De Gids. Jaargang 59
(1895)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |
Mr. Smith, President.Randy is dood. - Met wat voor komisch-eerbiedige familiariteit sprak me eens over hun Randy die vulgaire waard van de herberg te Woodstock, het dorpje dat aan de voeten ligt der grootheid van Blenheimpalace en Blenheim-park; met wat 'n voldoening wees hij op het portret met eigenhandig onderschrift, het sieraad van zijn spreekkamer, die waarlijk wel een sieraad noodig had! (Het was in 1886, - het jaar toen er kans op scheen dat heel Engeland van Randy zou gaan spreken, zooals 't vroeger gesproken had van Dizzy.) Over den hertog van Marlborough, den heer van Blenheim-park, zweeg onze waard; al de roem van het geslacht der Churchills, Spencers en Sunderlands was neergekomen op den derden zoon, Lord Randolph Churchill, die met zijn hondengezicht zoo brutaal de wereldsche vertooning kon aankijken. Die andere Churchills, hertogen van Marlborough, leken er alleen voor gemaakt om deftige portiers en goudgeborduurde lakeien in de gangen en op de trappen van hun paleis te doen opschieten, maar deze die alleen uit beleefdheid lord werd genoemd, zou de wereld in beweging brengen. Hij was begonnen met rumoer te maken in Woodstock. Van zijn eerste verkiezing als afgevaardigde van het plaatsje, dat toen (1874) nog een borough en een familie-borough was, dagteekende het portret in de spreekkamer. 1874! - Maar dat is oude geschiedenis! Was Disraëli in dien | |
[pagina 364]
| |
tijd niet minister en leider? En kwam niet met hem, nog eenmaal en het laatst, die groote wereld voor 't voetlicht, welke hij in zijn Lothair geschilderd had met dien zweem van teedere ironie en vleiend sarcasme waarmee men de dingen aanpakt die geen ruw aanvatten verdragen kunnen, omdat ze broos zijn uit gebrek aan leven? Hertogen-millionairs, markiezen, prelaten, jonkvrouwen die diamanten in haar tapisseriewerk rijgen, jeugdige erfgenamen van onmetelijke bezittingen, wier bestemming het lot van geslachten, landen, volken en kerken bepaalt. Een uitgelezen collectie van pompeus kraakporselein, den volke voorgesteld door Mephistopheles-Dizzy, den intelligentsten poppenkasteman der eeuw. Humbug! zeî Randy. Dat was zìjn bestemming om al die vooze plechtigheden en leege leuzen en houten hypocrisiën bij hun masker te trekken. Hij vroeg niet of 't vriend of vijand was wien hij zeer deed, hij viel aan omdat hij al zijn lesjes van eerbied, op school geleerd, vergeten was, hij vocht uit den puren fun om te vechten. Zelf, in zijn éentje, een partij. Nu ja, ze waren met hun vieren; maar wie dacht er, in dien eersten tijd, om den droomerigen Arthur Balfour met zijn indolente lange beenen of om de twee anderen, wanneer Lord Randolph het woord nam en het woord wist te gebruiken, terwijl hij aan zijn snor draaide of met de handen frommelde, zenuwachtig als een keffertje, niet een die de menschen naar hun kuiten, maar die ze naar hun keel vloog. Pas op, Gladstone; deze kan bijten! De oude man had moeite zijn jongen tegenstander van zich af te houden; en hij had pleizier in 't gevecht, - soms ook wel verdriet. Want Lord Randolph was aristocraat. Hij behoorde bij Disraëli, of liever zonder Disraëli kan men hem niet goed begrijpen. Om den rechten term te nemen: hij is uit een van Disraëli's romans losgebroken. Verbeeld u dat een van die stemmige romanhelden, een Tancred of een Coningsby, het land krijgt aan zijn fluweelen omgeving en het durft zeggen, - dat hij van zijn privilegie als aristocraat profiteert om uit zijn eigen oogen te kijken, en heel scherp ook, - dat hij zich krachtig en bovenal voornaam genoeg vindt om zijn meening ook aan anderen op te leggen, - daar hebt ge Randolph. Randolph, ondanks al zijn onbesuisdheid, met een politiek. Immers hij is van een heerschend geslacht, en wat zal een man | |
[pagina 365]
| |
