De Gids. Jaargang 59
(1895)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |||||||||||||
Aanteekeningen en opmerkingen.Art. 86 der Grondwet. - ‘De leden stemmen zonder last van of ruggespraak met hen die benoemen.’ - Het artikel geeft op zichzelf geen waarborg voor de zelfstandigheid der vertegenwoordiging. - Algemeen erkent men dat in den constitutioneelen staatsvorm eenige band tusschen kiezers en afgevaardigden onmisbaar is. - Die band kan zeer ruim zijn en zich bepalen tot instemming met algemeene beginselen of zeer eng en zich uitstrekken tot concrete vragen van staatsbeleid. Het is niet het woord der wet maar de praktijk zelve welke de grens bepaalt. En deze praktijk staat onder de heerschappij van algemeene begrippen over het karakter der constitutioneele instellingen. Thorbecke in zijne aanteekening op art. 84 noemt als eerste bron der bepaling, die thans in de meeste constituties voorkomt, de Fransche Constitutie van 1791. Intusschen kan men nog een schrede teruggaan. In het Decreet van 22 December 1789, relatif à la Constitution des Assemblées primaires et des Assemblées administratives, wordt in art. 8 bepaald: Les représentans nommées a l'Assemblée nationale par les départemens ne pourront être regardés comme les représentans d'un département particulier, mais comme les représentans de la totalité des départemens c'est à dire, de la nation entière. Art. 34 zegt: L'acte d'élection sera le seul titre des fonctions des représentans de la nation; la liberté de leurs suffrages ne pouvant être gênée par aucun mandat particulier etc. (Ik citeer uit Rieker. Die rechtliche Natur der modernen Volksvertretung.) | |||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||
Par aucun mandat particulier. Waarom niet? Omdat de wet de uitdrukking moest zijn van den algemeenen wil en er geen algemeene wil kan zijn betreffende bijzondere belangen. De geestelijke vader van dit decreet was ongetwijfeld Sieyès die ook het leeuwenaandeel had bij het formeeren van de constitutie van 1791. Het desbetreffende artikel luidde daar: Les représentans nommés dans les départemens, ne seront pas représentans d'un departement particulier, mais de la nation entière et il ne pourra leur être donné aucun mandat. Heeft men toen aan de bepaling een andere beteekenis gehecht als in 1789? Ik betwijfel het ten sterkste. Wat men ook toen heeft trachten te voorkomen, was dat de wil der afgevaardigden gebonden zou zijn door particuliere belangen of door belangen van corporaties. Volmaakte overeenstemming van den wil der afgevaardigden met den wil der committenten was, wel verre van uitgesloten, inderdaad verondersteld. De bepaling kwam niet voort, gelijk Buys ad art. 82 schijnt te meenen, uit praktische moeielijkbeden der afgevaardigden om de theorie der volstrekte volkssouvereiniteit in toepassing te brengen. Integendeel: niet in de praktijk maar in de theorie der oude mandaten lag het bezwaar. - Buys meende: ‘dat men zich binnen de enge grenzen van de mandaten te zeer beperkt gevoelde om al datgene te kunnen doen wat werkelijk in het algemeen belang noodig wordt geacht.’ Mij dunkt, hij ziet over het hoofd dat de bepaling - evenals de daarmede samenhangende indeeling van Frankrijk in departementen - is de formuleering van eene zuivere theoretische conclusie van Sieyès, zelf eene geïncarneerde theorie, ‘System-builder, Constitution-builder General’. Welnu dat Sieyès die op de vraag: Qu'est ce que la volonté d'une nation? ten antwoord gaf: C'est le résultat des volontés individuelles, comme la nation est l'assemblage des individus:Ga naar voetnoot1) dat hij er aan zou gedacht hebben den afgevaardigden van den wil der kiezers onafhankelijk te maken is niet aanneembaar. Hij zegt dau ook uitdrukkelijk: Les délégués ne l'exercent (la volonté commune) point comme un droit propre, c'est le droit d'autrui: la volonté commune n'est là qu'en commission. De geheele representatie is hem niets meer dan een noodzakelijk kwaad, | |||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||
