| |
| |
| |
De proefstations voor suikerriet op Java.
Onder den invloed der suikercrisis en onder de dreigende verwoestingen der sereh-ziekte werd de suikerindustrie op Java voor een tiental jaren uit een langen en gerusten slaap gewekt en gedwongen tot nieuwe krachtsinspanning. Hare Europeesche zuster, de beetwortel-suikerindustrie, was haar ver vooruitgekomen, en had zich opgewerkt tot een gevreesde concurrente.
Verbeteringen waren noodig, in machineriën, in fabricage, in cultuur, - in één woord, in alle takken van het bedrijf. Vele van die verbeteringen lagen voor de hand, of werden door eene vergelijking met de cultuur en de industrie in Europa als van zelve aangewezen. Maar suikerriet en suikerbiet zijn zóó verschillend, dat de kennis der laatste aan de eischen der praktijk in Indië op verre na niet voldoen kon; op de meeste punten was een geheel zelfstandige ontwikkeling de eenige weg, om aan de concurrentie het hoofd te bieden.
Toen ontstond de vraag, waaraan is de snelle ontwikkeling der Europeesche suikerindustrie te danken? En het antwoord was, aan de samenwerking van wetenschap en praktijk. In geene industrie wellicht, heeft deze samenwerking een hoogeren graad bereikt, en grootere voordeelen afgeworpen. En dat zoowel in de cultuur der bieten, als in de bereiding van het sap en het winnen van de suiker. Bovenaan staat hier de veredeling der bieten, een denkbeeld van Louis Vilmorin, naar wien thans nog een der suikerrijkste soorten genoemd wordt. Aanvankelijk beperkt tot het uitzoeken der beetwortels met het grootste soortelijk gewicht, allengs opgeklommen tot analyse van het sap en meer en meer nauwkeurige suikerbepaling daarin, heeft deze methode het thans tot een zoodanige hoogte ge- | |
| |
bracht, dat in weinige weken uit eenige honderdduizenden bieten de suikerrijkste kunnen worden uitgezocht. Alleen deze laatste worden uitgeplant om zaad te dragen, en de ervaring leert in de ruimste mate, dat zij hunne voortreffelijke eigenschappen op hun kroost overdragen. Zoo ontstaan suikerrijke rassen wier hooge productiviteit door allengs verbeterende methoden onderhouden en langzamerhand nog vermeerderd wordt.
Evenzoo wordt de geheele cultuur door wetenschappelijk onderzoek aan alle zijden gesteund. Hoe machteloos stond de kweeker tegenover het verschijnsel, dat hij de bietenmoeheid zijner akkers noemde, meenende dat de grond het dragen van bieten moede werd, en dat slechts een veeljarige cultuur van andere gewassen van mindere waarde aan den grond de noodige rust kon geven. Welke enorme verliezen berokkende hem deze toestand, totdat prof. Kühn ontdekte, dat het geheele verschijnsel met vermoeidheid niets te maken had, maar veroorzaakt werd door een microscopisch-klein wormpje, dat zich in den grond tot een onnoemelijk aantal vermeerderde en de wortels der bieten aantastte. En toen eenmaal de wetenschappelijke oorzaak der kwaal ontdekt was, gelukte het allengs de middelen uit te werken, om de wormpjes in het groot te vangen, en zoodoende aan de ramp paal en perk te stellen.
In nog hoogeren graad, ten minste gemakkelijker en spoediger, ondervindt het fabrieksproces zelf de diensten van het wetenschappelijk onderzoek. Telkens en telkens komen uit de suiker-laboratoriën verbeteringen of zelfs geheel nieuwe methoden in de praktijk, die gezamenlijk de productiviteit verhoogen, en de productie-kosten verminderen.
Deze feiten, wier bespreking een boekdeel zou kunnen vullen, konden niet nalaten, op de suikerfabrikanten in Indië een diepen indruk te maken. En zij trokken daaruit de zeer juiste conclusie: ook in Indië samenwerking tusschen wetenschap en praktijk!
Zoo werden de proefstations opgericht. Aanvankelijk hadden zij met groote moeilijkheden te kampen. De grootste hieronder was wel die, dat de verwachtingen der fabrikanten veel te hoog gespannen waren. De Europeesche proefstations en suikerlaboratoriën bouwden voort op eene ervaring van omstreeks een halve eeuw, dus op een grondige en uitgebreide voorbereidende kennis van nagenoeg alle deelen van het proces.
| |
| |
En wie op zulk een grondslag steunt, en over zoo voortreffelijke hulpmiddelen kan beschikken, van dien kunnen met recht snelle vorderingen worden verwacht. Maar alle begin is moeilijk. Een vergelijkend onderzoek der rietvariëteiten moest nog begonnen worden, van geen enkele onder de vele ziekten, die het riet teisteren, was de oorzaak bekend, over het geheele fabrieksproces lag nog een sluier zóó dicht, dat men den gang der scheikundige processen slechts in de allergrofste omtrekken kende. Het personeel der nieuwe proefstations kon onmogelijk alle vragen tegelijk in bewerking nemen, en de keuze, wat het belangrijkste zou zijn, was telkens uiterst moeilijk.
Weinig menschen maken een scherp onderscheid tusschen natuurwetenschap en natuuronderzoek. De wetenschap omvat de kennis van wat reeds ontdekt is, het onderzoek de studie van nog onbekende verschijnselen. Een wetenschappelijk man behoeft volstrekt geen natuuronderzoeker te zijn en menig zeer verdienstelijk natuuronderzoeker steunt bij zijn werk slechts op een beperkte wetenschappelijke ontwikkeling. Nergens treedt dit verschil tusschen wetenschap en onderzoek scherper op den voorgrond, dan juist aan de proefstations, zoowel bij de cultuur als bij de fabricage. Onder wetenschap versta ik hier het aanwijzen van de oorzaken der gebreken en kwalen van het proces en van de middelen ter bestrijding, voor zoover die oorzaken en middelen reeds elders ontdekt en bekend zijn. Daartegenover stel ik, als natuuronderzoek, die gevallen, die door nog geheel onbekende oorzaken worden bewerkt. Grondige kennis van de geheele literatuur van het vak, en een zekere handigheid of ruime ervaring in het herkennen der verschijnselen zijn de vereischten, die iemand in staat stellen op het eerstgenoemde gebied aan de practijk groote diensten te bewijzen. Voorondersteld natuurlijk, dat de wetenschap reeds in het bezit van de noodige kennis is. Maar juist in dit opzicht was de Indische suikerindustrie een eerstbeginnende, terwijl de Europeesche reeds een oude gediende was.