van zijn afkomst en van zijn kaliber anders doen dan heerschen, zoodra de tijd daar is? Die politiek steekt ook al in Disraëli's romans - (niet, of 't moest zijn, bij een enkele vlaag, in Disraëli's handelingen); haar program: een vereeniging van de aristocratie met het volk, een aansluiting bij de werkelijke behoeften van het land, een verzet tegen de bureaucratie en de burgerlijke huichelarij, een leiderschap van de natie door geboren leiders, in één woord Tory-democratie. Maar de vechtersbaas kwam vooreerst alleen uit. Welk een bondgenoot was Lord Randolph Churchill voor Lord Salisbury bij de verkiezingen van 1886, toen het er op stond een meerderheid in het Parlement te verkrijgen tegen de Iersche politiek van Gladstone. Randy is de uitvinder geweest van de wreede woorden en onrechtvaardige benamingen die later schering en inslag geworden zijn van de anti-home-ruler partij, en die het grooter deel van hun politiek uitmaken. Hij heeft Gladstone en de zijnen 't eerst Separatisten gedoopt en de bedoeling van den staatsman gedoodverwd door zijn karakteriseering van: an old man in a hurry. En zijn cynisme! ‘Waarom nu zoo uitgevaren tegen de Ieren wier vriend ge nog onlangs zijt geweest?’ vroeg hem Justin Mac-Carthy. ‘Ik?’ zei Randy, ‘ik heb vroeger mijn best voor hen gedaan, toen ik dacht dat wij ze gebruiken konden, nu doe ik mijn best tegen hen daar we ze op hebben moeten geven. Ik zie geen inconsequentie.’ Met dat al hield men van hem, zooals men van een grooten heer houdt, die roekeloos zijn persoon en zijn karakter in de bres stelt. Men mocht hem lijden, en men zou hem spoedig gaan bewonderen. Want als zijn prijs droeg Lord Randolph uit de campagne van '86 den voornaamsten post in het ministerie van Lord Salisbury weg. Hij werd, wat thans Sir William Harcourt in het ministerie Rosebery is, leider van het Lagerhuis en Chancellor of the Exchequer (minister van financiën). Louter om zijn brutaliteit, zeiden zijne vijanden! Maar hij toonde zich een volleerd staatsman, een tweede Pitt, deze zes en dertigjarige jonge man. Handig, kundig, gematigd, welsprekend, een leider van menschen. Zijn budget zou een nieuwe | |
[pagina 366]
| |
periode in de geschiedenis van Engeland's financiën openen, hoorde men verzekeren... Tot het indienen van een budget zou het echter niet komen. Plotseling, na een paar maanden van algemeen bewonderde werkzaamheid, nam Lord Randolph Churchill zijn ontslag. Waarom? Omdat hij niet wilde toegeven aan de eischen welke de departementen van oorlog en marine stelden, omdat hij zich niet schikken kon naar de opvattingen van zijn collega's, omdat... Er zijn verschillende redenen opgegeven. Het lijkt me dat er een zeer persoonlijke oorzaak bestond. Lord Randolph gevoelde zich tegelijkertijd zeer sterk in zijn positie, en hij was zeer ontmoedigd. Sterk, omdat hij meende onmisbaar te zijn voor het in stand blijven van het ministerie, ontmoedigd, omdat hij er een voorgevoel van had, dat hij de ware geestkracht niet meer bezat om den tegenstand van zijn partijgenooten te overwinnen, die hij naar zijn denkbeelden dresseeren moest. Maar Lord Salisbury nam Lord Randolph Churchill's ontslag aan. Zijn taak was uit, onverwacht, onherroepelijk. De man met zijn lange, luie beenen, Arthur Balfour, die over een grooter accommodatievermogen beschikt, zou Randy's plaats gaan vervullen. (Jammer genoeg dat Balfour zich al te zeer heeft weten aan te passen, en zijn talent door oom Salisbury bijna geheel in beslag is genomen!) En ieder opvolgend jaar zag Lord Randolph een weinig dalen. Het laatste moment van zijn kracht toonde zich bij de discussies over den toestand der Staatskerk van Wales, in 't begin van 1893. Toen wist hij de op den laten avond in slaap geraakte beraadslaging eensklaps door een vertoon van zijn prikkelende welsprekendheid te verlevendigen; Gladstone schoot uit ter verdediging. Het was een schitterend tornooi. De oude Randy had zich getoond. Neen, het was de oude Randy niet meer. Hij daalde op een schrikbarende wijze. Men kon hem in 't vervolg der zitting van 't Parlement niet goed meer aanhooren, zoo zocht hij naar zijn woorden, zoo zenuwachtig werden zijn gebaren. Wanneer hij opstond om te spreken verlieten de leden de zaal, en het begin zijner rede ging te loor in het geschuifel der voeten. Hij kampte, en kampte wanhopig. | |
[pagina 367]
| |
Toen ging hij voor zijn gezondheid op reis, en keerde naar Engeland terug, verlamd, stervende. Randy is dood (24 Januari). Hoe had Disraëli, onder veel ongunstiger omstandigheden, zijn rol vervuld, en zijn taak met een waardig slot afgespeeld. Maar hier mankeerde het den spruit der aristocratie aan de moreele en de physieke stamina om den voorgestelden weg te doorloopen. Wanneer het beginsel der Tory-democratie nog te redden is, dan zal een man als Chamberlain, een aanhangsel der Tories, het moeten doen. Randy is dood!