dat hij tot zijne kleinste proportiën tracht terug te brengen. Wat hij uit wil sluiten is de wilsrichting op bijzondere belangen, en vooral op de belangen van kleine corporaties. Sieyès beproefde een oplossing van hetzelfde probleem dat Rousseau bezig had gehouden: de ‘volonté générale, qni ne regarde qu'à l'intéret commun’ los te maken van de som der volontés particulières. Wat men gewoonlijk in art. 86 der Grondwet wil zoeken is er niet in te vinden. Noch in de woorden noch in de geschiedenis van zijn oorsprong. De zelfstandigheid van den volksvertegen-woordiger, behoudens zijne homogeniteit met de algemeene beginselen der kiezers, die hem afvaardigden, is veeleer een leerstuk aan de Engelsche praktijk ontleend en later ingelezen en misschien in 1848 ingelegd in de formule die het democratisch heginsel van Rousseau bedoelde in toepassing te brengen. Hoever overigens de Sociaal-democraten gaan in den band dien zij hunnen afgevaardigden meenen te mogen aanleggen, blijkt o.a. duidelijk uit de besluiten van het socialistisch congres van Reggio Emilia, September 1893, waar o.m. besloten werd:
| |||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||
Men houde hierbij in het oog dat art. 41 der Italiaansche Grondwet voorschrijft: ‘De afgevaardigden vertegenwoordigen de geheele natie en niet de verschillende gewesten waarin zij gekozen zijn. Geen bindende instructies mogen daarom door de kiezers gegeven worden.’
P.W.A.C.v.d.L.
De ‘Revue des deux mondes’ op het Vaticaan. (F. Brunetière, Après une visite au Vatican, Rev. d. deux mondes 1 Janv. '95.) - Ferdinand Brunetière bij den Paus! Arme Zola, die overal gesloten deuren vindt, die zich vergenoegen moet met ondergeschikte letterkundige maatschappijen in plaats van de Académie Française, en die, in plaats van bij Leo XIII, slechts toegelaten wordt bij koning Humbert! Ieder tijdschrift of old standing voelt zich geëerd in de eer aan zijn zalmkleurige zuster bewezen, notre grande soeur des deux mondes, - van éen wereld meer dan waar de andere komen. Ja, de Gids, bij welke men meer en meer een neiging tot navolging en diefstal is gaan opmerken - heeft niet onlangs een vriend ons komen vertellen, dat men ons beschuldigde tusschen onzen stemmigen omslag een kathedraal ontvreemd te hebben! - de goedige Gids, om niemand te heeten liegen en tegelijk zichzelf te eeren, heeft er een oogenblik aan gedacht een der redactieleden - neen, niet naar den Paus, want die kathedraal is te groot, - maar naar den aartsbisschop van Canterbury of ten minste naar den voorzitter der Synode af te vaardigen. Daar is niets van gekomen. Wij zijn tevreden ons in den glans van Brunetière's aureool te koesteren, van kerkvader Brunetiertullianus. Contemple le, mon coeur, il est vraiment - hij is waarlijk gelukt. Wanneer een man als Brunetière den Paus bezoekt gaat hij daar, niet om sensations du Vatican op te zamelen, niet om zijn en zijner lezers nieuwsgierigheid te bevredigen, maar als de denker aan wien | |||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||
de geestelijke verzorging is toevertrouwd van honderdduizenden, in deze en die andere wereld, die te zamen de deux mondes maken. Hij komt met een idealen bisschopsstaf in de hand, een machthebbertje, bij den grooten machthebber, en zij beide spreken. Was wir gesprochen frag mich niemals, ach... Vraag me wat ik gedacht heb over de maatschappij en het leven, toen ik van het onderhoud terugkeerde. Mijn visite op het Vaticaan is een zaak tusschen òns; wat er nà mijn visite in mijn geest is voorgevallen, luister daarnaar. Nu de Paus zooveel voor mij gedaan heeft (pends-toi, Zola!), wat kan ik en de Revue des deux mondes voor den Paus doen? Het geloof staat wankel; toch is er, in onze dagen, een vleugje van aansluiting; niet - laat ons eerlijk wezen - uit overtuiging van de waarheid of uit een geheele zinsverandering, maar uit een behoefte van vereeniging met een leer die onze gedachten kan opnemen, en onzen gevoelens rust kan verschaffen. De Wetenschap!... Lieve Hemel, waar is de tijd gebleven, toen Renan, die goede Ernest, pas uit zijn kathedraal ontsnapt, l'Avenir de la Science schreef? (Science met een groote S.) De menschen verbeeldden zich toen heusch te denken dat de Wetenschap (met een groote W.) het universum tot het bewustzijn van zichzelf zou brengen, dat ze