Bijna iedere moeilijkheid in de practijk eischt hier natuuronderzoek. En de groote bezwaren, waarmede zulk een onderzoek te kampen heeft, de langzame vooruitgang, die dikwijls in maanden of zelfs in jaren geen teekenen van leven schijnt te geven, is uit den aard der zaak slechts aan hen bekend, die zelven zich met zulke studien bezig houden. Hoe menig- | |
| |
een onder ons werkt zes, acht, of tien jaren aan een onderwerp, vóór hij zoover gevorderd is, dat hij er aan anderen iets van durft mede te deelen! En wie weet niet, dat Darwin eerst na twintigjarigen arbeid, en toen nog slechts door een toeval, er toe kwam, de uitkomst zijner studiën openbaar te maken! Worden dus aan een proefstation vragen opgedragen naar den aard van verschijnselen, wier oorzaak wetenschappelijk nog onbekend is, men zij indachtig aan den tijd, die zulk eene studie pleegt te eischen!
Gelukkig zijn de moeilijkste jaren thans doorworsteld. Allengs is een materiaal van ervaringen opgedaan, dat in vele gevallen tot een spoediger beantwoording van gedane vragen in staat stelt. En hoe breeder de grondslag, des te sneller de vooruitgang en des te duidelijker de diensten ten nutte der practijk.
De proefstations voor suikerriet op Java waren aanvankelijk drie in aantal, elk opgericht door eene afzonderlijke Vereeniging van suikerfabrikanten. Deze vereenigingen omvatten West-Midden- en Oost-Java. Het eerste werd dat van Midden-Java gesticht, aanvankelijk te Solo; later werd het verplaatst naar Semarang, Klaten en Bojolali. De oprichting van het proefstation West-Java volgde in het begin van 1886 te Kagok, op 9 paal (15 kilometer) afstand van Tegal, in het midden van een streek, waarin een aantal suikerfabrieken liggen; het proefstation Oost-Java begon zijne werkzaamheid in 1887 te Pasoeroean en is dus iets verder van de suikerstreek verwijderd. Beide plaatsen voldeden echter aan de gestelde eischen, zoodat deze stations niet behoefden verplaatst te worden.
Op het station Midden-Java was aanvankelijk directeur Dr. Soltwedel, een man die door zijn voortreffelijken aanleg en groote toewijding algemeene sympathie voor de samenwerking van wetenschap en practijk op het gebied der Javaansche suiker-industrie wist te wekken, en wiens vroegtijdige dood een gevoelige slag voor de jeugdige inrichting was. Aan zijn inzicht en zijne bemoeiingen is het te danken, dat de vraag naar de veredeling van het suikerriet door uitzaaien, waaraan vroeger nooit iemand gedacht had, overal op Java op den voorgrond is getreden. Hem volgde Dr. W. Benecke op, totdat op 1 Januari 1893 dit proefstation werd opgeheven.
Aan de beide andere proefstations worden de directeuren
| |
| |
telkens voor vijf jaren benoemd. Te Kagok was gedurende het eerste tijdvak Dr. Krüger werkzaam, die bij zijn aftreden door Dr. F. Went werd vervangen; te Pasoeroean was aanvankelijk Kramers, later Dr. Wakker, directeur.
In den beginne bestond er tusschen de verschillende proefstations een zekere naijver. Doch allengs is men gaan inzien, dat deze slechts ten nadeele der zaak werkte, en dat door samenwerking veel sneller en veel betere uitkomsten konden worden verkregen. De benoeming van de heeren Went en Wakker is voor deze nieuwe richting van veel beteekenis, en allengs zijn aan allerlei verschijnselen de gunstige gevolgen van hunne vriendschappelijke verstandhouding duidelijk te kennen.
Aan elken directeur werden één of meer wetenschappelijk gevormde personen als assistenten toegevoegd. Dit vond deels zijn grond in den omvang, deels in den aard van het werk-Waren de directeuren voor het meerendeel plantkundigen, als assistenten werden deels zoölogen, maar vooral scheikundigen gekozen. Aan de zoölogen werd dan de studie opgedragen van de beschadigingen van het riet door insecten, en van de ziekten die door andere dierlijke parasieten werden veroorzaakt, terwijl de chemische assistenten hun werkkring grootendeels in de fabrieksprocessen, ten deele ook in de questiën van bemestingsproeven en vergelijkingen van het suikergehalte van verschillende variëteiten vonden.
In verband met het onderscheid, dat ik hierboven maakte tusschen wetenschap en onderzoek, is de werkzaamheid der proefstations van tweeërlei aard. Het eerste deel komt meer rechtstreeks aan de afzonderlijke belanghebbenden ten goede, en levert finantieel de meest tastbare uitkomsten; het bestaat in raadgevingen ten opzichte van bepaalde verbeteringen of ter bestrijding van bepaalde kwalen, die uit den aard der zaak meest tot ééne fabriek of ééne cultuur-onderneming beperkt blijven. Een bezoek van den directeur of een zijner assistenten aan de fabriek of aan het aangetaste veld, een microscopisch of chemisch onderzoek, of ook wel een eenvoudige determinatie van den aard der kwaal of de soort van den parasiet, leidt hier meestal tot het gewenschte antwoord. Is het geval van dien aard, dat men eene herhaling in andere fabrieken moet vreezen, dan is eene waarschuwing, en dus een publicatie gewenscht; is dit echter niet het geval, dan vernemen anderen
| |
| |
van den gegeven raad en de behaalde voordeelen in den regel weinig of niets.
Is echter de oorzaak der kwaal nog onbekend, zoo dat dus een natuuronderzoek in den eigenlijken zin van het woord vereischt wordt, om haar te vinden, dan is voor de practijk de evenredigheid tusschen den arbeid, dien dit onderzoek vereischt, en het dadelijke nut, verbroken. Om deze evenredigheid zooveel mogelijk te herstellen, dat wil dus zeggen om van de gebrachte finantieele offers zooveel mogelijk nut te trekken, moet men zorgen, dat, als hetzelfde geval zich op eene andere fabriek weer mocht voordoen, het verkregen resultaat ook daar van toepassing is. Zoo trekt elke fabriek haar voordeel uit de schaden, door andere fabrieken geleden. En hierin ligt m.i. de groote beteekenis van de Vereenigingen van fabrieken tot oprichting en instandhouding van een gezamenlijk proefstation.