Maar wat heeft Mr. Smith, de president, hiermeê te maken? - Geduld! Mr. Smith komt op zijn tijd. Ik breng u eerst nog bij een ander sterfbed. Kan ik het helpen dat mijn verhaal treurig uitvalt?
Het sterfbed van Burdeau, den president der Fransche Kamer 't Is nu wel bijna twee maanden geleden dat Burdeau is heengegaan in de rust, maar we mogen toch nog wel over zijn dood spreken; want niet dadelijk komen de gevolgen der gebeurtenissen aan 't licht, en niet op eens wordt haar karakter duidelijk. Zoo'n droevig geval! Een man die zich van niets gemaakt had tot een van de eersten, eigenlijk tot den eerste, van zijn land. Alleen door wat schoolkennis en door zijn talenten. Geld - slechts wat zijn moeder verdienen mocht door tot in den nacht haar vingers stram te werken, of wat hij zelf zich verschaffen kon door vertaalwerk; geen sommen in den handel of door speculatie gewonnen. En toch gaat dat leven van Burdeau, uiterlijk, langs een bijna koninklijken weg. Enkel door de knapheid van den man. Hij wordt afgevaardigde, en behoort tot de invloedrijksten onder de afgevaardigden, hij wordt minister van dit en van dat, en nog in de volle kracht van zijn jaren beklimt hij den voorzittersstoel der Vergadering, is de rechterhand van den president der Republiek, Casimir Perier, en blijkt hij te wezen de noodzakelijke man in Frankrijk. Maar dan laten hem zijn lichaamskrachten in den steek. De physieke stamina zijn opgeteerd, hij lijdt aan een hartkwaal, - weet ik het? | |
[pagina 368]
| |
Zijn sterf bed. Burdeau heeft nog zooveel te zeggen, nog zooveel te raden, wat tot heil van het land kan zijn. Hij moet zijn vriend Casimir Perier spreken. Zal hij zijn gedachten wel klaar voor het onderhoud bijeen hebben? Hoe onrustig is de zieke! De komst van den president der Republiek wordt aangekondigd. Hij staat voor het bed van zijn vriend. Burdeau herkent Casimir Perier niet meer. Hij ijlt uit overspanning, en de vriend moet heengaan zonder een woord te kunnen zeggen of een woord te kunnen hooren. Maar als hij op het punt is om in zijn rijtuig te stappen, daar wordt hem een boodschap gebracht: de zieke is weder bij kennis, en Casimir Perier gaat terug. Hij kan de hand van den stervende grijpen, hij kan hem den troost geven, dat voor zijn gezin zal worden gezorgd, hij kan hem toespreken: Moed! En dat is ook het eenige wat de stervende hem kan antwoorden: Moed! Eenige dagen later ging Casimir Perier in den begrafenisstoet van Burdeau. Hij begroef zijn eigen presidentschap.
