit van den Dewa Agong onderwierpen? Laat ons de autoriteit van Klonkong niet miskennen, en wij verzekeren ons van de dankbaarheid van alle vorsten. Blijft Lombok weigeren, dan kunnen wij met rechtvaardigheid een oorlog beginnen. Een handeling van onze zijde, waarin de wettiging van een geüsurpeerde macht ligt opgesloten, zou een onrechtvaardigheid wezen. Laat toch Mataram zich eerst met het bezit van Mataram alleen vergenoegen, dan kunnen wij nader zien.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||
Wij moeten den feitelijken toestand beschouwen, antwoordde Merkus. Strijdt het ook al met de strikte beginselen van het volkenrecht om verbintenissen aan te gaan met dengeen die werkelijk het gezag uitoefent, wanneer hij zich heeft losgemaakt van een opperheer die onvermogend was om zijn heerschappij te handhaven, zoo levert de geschiedenis, en ook onze geschiedenis, genoeg voorbeelden op waaruit blijkt dat zoodanige verbintenissen gesloten zijn niet alleen, maar ook dat zij zijn bekrachtigd en geëerbiedigd. En evenals de vorst van Lombok met andere vreemde naties overeenkomsten zou kunnen aangaan wier autoriteit bezwaarlijk zou worden betwist, zoo kan hij het ook met ons doen. Dat moet dus ons standpunt wezen. Wanneer door een overdreven behartiging der rechten van den keizer van Klonkong het doel onzer onderhandelingen gevaar zou loopen en de vorst van Lombok gelegenheid zou hebben om vreemde bescherming aan te zoeken, dan gebiedt de rechtvaardigheid tegenover ons zelf dat wij over die strikte beginselen heen-stappen. - In dien geest werd de nadere instructie van den kommissaris voor Bali en Lombok opgesteld.Ga naar voetnoot1) Het doel zijner zending moest wezen: de erkenning van het Nederlandsch oppergezag door alle vorsten van Bali en Lombok. Daarin ligt, behalve de onthouding van verbintenissen met vreemden, ook de afstand opgesloten van het kliprecht. Willen de vorsten daartoe niet overgaan dan behoudt het gouvernement zich toch voor alle schade aan zijn onderdanen of vreemde natiën te doen vergoeden door zoodanige middelen als het oorbaar acht. Enz. enz. Zoo lang de vorsten van Bali en Lombok hun verplichtingen getrouw nakomen zullen op die eilanden geen forten worden aangelegd of bemoeiingen plaats hebben met het inwendige bestuur dat zonder voorbehoud aan de vorsten des lands wordt overgelaten. ‘Als posten of versterkingen zullen evenwel niet aangemerkt worden, woningen van door het Gouvernement erkende han- | |||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||
delaren, welke tegen alle mogelijke aanrandingen veilig zullen mogen worden gemaakt.’ Enz. enz. Eind September of begin October 1842 vertrok Huskus Koopman naar Lombok, aan boord van Z.M. korvet Argo. De commandant had in opdracht aan de missie klem bij te zetten door militair vertoon. Telkens bij het aan den wal gaan van den kommissaris moesten elf saluutschoten worden gelost; in 't gezicht van de eilanden zouden dagelijks exercities en parades gehouden worden, bij dag en bij nacht zouden de kanonnen bulderen, en niets moest verzuimd wat indruk kon maken. De goede Koopman, ‘die met vorsten kon omgaan,’ hij kwam als een krijgsgod, en toch in zijn onderhandelingen schoot hij niet op. Hoewel hij aan 't hof van Mataram eerder de medewerking dan de tegenwerking van den gevaarlijken Engelschman, van King, ondervond, was daar een ander die den draad der discussie in handen nam, de jongste broeder van den vorst. En het waren ontwijkingen en uitvluchten.... In 't kort, de zaak kwam hierop neer: de vorst van Lombok wilde wel onder zekere voorwaarden van het kliprecht afstand doen, en de belofte geven van geen verbintenissen met vreemden te sluiten, maar aan een uitdrukkelijke erkenning onzer souvereiniteit wilde hij niet, en van een vergunning aan Nederlandsche kooplieden om beveiligde verblijfplaatsen op te richten was geen sprake. Dat kwam er van wanneer men met een usurpateur onderhandelde. Had hij, Huskus Koopman, al niet van het begin af aan voorzien dat die directe betrekkingen met Lombok ons niet ver zouden brengen. Maar de gouverneur-generaal had het gewild; en vermoeid door het loven en bieden van wel drie maanden, sloot de kommissaris op eigen verantwoordelijkheid een vaag contract met den vorst, 19 December 1842Ga naar voetnoot1). Doch Merkus hield voet bij stuk en den kommissaris aan zijn instructie. Hij schreef Huskus Koopman aan, dezelfde soort van argumenten te gebruiken die voor den onvoorwaardelijken afstand | |||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||