Men zal nu terstond inzien, dat deze onderzoekingen aanleiding moeten geven tot een reeks van publicatien, in welke reeks allengs de geheele ervaring op het gebied van wetenschappelijke rietsuiker-industrie wordt neergelegd en opgebouwd. Gelukkig zij, die later van de vruchten van dezen arbeid voordeel zullen kunnen trekken, en eere aan hen, die thans de kosten daarvan vrijwillig dragen!
Werpen wij thans een blik op den vorm dezer publicatien, om later het een en ander uit hunnen inhoud mede te deelen. Elk proefstation begon met een reeks van eigen mededeelingen in het licht te geven. Midden-Java gaf een aantal verhandelingen in klein folio-formaat, en een pracht atlas met gekleurde afbeeldingen van rietvariëteiten. Oost-Java richtte zich in den vorm naar den inhoud en naar den lezerkring, dien men zich telkens wenschte; een veertigtal kleine brochuren van verschillend formaat en verschillenden druk, nu eens in populairen, dan weer in wetenschappelijken stijl, onderling moeilijk tot een geheel te verbinden, zag in de eerste vijf jaren het licht. West-Java stond ook hier reeds van den beginne af, op den voorgrond. De directeur Dr. Krüger vestigde een eigen tijdschrift, waarvan het eerste deel in 1890 het licht zag. Het droeg den titel ‘Mededeelingen van het Proefstation voor suikerriet in West-Java’, en verscheen tegelijkertijd in de hollandsche en in de duitsche taal. Het bevatte verhandelingen van den directeur over ziekten en vijanden van het suikerriet, en
| |
| |
van zijn assistent, Dr. Winter, over het chemische gedeelte van het fabricatie-proces. Het heeft, én door zijn vorm, én door zijn inhoud, zoowel ten onzent als in het buitenland een zeer gunstigen indruk gemaakt en den rang en het aanzien der proefstations niet onbelangrijk verhoogd. En zoo het dezen invloed op Java zelf niet gehad heeft, zoo is dit minder aan de waarde der verhandelingen, dan wel aan de persoonlijke eigenschappen van den toenmaligen directeur toe te schrijven.
Toen zich nu allengs het materiaal begon op te hoopen, en het hoe langer hoe duidelijker werd, dat vele diensten, door het eene proefstation bewezen, ook aan de contribueerende fabrieken der beide andere Vereenigingen ten goede kwamen, deed zich meer en meer de behoefte gevoelen, de verkregen uitkomsten bij een te voegen, en als één geheel aan de fabrikanten en andere belanghebbenden aan te bieden. De Heeren Went en Wakker namen het initiatief en vereenigden zich met enkele andere voorstanders van hun denkbeeld tot eene Commissie. Aan deze gelukte het zich in verbinding te stellen met allen die op Java hunne krachten aan de verbetering der suikerindustrie wijden, en zoo te geraken tot het grondvesten van een gemeenschappelijk tijdschrift. In Januari 1893 zag de eerste aflevering van het Archief voor de Java-suiker-industrie het licht. Het wordt geredigeerd door den Heer J.D. Kobus, onder leiding van de bovengenoemde Commissie van Redactie, en verschijnt twee keer per maand. Naast de Mededeelingen der proefstations, die daarin voor Oost- en West-Java elk een doorloopende reeks blijven vormen, bevat het andere oorspronkelijke verhandelingen, referaten, statistiek, vertalingen, maar ook de meer rechtstreeks practische rubrieken van oogst- en marktberichten en dergelijke. Een eigenaardigheid van dit tijdschrift is, dat naast een vrij hoogen abonnementsprijs voor de fabrikanten, de afzonderlijke ambtenaren der geabonneerde fabrieken elk voor zeer lagen prijs een eigen exemplaar bekomen kunnen. Het is duidelijk dat deze bepaling de lezing van het tijdschrift, en daardoor de verspreiding van kennis onder het fabriekspersoneel uitermate in de hand werkt. Van de ruim 200 suikerfabrieken op Java hebben zich meer dan de helft reeds in het eerste jaar op
het Archief geabonneerd, terwijl iedere fabriek gemiddeld, naast het eigen exemplaar, drie exemplaren voor hare geëmploieerden ontvangt.
| |
| |
De geest van samenwerking, die thans aan de proefstations heerscht, leidt ook in andere opzichten tot gunstige gevolgen. Terwijl vroeger ieder proefstation zich allereerst op de studie der sereh-ziekte wierp, en verder alle zich voordoende vragen op zich nam, zonder overleg met de andere, is thans een stelsel van arbeidsdeeling ingetreden. Zoo werd de vraag, of de Javaansche veldmuizen met goed gevolg door Loeffler's muizenbacillen konden worden bestreden, evenals de Europeesche, en evenzoo de bestrijding van verschillende schadelijke insecten door parasietische schimmels (Botrytis tenella) in hoofdzaak overgelaten aan het proefstation te Pasoeroean, terwijl de serehziekte en het daarmede verwante rood rot meer in het bizonder te Kagok werden bestudeerd. Ook 's Lands-Plantentuin te Buitenzorg, waar, hoewel hij op verren afstand van de suikerstreek gelegen is, toch eene afdeeling voor het bestudeeren van rietziekten was opgericht, verklaarde zich bereid, aan die verdeeling van den arbeid mede te werken.
Kenmerkend voor het wezen der proefstations is vooral het feit, dat zij opgericht zijn en onderhouden worden door de fabrikanten zelven. Elke fabriek draagt in de kosten bij, naar evenredigheid van den omvang harer rietvelden. Van daar dat in de Vereeniging Oost Java, waarvan een veertigtal fabrieken lid zijn, de contributie belangrijk geringer is dan op West-Java, dat slechts omstreeks twintig leden telt. In de laatstgenoemde streek kan men de gemiddelde bijdrage van eene fabriek veilig op omstreeks ƒ 1000 à ƒ 1500 's jaars schatten, en men ziet daaruit welke belangrijke offers voor de hulp der wetenschap worden gebracht.
