Edouard Grenier n'est il pas de l'Académie?’; trotsch op de zeven stemmen die eens, maar nooit weer, bij de benoeming van een Akademielid op hem zijn uitgebracht; trotsch op de woorden die den duc d'Aumale in een onbewaakt oogenblik moeten ontsnapt zijn, toen hij van Grenier's verzen zeide: ‘C'est de la grande poésie!’ En dat alles moet hem eenigszins schadeloos-stellen voor teleurstelling en miskenning ondervonden, toen Victor Hugo hem zonder veel deferentie ontving en weigerde hem zijn stem te geven; toen zijn vriend Bersot in plaats van hem aan Mlle. Dosne als ‘dichter’ te signaleeren, van hem zeide: ‘il a fait de jolis vers’; toen Mme Hollond, een vriendin van de Remusat's en de Ary Scheffer's, die hem verzocht had haar Laprade voor te stellen, in zijn tegenwoordigheid Laprade te dineeren vroeg en hèm niet.
In al deze mededeelingen toont Grenier zich een klein man, van wien moeielijk een breed opgevat oordeel te wachten is over de menschen met wie hij in zijn lange letterkundige loopbaan in aanraking gekomen is. Wat hij op Heine, Victor Hugo en anderen aan te merken, of in Lamartine, Brizeux, Ponsard te loven heeft, staat nog al eens in middellijk of onmiddellijk verband met het oordeel van deze dichters over zijn persoon en zijn werk.
Toch komen er in deze Souvenirs bladzijden voor die men ongaarne zou missen. De herinneringen aan Nodier en Mérimée bijv. completeeren hetgeen wij elders omtrent hen vernamen. Mérimée stelt hij ons beminnelijker, toeschietelijker, hartelijker voor dan de meesten van hen dis over den correcten scepticus schreven ons hem plegen af te schilderen. Van de dichteres Amable Tastu en haar kring geeft Grenier ons een aangenaam beeld. Maar wat tot het interessantste van deze Souvenirs behoort is de geschiedenis van de drie sonnetten ‘A Madame M.N.’, voorkomende in de Musset's ‘Poésies nouvelles’. Madame M.N. is Madame Mennessier-Nodier. Grenier geeft hier voor het eerst het fraaie sonnet van Nodier's dochter dat Musset's eerste sonnet had uitgelokt, en twee andere, niet minder fraai, welke op dit en het volgende als antwoord dienden. Voor de mededeeling van deze dichterlijke samenspraak, welke hij beweert te hebben uitgelokt - de zes sonnetten zijn hier afgedrukt - mag men Grenier dankbaar wezen.