rechtvaardigheid en moraal in de natuur zou scheppen. Neen, waar verstoutten zich hun gedachten niet toe? Ze meenden er door op te klimmen tot de onsterfelijkheid en het goddelijke toe. De Wetenschap zou de ladder wezen waarlangs het brute stofje opsteeg; en op den bovensten sport zou het zich tot engel gemetamorphoseerd vinden. Die sporten: geologie, physiologie, philologie, en andere -gieën en -mieën! Of er nog wel iemand is, behalve een enkelen commis-voyageur in radicalisme, die thans in dergelijken trant over de Wetenschap durft spreken? Stel u voor dat men heden ten dage zijn gemoedsbezwaren tegen de leer van eenige kerk ging putten uit een handboek over aardkunde of uit een artikel over tekstkritiek; en, grappiger denkbeeld nog! - dat men de moraal zou willen grondvesten op het darwinisme. Wij kennen de moraliteit van den struggle for life en van den struggle for lifeur tot onze schade en tot onze schande. Maar met dat al is het geloof er niet hechter op geworden; ik- | |||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||
zelf geloof niet. Zelfs niet na mijn visite daarginds. De wetenschap, ze beduidt niets, ze heeft bankroet geslagen; nu ja, ze is niet heelemaal fout, maar er zijn voortdurend door haar faillietjes geleden. Ze beduidt niets, - dat wil zeggen, zoodra ze buiten haar terrein gaat en zich op moreel gebied wil doen gelden. Maar - Maar ze heeft ons aan een manier van redeneering en een methode van onderzoek gewend die het geloof niet goed kan verdragen. Ikzelf heb meegedaan om de literarische kritiek, door de invoering van het begrip der evolutie, te ‘soldeeren’ aan de classificatiemethode der natuurwetenschappenGa naar voetnoot1). D'Haussonville, (een groote mijnheer, - alleen hij had bij mijn receptie in de Académie de menschen er niet aan behoeven te herinneren dat ik in Parijs mijn kost was begonnen te winnen als claqueur!) heeft er me bij mijn ontvangst in de verzameling der veertig uitverkorenen een verwijt van gemaakt; en ik gevoel wel dat ik voor zulke neigingen moet oppassen, - al was 't maar alleen om niet de pedant te schijnen die ik ben. En met dat al, we kunnen ons zoo moeilijk aan die strooming onttrekken. Hièr de wetenschap; dàar het geloof. Ze zijn onvereenigbaar, ze kunnen elkander niet opheffen. Maar het geloof, dat wil zeggen, daar wij als praktische menschen spreken, als redacteurs van de Revue des deux mondes, die bij den Paus worden toegelaten, - het geloof, dat wil zeggen: de Katholieke Kerk, is een moreele macht. Hoe zou het ons vergaan, wanneer wij, ongeloovigen, die macht van ons wilden afstooten, nu zij, onder de regeering van dezen wijzen grijsaard, de chaotische maatschappij nadert en stut. Wij hebben de kerk noodig, en zij heeft behoefte aan de Revue des deux mondes. Laat ik mijn rancune tegen d' Haussonville op het altaar van het Vaticaan offeren, - ik pak hem wel op een andere manier. Hoe kan ik den Paus helpen? | |||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||
- De machtige schedel van Brunetière, niet onomgeven door een stralenkrans, verkeerde in barensnood. - Moraal is het woord, en organisatie is het woord. De kerk heeft de moraal verbonden met een beginsel van bestuur en organisatie. Dat mankeert aan de wetenschap. Foei, die immoreele, anarchistische wetenschap! Om der wille van haar moraal moeten wij de kerk de hand reiken. Staan wij inderdaad ook niet op hetzelfde standpunt? of kunnen wij ten minste niet doen alsof wij op 't zelfde standpunt verkeerden? De menschen zijn aartsslecht, zegt de kerk, en de leer komt van hooger. Zijn wij 't niet eens over de slechtheid? Zelfs Zola ziet voorhistorische verscheurende dieren in onze harten spoken, en de revolutie heeft bewezen dat onze natuurlijke goedheid geen steek houdt. Ikzelf ben misschien niet goed. En de zedewet! - waar komt ze vandaan zoo ze niet van hooger komt? zou ze dan soms van lageraf haar oorsprong hebben genomen? Dit is een heel goed argument, waarbij een redacteur, laat staan een lezer der Revue des deux mondes, zich kan neerleggen. En de sociale kwestie? is zij in den grond der zaak niet een zedelijk vraagstuk en een vraagstuk van leiding? Nu! Er schieten altoos