Elke Vereeniging houdt jaarlijks eene algemeene Vergadering, waarop de zaken van het proefstation worden behandeld, en benoemt dan tevens een dagelijksch bestuur uit haar midden. Het is voor een groot deel aan de opofferende bemoeiingen van verschillende leden van deze besturen te danken, dat de proefstations, trots aanvankelijken tegenspoed, binnen een tienjarig tijdvak toch tot zoo hoogen bloei, en zoo groote waardeering, ook in het buitenland, zijn opgeklommen. In den beginne waren misverstanden en vergissingen onvermijdelijk; men betrad een geheel nieuw terrein, had geen heldere en juiste voorstelling van wat men met recht mocht verwachten en van de middelen, die tot bereiking van het doel noodzakelijk waren. Ook was
| |
| |
men voor een groot deel ongelukkig in de keuze van het personeel; wat vooral in verband met het vroegtijdig overlijden van den directeur van Midden-Java, Dr. Soltwedel, allengs aanleiding gaf tot eene crisis. Beslissend voor deze crisis is te Pasoeroean en te Kagok het feit geweest, dat het personeel slechts voor vijf jaren was aangesteld, daardoor had men het in zijn macht, de nieuwe periode met een nieuw personeel in te treden. Gesteund door een vijfjarige, niet altijd aangename ervaring, trof men een nieuwe keuze, die een zeer gelukkige bleek te zijn, en die een periode van toenemenden bloei opende.
Deze wisseling van personeel is eene eigenaardigheid, die de particuliere instellingen onderscheidt van de Rijks-inrichtingen, wier ambtenaren voor hun leven worden benoemd, en waar dus een meer of minder gelukkige keuze over den bloei en het nut eener inrichting voor den tijd van een menschenleven beslist. En nu leert de ervaring, dat, hoe nieuwer een werkkring is, des te grooter de invloed van de persoonlijkheid van den ambtenaar is. Wie een reeks van voorgangers heeft, vervult zijn plicht in den regel reeds, wanneer hij hun voorbeeld getrouw volgt, maar wie geroepen wordt, om aan het hoofd van een geheel nieuwe inrichting te staan, voor dien is het reeds een zware taak te weten, wat binnen de grenzen van het mogelijke, zijn plicht zal zijn. Daarom hebben nieuwe instellingen veelal grooter kans op bloei, als zij van particulier initiatief uitgaan, terwijl oudere instellingen, omtrent wier aard en beteekenis de ervaring reeds beslist heeft, evengoed aan de Regeering kunnen worden overgelaten. Doch zoover is het met de proefstations op Java nog op verre na niet. Eerst langzamerhand, wanneer het geheele gebied der Java-suikerindustrie wetenschappelijk zal zijn ontgonnen, zal men er toe kunnen geraken met voldoende nauwkeurigheid vast te stellen, wat voor de toekomst de taak der proefstations zal zijn.
Uit den aard der zaak is een directeur, die slechts voor vijf jaren benoemd is, meer afhankelijk van het dagelijksch bestuur dan een vast ambtenaar zou zijn. En deze afhankelijkheid is m.i. voor de practijk, bij den tegenwoordigen stand van de ontwikkeling der industrie, van het grootste belang. Zij leidt er toe, dat de werkzaamheid der proefstations rechtstreeks blijft in dienst der fabrieken niet alleen, maar in het bizonder in den dienst der tegenwoordige fabrieksinrichtingen op Java. Zij
| |
| |
waakt tegen de bewerking van vraagstukken, wier oplossing jaren zou eischen, en wellicht eerst na tientallen van jaren aan de practijk ten goede zou komen, om dan aan leden en concurrenten wellicht gelijke voordeelen te bezorgen. 's Lands Plantentuin te Buitenzorg, de Rijks-proefstations, de laboratorien der Hoogescholen zijn de plaatsen voor de beoefening van deze vragen. Zij bevorderen den bloei van wetenschap en practijk zonder te letten op de belangen van particulieren of hunne vereenigingen. Begroeten wij met ingenomenheid de bemoeiingen van 's Lands Plantentuin voor de Indische culturen en de uitvoerige studien, daar aan de ziekten der cultuurgewassen gewijd, het mag niet ontkend worden, dat het particuliere initiatief bij ons nog veel grootere verwachtingen gewekt, en zij het ook eerst na een reeks van jaren, ten volle bevredigd heeft.
Hoe gunstig steekt in dit opzicht de Javaansche suikerindustrie af bij de pogingen, die in Nederland worden gedaan tot bestrijding van de ziekten der cultuurgewassen. Welke enorme vooruitgang is ginds in nog geen tien jaren verkregen, terwijl ten onzent in de laatste vijf en twintig jaren de samenwerking tusschen wetenschap en practijk op dit gebied nagenoeg geheel aan de vrijwillige toewijding van één man is overgelaten. En werd onze geleerde landgenoot Ritzema Bos thans niet gesteund door de Nederlandsche Commissie van de Internationale Vereeniging ter bestrijding van plantenziekten, hoe weinig bekend zouden de diensten zijn, die hij in zijn vrijen tijd, naast zijne betrekking, aan land- en tuinbouw bewijst! En hoe lang zullen wij in deze belangen nog moeten wachten op de hulp der Regeering, waarop zoo zeer wordt aangedrongen! Het particulier initiatief moge niet altijd even snel werken; het werkt uit den aard der zaak nauwkeurig in de richting, die de practijk eischt, en de vruchten kunnen op den duur niet achterwege blijven.
Maar het wordt tijd, dat wij ons wenden tot de bespreking dezer vruchten, tot de diensten, door de proefstations reeds aan de fabrieken bewezen. En ik beschouw het als een groot voorrecht, hier niet op eigen oordeel te behoeven af te gaan, maar naast de rechtstreeks uit Java gekomen berichten, het oordeel over te kunnen laten aan een der beste autoriteiten op het gebied der suiker-industrie in het buitenland, aan Dr. E. von Lippmann, te Halle.
| |
| |
Deze practicus heeft op de laatste algemeene Vergadering van het Verein für die Rübenzucker-Industrie des Deutschen Reiches, in Mei j.l. een voordracht gehouden over de door Prinsen Geerligs, den chemicus van het proefstation te Kagok, in de fabricage ingevoerde nieuwe methoden. Daarbij voegde hij aan zijne zeer waardeerende woorden eene schets van de bemoeiingen der proefstations op Java in het algemeen toe, die het Nederlandsche hart met trots vervult. Daarom wil ik mijne verdere bespreking zoo nauw mogelijk aan deze voordracht aansluiten, ofschoon het mij zeer wel bekend is, dat ook andere buitenlandsche organen, bv. het engelsche tijdschrift Sugar cane, zich in even gunstigen zin uitlaten.