Toen Casimir Perier, in den zomer van verleden jaar, tot voorzitter van de Fransche Republiek werd uitgeroepen, gevoelde hij dat hem een zending werd opgedragen. Hij, de vertegenwoordiger van Frankrijks oude burgerij, zou den burgerstaat tegen de aanvallen der omwenteling, van welke zijde, onder welken vorm zij zich vertoonen mocht, beschermen. Daar lag iets persoonlijks in zijn post aan 't hoofd van het gemeenebest. Hij was niet de eerste, de beste; hij was Casimir Perier. Wilde hij die overtuiging ook niet altijd zelf toonen, het maakte hem humeurig zoo anderen 't vergaten. De ondeugende pers van Parijs, de socialisten in en buiten de Kamer, wilden natuurlijk daaraan niet denken; neen erger, zoodra zij bemerkt hadden waar de schoen wrong, richtten zij hun aanvallen op de teêre plek. Dat was natuurlijk. Maar even natuurlijk, dat Casimir Perier daartegenover een soort van loyauteit, een persoonlijke aanhankelijkheid bij zijn partijgenooten eischte. In Burdeau verloor hij den aanhankelijken vriend die den aanhang om den presidentsstoel wist te groepeeren. | |
[pagina 369]
| |
Het kwam dadelijk uit. Geen man van gezag wou zich laten vinden om na Burdeau's dood het presidium der Kamer te aanvaarden, als medearbeider van Casimir Perier. Felix Faure, de minister van marine, was aangewezen; hij wilde niet in aanmerking komen. Als lid van het ministerie kende hij zijn president der Republiek, en hij wist dat hij niet aan de ongeschreven voorwaarden, waaronder hij gekozen zou worden, kon voldoen. Het gevolg was dat een groot deel der gematigden zich van de stemming onthield, en dat Brisson, een tegenstander en een mededinger van Casimir Perier, tot voorzitter der Kamer werd gekozen. Het ministerie-Dupuy was verdeeld. Daar waren er die meenden, dat men met den president der Republiek zoo lang mogelijk mee moest gaan, anderen: Barthou, Poincaré, Faure, verlangden een onafhankelijker houding. Een echte vriend was er niet onder. Casimier Perier gevoelde zich onmisbaar voor Frankrijk, als een dijk tegen het socialisme. Maar hij wist ook, dat hij, - alleen, geminacht, midden tusschen vijanden, - niet voor zijn werk was opgewassen. Datzelfde oogenblik brak voor hem aan, dat voor Randolph Churchill was gekomen, dat voor iedereen moet komen die de gevoeligheid van zijn persoon nog iets hooger stelt dan zij taak, - een oogenblik van weifeling tusschen trots en zwakheid, - het oogenblik van de slechte keus, waarna het leven je op zijde gooit met een: ik kan je niet gebruiken. En hij besloot, wanneer men hem verliet, ook de anderen alleen te laten. Het ministerie-Dupuy viel: eerst uit elkander, door het ontslag dat Barthou nam, daarna door een votum van de Kamer, die geen bres kan zien of ze loopt er storm op. Casimier Perier hield zich toen aan zijn besluit. Hij klaagde in zijn presidentsboodschap dat hij op niemand meer kon vertrouwen. Het was onmannelijk, maar waar. En hijzelf was geoordeeld.
Felix Faure werd in zijn plaats gekozen. Tegen Brisson, tegen de socialisten. Wie is Faure? Er zijn zooveel Faure's; Faure's te Parijs in alle mogelijke betrekkingen en beroepen; Faure's in 't zuiden; Faure's over de gansche wereld verspreid, sinds de hugenoten-vervolging. | |
[pagina 370]
| |
Want de naam wijst naar die streken van Frankrijk die eens het middelpunt waren der ketterbeweging, hij beteekent niets meer of niets minder dan: smid. Felix Faure is Mr. Smith. Hij is de flinke burgerman die door den handel en door zijn verstand is opgekomen, en die zich zijn geluk heeft waard getoond: jolly and solid Mr. Smith; geen persoon, maar een type. Zal hij den burgerstaat redden? Waarom niet? Ik geloof niet dat men bijzonder respect voor Mr. Smith zal koesteren; iedereen zal denken: waar hij is, behoor ik ook; en dat is geen beginsel dat den Staat conserveert; maar ook zal iedereen meenen: waar hij is, kan ik ook komen, en dat is, goed beschouwd, toch wel een principe van stabiliteit. Gelukkige Faure! Maar Randy is dood!
B*. |
|