nog redenen over tot twijfel, ik geef 't toe; de menschelijke natuur verloochent zich niet, maar waartoe met dien twijfel voor den dag te komen? Er zijn periodes in de wereldgeschiedenis waarin 't hart zich uitbundig opent en geeft; andere daarentegen waarin 't zich nederig terugtrekt en sluit. Met andere woorden: er is een tijd van spreken, en er is een tijd van zwijgen. Thans houdt wie wijs is zijn mond. En daarmee is het terrein van verbroedering gevonden. Een kleine opoffering slechts van onze voorbarigheid. Wij verdienen er den roem door van beschermers der kerk en redders der maatschappij. De d' Haussonvilles der samenleving zullen zich verder wel wachten ons uit te lachen. Wij streven naar vereeniging op 't voorbeeld van het Vaticaan, wij toonen onzen eerbied voor de lessen die van daar aan de wereld worden gegeven, wij bewijzen dat ik niet vergeefs daar ginds geweest ben. Men kan, zonder overdrijving onze maatschappij bij een gebouw vergelijken waarin zich de vlammen reeds vertoonen. Zullen wij dan | |||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||
aarzelen onze armen den welgezinden buurman toe te steken, om de rij te vormen die de emmers met water aanreikt? Neen, strekken wij onze armen uit! Het beeld is niet nobel; ik zal een beter vinden voor de lezers van mijn Revue. Laat ik mij nu in de heerlijkheid mijner zwijgende gedachten verdiepen. - De aureool flikkerde in vollen gloed om Brunetière's schedel, en voor zijn geest verrees de Revue des deux mondes als - nu ja, als een kathedraal, zalmkleurig....
Alles wel beschouwd, laten wij toch liever aan Brunetière de illuminatie van zijn stralenkrans, en koesteren ons aan ons eigen vlammetje. W.G.C.B.
Vondel over dichters en over het rijm. - De laatst verschenen (23e) aflevering van de nieuwe Vondel-uitgaaf, waaraan de naam van J.A. Alberdingk Thijm verbonden is, bevat o.a. de korte ‘Aanleidinge ter Nederduitsche dichtkunst’, door den 63-jarigen dichter in 1650, ‘op het aanhouden der leergierigen, gelijk een ruwe schets ontworpen.’ Verstandige, pittige bladzijden, die na twee en een halve eeuw niets van haar kracht verloren hebben. Men vindt er uitspraken in als de volgende: ‘D'alleroudste en beste Poëeten zijn de natuurlijkste en de eenvoudigste.’ ‘Elk ding wil met zijn eigen manier van spreken uitgebeeld en niet al te verre gezocht worden.’ ‘Zal een ander uw rol verstaan, versta ze eerst zelf ter dege en spreek klaar. Eenige schrijven al willens duister, en willen zich zelf niet verstaan, opdat men zich hierover verwondere, en hun dit tot wijsheid toeschrijve.’ En in dien practischen, gezonden trant laat de Grootmeester der Nederlandsche taal zich ook uit over het rijm. ‘Men mag om het rijm en de maat de taal niet vervalschen, en gelijk een kind stamelen en struikelen. Het rijmwoord schijne niet gevonden om het rijm te vinden, maar zij zoo gesteld of het geen rijmterm waar. Het vers schijne ook geen rijmlooze rede, maar trekke den aard van een vers aan, en sta wakker op zijn voeten. Heeft het geen zenuwen, zoo bangt het slap en vadzig; | |||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||
is het te gedrongen, zoo staat het stijf gelijk een landsknecht in zijn harnas.’ ‘Wie voor Poëet wil gaan, moet van een rijmer wel Poëet, maar van Poëet geen rijmer worden, anders gaat men van de hoogste in de laagste schole, en op de A-B-bank zitten.’ In het hoofdstuk ‘Zur Naturgeschichte der Moral’ in zijn Jenseits von Gut und Böse spreekt Nietzsche, waar hij als het wezenlijke en onschatbare van elke moraal noemt dat zij een lange dwang is, ook van den dwang, ‘waaronder tot nu toe elke taal het tot kracht en tot vrijheid gebracht heeft - den dwang van het metrum, de tirannie van rijm en rythmus.’ Uit Vondel en Nietzsche kunnen zij die zich wagen aan de beantwoording van Teyler's prijsvraag - ‘de geschiedenis en de beteekenis van het rijm, met name in de Nederlandsche letteren’ - alvast hunne motto's putten. Hun beveel ik ook dit curiosum op het gebied van het rijm aan, dat ik in een pas verschenen, zeer ernstig gemeend gedicht aantref. Nu blijft hij slechts twijflen,
Met Huxley en Comt',
Of mooglijk de stem van
't Geweten verstomd'.