Zoo iemand, dan is von Lippmann de aangewezen persoon, om een oordeel uit te spreken. Deels om het hooge aanzien, waarin zijne vakgenooten hem houden, deels ook om zijne uitvoerige bekendheid met de werkzaamheid onzer proefstations op Java, waarvan hij, door zijne berichten en referaten in het tijdschrift Die deutsche Zucker-industrie, zoo menigmalen de bewijzen gegeven heeft.
Ik begin met de ziekten van het riet. Evenals de meeste cultuurgewassen wordt het riet door talrijke vijanden bedreigd, die wel is waar bij de wilde rietsoorten en bij verwante wildgroeiende planten niet ontbreken, maar die op de onafgebroken velden natuurlijk een uiterst gunstige gelegenheid vinden om zich uit te breiden en in hooge mate schadelijk te worden. De ziekten onzer cultuurplanten, voor zooverre zij niet eenvoudig het gevolg van slechten grond, slechte bemesting of ondoelmatige behandeling zijn, zijn nagenoeg allen van besmettelijken aard, en de onderzoekingen van de laatste tientallen van jaren hebben in het algemeen geleerd, dat besmettelijke ziekten door parasieten worden veroorzaakt. Kevers van allerlei soort en hunne larven, vlinders met hunne rupsen, allerlei bladluizen, blaaspoten, plantmijten, verschillende tot de wormen behoorende, zoogenaamde aaltjes, die de wortels aantasten, verder een lange reeks van schimmels en zwammen op stengel en op bladeren zijn de oorzaken van deze ziekten. Voor een tiental jaren wist men van al deze vijanden zoo goed als niets, van de meeste ziekten kende men slechts den aard van de schade, doch niet eens den parasiet die haar veroorzaakte. Van een rationeele bestrijding was dan ook nooit sprake.
| |
| |
Het is zeer merkwaardig, dat de serehziekte de aanleiding is geworden om al deze ziekten aan een nauwkeurige studie te onderwerpen. De sereh toch is de moeilijkste van allen, waarschijnlijk veroorzaakt door de samenwerking van meer dan éénen parasiet, en dus, om het zoo eens uit te drukken, een dubbele ziekte. En terwijl, onder hare verwoestingen, van allerlei andere ziekten de oorzaken werden gevonden en de middelen tot bestrijding werden aangewezen, is omtrent haar zelve het onderzoek nog geenszins afgesloten.
Rupsen van kevers en vlinders zijn ook dubbel gevaarlijk, doch op veel eenvoudiger wijze. Want zij schaden niet alleen door de gangen die zij boren
en het verlies van stengel en bladdeelen, dat zij berokkenen, maar vooral doordat zij aan de kiemen en sporen van allerlei ziekten, die op de harde huid van het riet zich niet kunnen ontwikkelen, de gelegenheid geven om in de open wondjes in te dringen en van daaruit hunne verwoestingen te beginnen. In zulke wonden dringen o.a. binnen: de bacil van het root rot, Colletotrichum falcatum, de Djamar-Oepas schimmel, die het inwendige van het riet doet verweeken, en de ananas schimmel, Thidlaniopsis acthaceticus, die geheele velden bedekt met een sterken, zeer aangenamen geur van ananas, maar ondertusschen de rietstengels in menigte en zeer volkomen te gronde richt. Het schijnbaar zoo eenvoudige feit, dat de schimmel der ananas-ziekte het riet van toevallige wonden uit aantast, wijst een middel tot bestrijding aan, zooals uit het volgende voorbeeld kan blijken.
Enkele weken nadat dit feit op het proefstation West-Java ontdekt was, en vóór dat het nog tot algemeene bekendheid gebracht was, vervoegde zich een administrateur van een der fabrieken op het proefstation met eenige monsters van zieke stekken. Weldra bleek bij onderzoek, dat deze juist door de ananas-ziekte waren aangetast; in de bibit, uit de bergtuinen ontvangen, kwam de ziekte in zeer hevige mate voor, zoodat meer dan de helft der knoppen niet ontkiemde. De directeur van het proefstation deelde toen mede, hoe de besmetting plaats had, en dat deze dus tegen te gaan zou zijn, door de snijvlakte, dadelijk na het snijden, voor schimmels ondoordringbaar te maken. Men kwam op het denkbeeld ze daartoe te teeren, en sedert dit geschiedt, is de ziekte geweken. Op deze wijze kon, op de terreinen der bedoelde fabriek, voor
| |
| |
eenige duizenden guldens aan waarde gered worden, wat verloren zou zijn geweest, als het bedoelde onderzoek naar den parasiet niet had plaats gehad.
En zoo gaat het telkens: door een eenvoudige raadgeving is veel verlies te voorkomen, als de aard der ziekte maar eenmaal bekend is.
Op raad van de proefstations worden thans door verschillende fabrieken proeven genomen ter bestrijding van ziekten in het groot. Het spreekt van zelf, dat daaronder ook het gebruik behoort van de bouillie bordelaise (een koper en kalk bevattende vloeistof), die in Europa zoo schitterende uitkomsten gegeven heeft. Zoodra het microscoop toch de rietziekten had leeren onderscheiden, wier schimmels of sporen door dat, uit den aard der zaak uitwendige middel kouden worden gedood, lag het voor de hand terstond op de velden proeven te nemen. Een voorbeeld ontleen ik aan het rood rot, waaromtrent de heer van Daalen te Tegal zijne ondervindingen in het Archief voor de Java-suikerindustrie mededeelt. Aan het proefstation te Kagok had men gevonden dat deze gevaarlijke ziekte door een schimmelsoort wordt veroorzaakt, die twee stadiën in hare ontwikkeling laat onderscheiden. Aanvankelijk vindt men haar op de bladscheeden en tast zij deze aan; later dringt zij tot in het inwendige van den stengel door en verwoest hier vaatbundels en celweefsel. De stekken, die in het laatstgenoemde stadium verkeerden, moesten natuurlijk worden uitgezocht, met petroleum overgoten en verbrand. De overige stekken, waarvan slechts de bladscheeden door de schimmel waren aangetast, werden zooveel mogelijk getrast, op smalle kweekbedden gelegd en met een laagje rivierzand bedekt, waardoor de verdere ontwikkeling der schimmels werd tegengehouden. Vervolgens werden de jonge plantjes om de vier dagen geregeld met bouilliebordelaise besproeid, terwijl nagenoeg de helft der kweekbedden, als contrôle, niet met het desinfectie-middel werd behandeld. Drie weken later werden de jonge plantjes overgeplant, en bij de laatste aanaarding en het afnemen der onderste
droge bladeren was het verschil tusschen de beide helften van het veld zeer in het oog loopend. Het ontsmette gedeelte vertoonde slechts hier en daar eenige rood gekleurde bladscheeden, terwijl men in het andere vak haast geen plant kon vinden, die niet door de schimmel was aangetast.
