De Gids. Jaargang 58
(1894)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 563]
| |
Japansche zaken.Er is leven daarginds, in de porseleinkast. ‘Wat denkt gij van de toekomst van Japan?’ vroeg iemand eens nu vijftien of twintig jaar geleden aan Sir Harry Parkes, den veelvermogenden man die er minister van Engeland is geweest tijdens de omverwerping van het taikoenaat. ‘Japan? Japan?’ antwoordde Sir Harry, en herhaalde de woorden, naar zijn gewoonte wanneer het onderwerp hem interesseerde. ‘Uit Japan zal nog eens een Zuid-Amerikaansche republiek groeien.’
Wat denkt ge van Japan? Maakt het niet een wonderlijken indruk dat men (en de ‘men’ dat is hier gij en ik die geen diplomaten zijn) zich tegenwoordig zulk een vraag stelt! Wat beteekende, nog kort geleden, dat Japan voor ons? Een curiositeit; een volk dat voor eenige eeuwen de kunst om porcelein te bakken van de Koreanen geleerd heeft, en later telegraphen, constituties en zwarte rokken uit Europa heeft ingevoerd, het leenvolk bij uitnemendheid. Hebben wij er ons ooit ernstig om bekommerd of het ‘land der opgaande zon’ die nieuwe modes wel verdragen kon, en of het 't aantal der Zuid-Amerikaansche republieken zou gaan vermeerderen? Zoo onwezelijk was het voor ons. Het sprong zoowat voor onze verbeelding; en zond prentenboekjes naar Europa en vertellinkjes van lichtekooien, het land van Hokusai en van Madame Chrysanthème, Japonia saltans. | |
[pagina 564]
| |
Maar nu pakken de gebeurtenissen van het verre Oosten ons bij den kraag, (als ik eens familaar mag spreken), en brengen ons van ons rustig Atlantisch Oceaantje aan de oevers van den Grooten Oceaan, om ons de wereld eens van den anderen kant te laten bekijken. Daar ligt de Japansche eilandengroep als een tweede Groot-Brittannië en Ierland tegenover de Oostkust van Azië: Siberië en China; - (ik plaats maar geen bijvoegelijke naamwoorden bij die landen, want iedereen weet dat het eene kolossaal en het andere mysterieus is; eigenlijk bedenk ik me, dat al wat ik vertel en zal vertellen reeds lang bekend is; maar ik wil ook niet wijzer zijn dan de anderen.) - - Korea heeft zich tusschen die beiden vooruitgeschoven als een havenhoofd naar Japan, terwijl Formosa en andere eilanden den weg wijzen naar Achter-Indië en den Archipel. Amerika is ver af, gescheiden door een wijde watervlakte, evenals en meer nog dan Engeland van de Vereenigde Staten en van Canada gescheiden is; maar halverwege tusschen Japan en Californië zijn de Sandwich eilanden een rustplaats en een rendez-vous, en vele stippen in de zee vormen een brug naar het nieuwe vastland, stroomingen van het water bespoedigen de reis.... Wanneer er eenmaal beweging kwam in den Stillen Oceaan, dan zouden de lijnen dier beweging zich naar de Japansche eilanden bewegen als naar haar natuurlijk vergaderpunt.
En die beweging is gekomen, sinds het midden der eeuw, sinds Engeland de havens van China voor zijn handel heeft geopend en Californië het goudland geworden is. De laatste tien jaren hebben het tempo der beweging versneld aangegeven, en de komende tien jaren - men kan daar zeker van wezen, - zullen het nog wat meer presto nemen. De transcontinentale spoorlijnen in de Staten en in Canada zijn voltooid, de trans Siberische is begonnen; Wladiwostok, het eindpunt der laatste, is een overgangsstation naar Japan; en daarmede wordt het rijk de knoop van de spoorverbinding der gansche wereld. Tegelijkertijd houdt de groote politiek haar intocht in den Grooten Oceaan. Waar Engeland voorheen den boventoon voerde, en dan nog bijna uitsluitend als handelsmogendheid, daar begint Rusland zijn sinds lang opgestelde batterijen te ontdekken: het breidt zijn | |
[pagina 565]
| |
Siberisch gebied langzaam en zeker in de richting van het Zuidoosten uit, het assimileert de grensbevolking en het intrigeert over zijn grenzen. Men hoort in Europa veel van den invloed van den roebel spreken, in China probeeren de Russische ambtenaren de macht van in baksteenvorm gepreste thee, het gangbare muntstuk in Mongolië. 