Samen, roemruchtige dooden,
Binnen Père Lachaise:
Thiers, Berlioz, Victor Hugo [Accentueer flink: Víctor Húgo.]
Onder treureypres.
J.N.v.H.
De Nieuwe Gids herrezen. Het prospectus. - Wanneer men in deze twijfelzieke eeuw zoolang ‘Wij weten niet’, ‘Wie weet?’, ‘Men kan nooit weten’ rond zich vernomen heeft, dan is het een verkwikking, eindelijk eens een krachtig ‘Wij weten het’ te hooren: ‘Wat anderen niet gekund hebben - wij kunnen het.’ Ne douter de rien, dat zoo weinig Nederlandsch is, dat men er zelfs geen equivaleerende Nederlandsche uitdrukking voor heeft, moet iets goddelijks wezen. De redactie van den herrezen Nieuwe Gids, vertegenwoordigd door de heeren Willem Kloos en H.J. Boeken, verkeert in dien benijdenswaarden toestand. | |||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||
Gids! Tweemaandelijksch Tijdschrift! die tot nog toe meendet, elk op zijn wijs, een ‘zoo oordeelkundig mogelijk samengesteld’ overzicht te geven, ‘van wat er gebeurt en gedaan wordt in onze letteren en onze staatkunde, onze wetenschap en onze kunst’, zet u die illuziën uit het hoofd. Als ge 't nog niet weten mocht: ‘Een algemeene revue, die den beschaafden lezer op de hoogte tracht te houden van alles wat hem interesseeren kan in eene of meer dezer vier hoofdstroomingen van ons nationaal leven, bestaat tot dusverre in ons land niet.’ De redactie van het vernieuwde tijdschrift oefent ‘geen critiek op de zeker verdienstelijke pogingen van anderen om in de behoeften der verschillende soorten van lezers, naar haar beste vermogen te voorzien’ - zij constateert alleen het feit. Maar wat, zoolang verbeid, tot dusver door niemand tot stand kon worden gebracht - zij zal het tot stand brengen. Aardig dat ook hier weer die Seid-umschlungen-Millionen-toon wordt aangeslagen, dien ik in het prospectus van het ‘Tweemaandelijksch’ signaleerde. ‘Vóór alles zullen wij vermijden den schijn aan te nemen, als waren wij partijdig of exclusief. Alles wat zuiver is gevoeld en goed is uitgedrukt, wat helder is gedacht en voor iedereen duidelijk gemaakt, alles wat den beschaafden Nederlandschen lezer kan boeien en gaande houdt, zal altijd bij ons vinden een welkom onthaal. Wij rekenen daarom op den gewaardeerden steun van onze bezadigde en verder-willende landgenooten en bevelen ons bij die allen vriendelijk aan.’ Ook wij oefenen geen critiek, maar wijzen even in 't voorbijgaan op dien ‘gewaardeerden steun’ en op die vriendelijke aanbeveling. Quand le diable devient vieux... Het kan wel aardig worden: De Nieuwe Gids werkende voor ‘bezadigde landgenooten’. Waarom zou bij niet? Wie weet! Men kan nooit weten! aar - wat zal de heer Tideman er wel van zeggen? J.N.v.H. |
|