| |
| |
Herhaaldelijk is door de rietkweekers de vraag besproken, of de toppen der stengels met even goed gevolg voor bibit kunnen worden gebruikt als het overige gedeelte. Rechtstreeksche proeven leverden nu eens een gunstig, dan weer een ongunstig resultaat, daar men niet voldoende bekend was met de omstandigheden, die op de uitkomst een invloed kunnen hebben. Ook hier moest dus een wetenschappelijk onderzoek voorafgaan, en werd dit dus aan de proefstations opgedragen.
Dit onderzoek omvatte aan de eene zijde proeven over groei, stofwisseling en ademhaling van de knoppen aan de toppen, vergeleken met de lagere; het leerde dat de krachtigste knoppen van volwassen suikerriet juist aan den top te vinden zijn, vooral aan de zoogenoemde witte, d.w.z. nog door de bladscheede omhulde gedeelten. Verder werd de vraag behandeld naar de waarde der knoppen ten opzichte der erfelijke eigenschappen, dus voor het overbrengen van het suikergehalte der moederplant op den nieuwen aanplant. Ook hier bleek het voordeel aan de zijde der toppen te liggen, zoodat van deze ten minste even suikerrijke, zoo niet rijkere planten te verwachten zijn, dan van de lager genomen bibits.
Zeer belangrijk is vooral de vraag naar de waarde van verschillende meststoffen. Vooral onder leiding van Dr. Prinsen Geerligs werden uitvoerige proeven hieromtrent genomen, die allengs den weg baanden tot een stelselmatig gebruik van verschillende soorten van kunstmest. Hoe weinig men er vroeger aan dacht, om langs dezen weg de productiviteit der rietvelden te verhoogen, blijkt het best uit het volgende antwoord, door een suikerfabrikant op Java voor een tiental jaren aan von Lippmann op eene vraag daarnaar gegeven: ‘Als wij meer suiker willen produceeren bebouwen wij meer land, want daaraan hebben wij geen gebrek!’
Terwijl voor de cultuur van het riet en voor de studie zijner ziekten de in Europa met suikerbieten opgedane ervaringen, om zoo te zeggen, slechts van theoretisch belang waren, kon de practijk in de fabrieken meer rechtstreeks processen en machineriën van hare zuster-industrie overnemen. Toch moest ook hier nog een lange reeks van ontdekkingen gedaan worden, voor de verbeteringen met het gewenschte gevolg konden worden bekroond. Want hoe anders is een rietstengel, en hoe anders een biet! Het zachte, saprijke, bijna.
| |
| |
vezellooze weefsel der laatste, door de cultuur van ruim een halve eeuw zoo geweldig verbeterd, laat de suiker zoo gemakkelijk uittreden, terwijl de harde rietstengels, met dikke celwanden, vol vaatbundels en met een bijna ondoordringbare schors, dit proces zoo uittermate bemoeilijken. Tusschen ijzeren rollen geplet, tot een half breiachtige, half vezelige massa geworden, geven de stengels bij het uittrekken een sap, dat in scheikundige samenstelling in vele opzichten bij dat der suikerbieten achterstaat.
Onder deze bestanddeelen is er een, dat gebleken is de oorzaak te zijn van de zoo gevreesde schuimgisting, doch dat, in de handen van Prinsen Geerligs, belooft, het uitgangspunt voor een veel verbeterd en vereenvoudigd proces van uittrekken te worden. Hooren wij, wat de heer von Lippmann ons hieromtrent mededeelt. De groote toejuichingen, die aan dit gedeelte zijner rede ten deel vielen, en de levendige discussie, die zich daaraan vastknoopte, wijzen ons op de hooge belangstelling, die de arbeid van onzen landgenoot in het buitenland, bij zijne concurrenten, ondervindt. Want niet alleen dat men den toenemenden vooruitgang in het fabrikatieproces op Java scherp in het oog meende te moeten houden, - wat meer zegt, men zag in, dat de vraag moest behandeld worden, in hoeverre de op Java ingevoerde verbeteringen ook voor de Europeesche suikerindustrie van nut konden zijn, en in hoeverre, juist met de in Indië verkregen resultaten, de concurrentie tegen de Indische suikerproductie kon worden verscherpt. Maar geven wij liever terstond het woord aan den Heer von Lippmann:
De zoogenoemde schuimgisting werd dan te Kagok in onderzoek genomen, en bleek al spoedig volstrekt geen gisting te zijn. Geen gist of bacterie, geen levend organisme had daaraan eenig deel. Doch er ontstaat bij de bereiding van het ruwe sap, door de onderlinge inwerking der bestanddeelen, die in de afzonderlijke cellen van het levende riet van elkander gescheiden waren, onder allerlei andere schadelijke stoffen, ook een zuur, dat het sap slijmerig en dus ook tot schuimen geneigd doet worden. Dit zuur bleek het glucinezuur te zijn, een nog zeer onvolledig bestudeerde stof, die door omzetting van de invertsuiker ontstaan kan. Invertsuiker nu is een niet kristalliseerende suikersoort, die in het rietsap tot een gehalte
| |
| |
van 1-2 pCt. voorkomt, en die voor het uittrekken van de rietsuiker in allerlei opzichten schadelijk is. Het gelukte nu, het glucinezuur uit het sap af te zonderen en te zuiveren; het bleek zich uiterst gemakkelijk te ontleden, onder sterk schuimen, terwijl het tegelijkertijd den zeer onaangenamen reuk verspreidde, die voor de schuimgisting kenmerkend was. Hierdoor was de weg aangewezen, om dit schuimen bij de fabrikatie te doen ophouden, men moet daartoe het glucinezuur, na de toevoeging van kalk tot het rietsap, met phosphorzuur afscheiden. Terwijl men nu kookt, komt al het glucinezuur in het schuim naar boven, en wordt dan gemakkelijk en volledig afgeschept.
