volzinnen de artistieke emoties trillen waarmeê hij het werk van een Willette, een Ibels, een Toulouze-Lautree heeft bekeken. Nu ja, 't is altijd een zeer delicaat werk om met woorden een kunst te karakteriseeren die juist zonder woorden, uitsluitend door het oog tot het gemoed wil spreken; en 't pleit niet tegen Lapidoth's gaven als schrijver, maar wel voor zijn oprechtheid wanneer hij, na een ‘lyrische ontboezeming’ over Chéret, daaraan deze regels toevoegt (blz. 171): ‘Al deze woorden vormen geen enkele tint, en, al smeed ik samenstelling aan samenstelling tot een groot stuk decadente(n)proza, Ge zult er de pastels van Chéret niet door zien, noch ze u er door kunnen voorstellen.’ Zoo is het. Eén reclameprent van de ‘pastilles Géraudel’ of de ‘Saxéoline’ is voor de kennis van dezen artist meer waard dan elke omschrijving zijner affiches. En, hoe aantrekkelijk des schrijvers stukje over Willette ook moge wezen, om den Pierrot van dezen teekenaar te kennen, moet gij den ‘Courrier français’ hebben gezien, of, beter nog, een bezoekje hebben gebracht aan ‘Le Chat Noir’ .... Het is al mooi dat Lapidoth ons dat visioen, zoo wij het gehad hebben, weer zoo duidelijk voor den geest roept.
Maar wel zou ik gewenscht hebben dat de schrijver, waar hij heeft om- en bijgewerkt, dien arbeid met wat meer kalmte had kunnen verrichten. Er is nu, bijvoorbeeld, schijnbaar althans, een zekere tegenspraak tusschen deze twee uitspraken over Grévin: (blz. 27). ‘Die maatschappij (van het tweede keizerrijk) of liever, dat rottend onderdeel eener maatschappij, heeft Grévin bestudeerd, gehekeld en ook wel een beetje gepoëtiseerd’, en (blz. 32): ‘Zeker vormt zijn werk geen document voor de zedengeschiedenis van het tweede Keizerrijk. Grévin was een levend misverstand.’ Zoo had ook de nieuwe en geheel bijzondere indruk dien tegenwoordig de teekeningen van Forain in den Figaro zoo terecht ook op den schrijver gemaakt hebben, wel behoorlijk verwerkt mogen zijn in zijne studie over dien teekenaar en niet, blz. 59, terloops, tusschen twee haakjes, aangestipt moeten worden midden in een zin over het ‘kwâjongensachtige’ zijner satire.
En dan de slechte punctuatie en de vele drukfouten! De uitgevers hebben den schrijver blijk baar geweldig gehaast. Of zijn sommige dier drukfouten misschien eerst schrijffouten geweest? Mogelijk was dit het geval bij ‘Parisia’ voor ‘Lutetia’ (blz. 43) ‘Gabriël’, voor ‘Michaël’ (blz. 56), misschien ook bij ‘Ville d'Adam’ voor Ville de l'Isle Adam (blz. 47.). Nu, de gelegenheid om deze kleine vlekjes te doen verdwijnen zal zich wel spoedig voordoen. Want een zoo prettig, handig en goedkoop boekje, vol interessante mededeelingen over zooveel bekende en onbekende Fransche teekenaars, zal wel spoedig zijn uitverkocht. Het titelprentje mag gerust hetzelfde blijven. Want al valt het buiten den trant van de meeste in den bundel gereproduceerde teekeningen, het is zoo'n aardig en waar stukje Parijsch leven, even vér van 't Mnsée Grévin als van Chéret's Olympia of Willette's Chat Noir - dat zingende studententroepje, op weg naar Bullier, met den koepel van het Panthéon als achtergrond!
A.G.v.H.