van het kliprecht moesten gelden: al wilden de vorsten van Bali en Lombok het niet afschaffen, zoo zou in ieder geval Nederland de schade, aan eenig schip overkomen, toch verhalen op de wijze die de regeering noodig achtte. De kommissaris van het gouvernement moest als een meerdere spreken en den vorst melden: dat, ter voorkoming van alle misverstand door onduidelijke bewoordingen, de verklaring zijner ondergeschiktheid bepaald gevorderd werd. De souvereiniteit van Nederland over Lombok ligt reeds besloten in de tractaten met de vorsten van Bali tot welks gebied Lombok behoort; door zijn feitelijke scheiding uit het verband dier vorsten is voor den radja van Mataram de erkenning der souvereiniteit van Nederland om zijn zelfswil noodig geworden. Niet om der wille van het Gouvernement, dat ieder oogenblik gereed staat om, ter verzekering van zijn eigen rechten, die van Bali te ondersteunen en te doen gelden! Huskus Koopman ontving den brief van den gouverneurgeneraal te Banjoewangi. Hij was verdrietig, maar hij ging weder aan zijn taak. Bali was de sleutel, dat zag hij wel in, waarmede hij het gesloten Lombok tot opening kon dwingen. Dus zette hij zich aan 't werk om van de Balische vorsten bevredigende verdragen onderteekend te krijgen, en toen hem dat gelukt was, toen hij toegefelijkheid betoonde op het punt van het hijschen der Nederlandsche vlag, en het eergevoel der vorsten van Lombok op hun eiland zelf spaarde, toen volgde de erkenning van zijn vorderingen gemakkelijker dan hij ooit gedacht had dat gebeuren zou. Den 7en Juni 1843 schreef hij met een opgelucht hart aan den Gouverneur-Generaal: De vorsten van Bali en Lombok zien definitief van het kliprecht af, Lombok heeft de suprematie van de Ned. Indische Regeering erkend, en het zal een gezantschap naar Batavia zendenGa naar voetnoot1). Het had nog zes maanden onderhandelens gekost. 19 Juli 1843 kwam Huskus Koopman met de gezanten van Lombok op Batavia aan, ter ratificatie van het verdrag. Doch Merkus was nog niet tevreden. Hij kon desnoods genoegen nemen met het gesloten contract | |||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||
en hij zou de overeenkomst bekrachtigen, maar hij moest een uitdrukkelijke verklaring hebben van den vorst omtrent het zesde artikel waarbij deze beloofde in 't algemeen den handel te zullen beschermen. Geen algemeenheden! Wanneer Nederlandsche onderdanen zich op het eiland Selaparang ten handel mochten willen nederzetten, dan moest de vorst hen daar niet alleen toelaten, maar hun ook vergunnen om zich, onder Nederlandsche vlag, zoodanig in te richten, dat zij zich in hun woningen veilig konden achten. De kommissaris zou, met het gezantschap en een brief van den Gouverneur-Generaal, naar Lombok terugkeeren ter onderhandeling over de wijziging van artikel 6. Eer de vorst aan Merkus' verklaring van het algemeen artikel zijn zegel gehecht had, was de overeenkomst niet geldig. ‘Indien mijn verheven en beminde vriend verschillend denkt (over de uitlegging der bedoelde begaling),’ schreef Merkus aan den vorst, ‘dan zal mij zulks veel leed zijn, dewijl ik in dat geval mij niet met het contract vereenig, en ik verplicht zal zijn mijn recht op een andere wijze te zoeken.’ Het duurde tot December 1843. Toen eerst keerde Huskus Koopman terug voor het aangezicht van den onverbiddelijken Gouverneur-Generaal. Hij had een brief bij zich van Goesti Ngoerah Ketoet Karang Asem, waarin naar aanleiding van artikel 6 gezegd werd ‘dat de vorst daaromtrent met het gouvernement eenstemmig dacht. Indien er Nederlandsche handelaren komen, zal ik ten hunnen aanzien navolgens het verlangen van mijn verheven en beminden vriend handelen.’ ‘Een additioneele stipulatie ware wenschelijk geweest,’ zeide de onverbiddelijke die in een goeden luim was. ‘Maar ik wil over het gebrek in den vorm heenstappen. De brief van den vorst zal aan het tractaat worden gehecht.’ De commissie van Huskus Koopman was afgeloopen. | |||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||
VI.
| |||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||
hun waarde gebleven. Men mag niet tornen aan het werk van Merkus, verricht op voorschrift van Baud. En de Indische regeering heeft thans bewezen dat zij haar rechten wou handhaven op den verbindingsschakel ‘tusschen Nieuw-Holland en Singapore.’ Ga naar voetnoot1) Byvanck. |
|