Ofschoon hierdoor de verdere bewerking van het sap aanzienlijk verbeterd wordt, is het natuurlijk nog doelmatiger, om het ontstaan van het glucinezuur geheel te voorkomen. Verschillende wegen werden daartoe door den heer Prinsen Geerligs ingeslagen; ten slotte bleek het het beste, de invertsuiker reeds bij het begin geheel uit het sap te verwijderen. Hiertoe is, na het uitpersen of uitloogen van het sap, eene behandeling met 2-3 pCt. kalk bij 50-55° C. warmte noodig. Na het uitpersen moet het sap dus verwarmd worden, in fabrieken, die uitloogen, echter verkoeld, daar dit proces bij 80-85° C. pleegt te geschieden. Op de gewenschte temperatuur wordt het sap nu met de kalk, die als kalkmelk wordt toegevoegd, goed omgeroerd; waarna de overtollige kalk, bij dezelfde warmte, met koolzuur wordt verwijderd. De invertsuiker wordt daardoor tot saccharine en lactonachtige stoffen ontleed, en deze stoffen zijn, voor zooverre zij niet neergeslagen worden, onschadelijk, in het bizonder kleurloos en niet geneigd tot schuimen. Het filtreeren gaat nu veel gemakkelijker dan bij het oude proces; het sap wordt volkomen helder.
Reeds hebben enkele fabrieken op Java met deze methode in het groot proeven genomen, en haar gedurende eenigen tijd op het geheele proces toegepast. De uitslag overtrof de verwachtingen, daar zelfs minder goede sappen, die anders zoo moeilijk te bewerken zijn, nu zonder bezwaar behandeld konden worden. Het is te verwachten dat het nieuwe proces op Java allengs algemeen ingevoerd zal worden; het zal dan zonder twijfel een uitgangspunt voor talrijke vereenvoudigingen worden.
| |
| |
Tot zoover von Lippmann. Vatten wij nu het besprokene kort samen, daar het meer dan iets anders geschikt is, om ons een helder inzicht in de werkzaamheden der proefstations te geven. Zoolang men de schuimgisting kende en vreesde, maar niet nader onderzocht, bleven alle middelen tegen haar vruchteloos en gaf men den strijd ten slotte zoo goed als op. Zoodra men een chemisch onderzoek naar de werkzame stoffen deed instellen, werden het glucinezuur als de onmiddellijke en de invertsuiker als de middellijke oorzaak, als de stof, waaruit bet genoemde zuur ontstaat, aangewezen. Hieruit volgde de wenschelijkheid, de invertsuiker uit het sap te verwijderen, en ofschoon het nu nog geenszins een gemakkelijke taak was, hiervoor een middel te vinden, dat in het groot met voordeel kon worden toegepast, de weg was afgebakend en alle krachten konden worden ingespannen, om het doel te bereiken. En het is bereikt: waar de practicus met de handen ineengeslagen moedeloos neerzat, heeft de wetenschap hem den weg gewezen. Zulke feiten versterken het vertrouwen in de proefstations, verzekeren hun den voortdurenden steun der fabrieken en openen het vooruitzicht, dat eenmaal door samenwerking van wetenschap en praktijk, de rietsuiker-fabricatie op Java wederom een nieuw tijdperk van toenemenden bloei zal tegemoet gaan.
Gedurende den korten tijd, dat de proefstations werkzaam zijn, zijn op overeenkomstige wijze een aantal onderdeelen van het fabrieksproces in behandeling genomen. Gaarne zoude ik daarvan aan mijn lezers een overzicht geven, maar ik zou te zeer in de détails van de fabrieken afdalen, en ik zou dan maar al te zeer vreezen onverstaanbaar te worden. Liever haal ik slechts een enkel voorbeeld aan en ontleen dit aan de bijproducten, die naast de suiker in den handel gebracht worden, en met name aan de arak.
De afgewerkte stroop der suikerfabrieken wordt gedeeltelijk aan de bevolking verkocht, gedeeltelijk door Chineezen voor arak-bereiding gebruikt, doch een groot gedeelte vindt geen koopers en wordt weggeworpen. Vroeger werd op vele fabrieken al de overblijvende stroop tot arak verwerkt, doch dit bleek onvoordeelig en werd opgegeven. In Europeesche fabrieken echter werpt men niets weg, wat nog maar eenige waarde heeft; hier verkoopt men de rest van de stroop aan spiritus- | |
| |
fabrieken, die haar tot alcohol verwerken. Waarom kan dit ook op Java niet geschieden? De beroemde onderzoekingen van Pasteur en Hansen en de algeheele omwenteling die zij ten gevolge gehad hebben in de fabrieksprocessen die op gisting berusten, doen met grond verwachten, dat een wetenschappelijke behandeling van de stroop ook op Java groote finantieele voordeelen moet geven. De aanleiding tot onderzoek lag dus voor de hand.
Het proefstation West-Java nam deze taak op zich, en onderzocht, of het niet mogelijk zou zijn meer voordeel te hebben uit de naproducten der fabrieken door bij de arakfabricatie te werken met zuivere gistsoorten, in plaats van met het tot nu toe gebruikelijke gistmengsel. Het was daarvoor noodig allereerst dit gistmengsel zelf te leeren kennen, en te weten uit welke organismen het bestond. Verder moest voor elk dezer organismen nagegaan worden, welke veranderingen het in de stroop teweeg bracht, en welk aandeel het dus aan het ontstaan der arak had. Eindelijk moest getracht worden, arak te bereiden met eene gist, die slechts één of twee der voornaamste organismen bevatte, om te zien, of daardoor minder verlies en een zuiverder produkt verkregen kon worden.
De uitkomst van dit zeer omvangrijke onderzoek bleek alleszins gunstig. Het gelukte uit de arakgist vier verschillende organismen, gistsoorten willen wij zeggen, af te zonderen, die in hoofdzaak het proces beheerschen. Deze organismen waren echter nieuw en onbekend, al hun eigenschappen moesten door proeven aan het licht gebracht worden. Eén onder hen kon als de eigenlijke bewerker der arakgisting beschouwd worden, en aan deze werd ter eere van den heer Vorderman, die zich zoo groote verdiensten voor de arakfabrikatie op Java verworven had, de naam van Vorderman's gist, Saccharomyces Vordermanni gegeven. Zuivere culturen van deze gistsoort, geheel ontdaan van de overige, bleken een veel beter gistmateriaal te leveren dan het gebruikelijke, zoodat ook een fijner arak kan gemaakt worden, die met name ook de onaangename stoffen niet bezit, die onder den naam van foesel plegen te worden samengevat. Ook de groote verliezen, die door besmetting der gistkuipen met schadelijke bacteriën te Batavia nog al eens voorkomen, worden door het gebruik van een zuivere gistsoort vermeden. Het is te verwachten dat op deze wijze de arak
| |
| |
een zeer voordeelig bijprodukt der rietsuikerfabrieken zal worden, en dat van de stroop niets meer ongebruikt zal verloren gaan. Doch de ontdekking is nog geheel nieuw en eerst in het jongste nummer van het Archief voor de Java-suikerindustrie medegedeeld, en omtrent proeven in fabrieken zijn nog geene berichten, voor zoover mij bekend, naar Europa gekomen.
Stappen wij thans van het fabrikatieproces af, zoo hebben wij nog een enkel woord te wijden aan de pogingen tot veredeling van het riet. Men verstaat daaronder het voortbrengen van nieuwe variëteiten, die in eenig opzicht beter zijn, dan de thans voorhandene. De voornaamste opzichten, die daarbij in aanmerking komen, zijn het gehalte aan suiker en het weerstandsvermogen tegen ziekten.
Het is voornamelijk het proefstation Oost-Java, dat in deze richting werkzaam is. Het voortbrengen van nieuwe variëteiten geschiedt door uitzaaien, elke zaailing is bij het riet een nieuwe variëteit, waaruit, na voldoende vermenigvuldiging door stekken, een gelijksoortig ras kan worden verkregen. Maar het is er natuurlijk verre vandaan, dat elke zaailing beter zou zijn, dan de gebruikelijke variëteiten. Integendeel, verreweg de meeste doen voor deze in één of ander opzicht onder. Nu eens is het suikergehalte te gering, dan weer is het riet te zwak tegenover één of andere ziekte, dan weer treedt er een ander gebrek op den voorgrond. Nu kan men wel, door het zaad te nemen van de beste voorhandene variëteiten, zijne kansen op goede zaailingen verhoogen, maar de ervaring bij andere gewassen leert, dat steeds het grootste deel der zaailingen bij de moedersoort achterstaat. Slechts enkele zijn in sommige, zeer weinige maar in alle opzichten beter.
Deze moeten worden uitgezocht. Allereerst moet het suikergehalte worden bepaald, wat betrekkelijk nog de eenvoudigste bewerking is. Alles wat een te klein suikergehalte heeft, deugt niet, en kan hoogstens, terwille van een of andere in het oog loopend goede eigenschap, ten behoeve van kruisingen worden behouden. Gelukkig heeft de ondervinding nu reeds geleerd, dat het suikergehalte der afzonderlijke planten zeer wisselend is, en dat de gebruikelijke rietsoorten onder deze volstrekt niet door grooten rijkdom aan suiker uitmunten. Een suikerrijkere rietsoort te produceeren is een probleem, dat door de proefstations reeds is opgelost.
| |
| |
Maar zulk een nieuwe soort mag in andere opzichten voor de bestaande niet onderdoen. Vooral moet zij tegen de ziekten, en met name tegen de sereh beter, ten minste niet minder goed bestand zijn. Daardoor wordt de keus natuurlijk nogmaals beperkt, het aantal uitverkorenen kleiner. Vandaar dat eerst onder een zeer groot aantal zaailingen iets werkelijk goeds zal kunnen worden aangetroffen, tenzij een gunstig toeval mocht helpen.
Bedenkt men hierbij nu, dat vóór het oprichten der proefstations iedereen op Java vast overtuigd was, dat suikerriet nooit rijpe zaden voortbracht, en dus meende dat alle pogingen in deze richting volkomen onuitvoerbaar waren, dan moet men zich verbazen over den snellen vooruitgang, die ook op dit gebied valt waar te nemen. Van meer dan houderd rietvariëteiten kent men reeds het zaad, men weet, hoe lang het in leven kan blijven, hoe het moet worden behandeld om te ontkiemen, en hoe de kiemplanten tot krachtig riet moeten worden opgevoed. Elders (Allum der Natuur, 1890) heb ik over deze moeilijkheden uitvoerig bericht, hier moge het voldoende zijn er op te wijzen, dat er noodzakelijker wijze eenige jaren verliepen, voordat al deze bezwaren waren overwonnen, en een geregelde cultuur uit zaad kon worden aangevangen.
Thans telt de cultuurtuin te Pasoeroean 700 stokken, uit even zoovele zaden gewonnen, en van 75 verschillende variëteiten afstammende. Eene collectie zóó groot, dat het personeel van het proefstation op verre na niet voldoende is, om het vergelijkend onderzoek van al deze exemplaren te volbrengen, en na te gaan, welke daaronder voor proeven in het groot aanbeveling verdienen. Doch zeker zullen er onder zijn, die niet alleen in suikergehalte, maar ook in andere opzichten al het bestaande overtreffen, en de hoop is zonder twijfel gewettigd, dat eenmaal een nieuw ‘Pasoeroean-riet’ naast Cheribon en andere variëteiten een eereplaats zal innemen!
Zóó werken de proefstations. Langzaam en in stilte gaat hun arbeid vooruit. Vele moeilijkheden waren te overwinnen, aan zeer gespannen verwachtingen moest worden voldaan. Natuurlijk vielen de eerste jaren tegen, en miskenning voegde zich bij den tegenzin van velen. - Thans is de baan gebroken, de grondslag gelegd. Handtastelijke finantieele voordeelen in
| |
| |
cultuur en fabrieken zijn aanwezig, en leggen een levendig getuigenis af. Overal is leven, overal is vooruitgang, waar vroeger, in kalme gelatenheid het: ‘wij weten niet’ gold. Maar de proefstations roepen luider en luider: ‘Wij zullen weten, wij zullen kunnen!’
Hugo de Vries. |
|