1884 sloot Rusland een verdrag met Korea. Er waren geheime artikelen aan toegevoegd die de gansche administratie van het land, financiën en rechtswezen en buitenlandsche betrekkingen aan Rusland opdroegen. Ze werden, eer dat de tijd gekomen was, bekend; en Engeland trad krachtdadig op door de inbezitneming van Port-Hamilton in de buurt van Korea. Toen moest Rusland wijken en beloften van matiging geven; ook Engeland zag van zijn nieuw bezit af; maar wat men in de toekomst te maken had teekende zich al duidelijker en duidelijker af. De jaren '84 en '85 zijn karakteristiek. Ik vermeld het voortdringen der Franschen in Tonkin, hun oorlog met China die nog in den beginne gestuit werd; de daarop gevolgde verovering van Birma door de Engelschen, het bezetten van een deel van Nieuw-Genua door de Duitschers, hun neerzetting op de Samoa-eilanden. Ook de Vereenigde Staten lieten zich niet onbetuigd. Hun politieke en commercieele avonturiers verschenen in Japan en China en tot aan het hof van Korea. Ik herinner maar aan enkele feiten in een lange reeks van schijnbaar onsamenhangende feiten: de loopbaan van Legendre in Japan en Korea, het vreemde gedrag van den diplomatieken agent, Heard, die in 1890 plotseling de bemanning van een Amerikaansch fregat opriep om naar Seül, de hoofdstad van Korea te marcheeren en het koninklijk paleis aldaar te bezetten, omdat de vorst de bescherming der groote republiek begeerde, - een aanslag die door de weigering van den kommandant van het fregat mislukte. Het is een droge opsomming; maar ze heeft deze beteekenis, dat, sinds de entente franco-russe die ook voor Azië geldt en tegen Engeland gericht is, iedere Europeesche oorlog dadelijk zijn weerslag zal vinden aan de kusten van den Grooten Oceaan, en dat iedere oorlog van de Aziatische kuststaten, die hun onderlinge machtsverhouding wijzigt, de aanleiding kan wezen van een krijg in Europa. Men heeft Korea reeds langen tijd het Bulgarije van Azië ge- | |
[pagina 566]
| |
noemd, en het kon best wezen dat over het lot van Bulgarije en Korea tegelijkertijd beschikt zal worden. Dan zal de heele wereld er bij te pas komen. Van de houding van Japan hangt alles af. De draden van de politiek loopen daar samen evengoed als de verbindingsdraden der wereld.
Wilt denkt ge van de toekomst van Japan? De diplomaten, zooals we gezien hebben, denken er niet bijzonder gunstig over, en vreemdelingen die lang met het volk verkeerd hebben, onderschrijven het oordeel van Sir Harry Parkes. Ik beroep me hierbij op Chamberlain, die dat uitmuntende en vermakelijke boek, Things Japanese, gemaakt heeft. Maar - Wat men verwacht heeft, en vooral wat diplomaten voorzien hebben, gebeurt nooit in de historie. De geschiedenis is een raar ding. Ze drijft dikwijls den spot met de edelste beginsels en de hoogste verlangens der menschheid, en dan weer geeft ze plotseling iets present waarop niemand mocht rekenen. Ze is daemonisch, de historie, ook in goeden zin. Ik zou zeggen dat het lot iets bijzonders voor heeft met Japan, want het heeft al sinds lang zijn zorgen daaraan besteed, het heeft het land van te voren gekweekt, dat het opgewassen zou zijn voor zijn taak. En dat geheime vooruitzicht, dat ook wel het instinct van een volk voor zijn toekomst heet, waarborgt mij dat Japan zoo maar niet als iets onnuts, als een Zuid-Amerikaansche republiek op zijde zal worden geschoven.
Het oude Japan, dal een curiositeit was, is heengegaan. Wij weten allen ongeveer hoe in 1868 de vervanging van het taikoenaat door het gezag van den Mikado heeft plaats gegrepen. Ik wil op een trek van die revolutie wijzen die de aandacht verdient. Het was geen paleisrevolutie, zooals ze in 't Oosten gewoonlijk voorvallen; en de Japanneezen hebben wel degelijk het karakter van de gebeurtenissen gevoeld en begrepen. ‘Thans is het uit het volk zelf dat de beweging haar oorsprong genomen heeft,’ zegt de schrijver van een Japansche brochure die in 1869 te Jeddo verscheen. (Het volk moet hier natuurlijk in beperkten zin genomen worden). ‘Zelfs als de Mikado van politiek zou willen veranderen en het bestuur weer op de oude wijze zou | |
[pagina 567]
| |
willen voeren, zou de opinie van het volk niet met hem meegaan, en de verandering zou een onmogelijkheid blijken’. - Zeker, de publieke meening zou op zich zelf, niet in Japan de omwenteling bewerkt hebben, maar dat zij de eerzucht der mannen van de Satsuma en Choshiu clans, waarvan de beweging tegen den taikoen uitging, steunde was van het hoogste belang. Die gansche ontwikkeling der zaken in Japan is over 't geheel zoo geleidelijk gegaan. Het kwam omdat de leiders wisten op wie zij konden rekenen, omdat zij de volksmeening achter zich hadden, en omdat het mannen waren van tact en met een open oog voor de gevolgen hunner handelingen. Zij hadden er oorspronkelijk niet ann gedacht, de Iwakura's en de Okubo's dat er consequent een omverwerping van het geheele oude regeeringssysteem uit hun daden zou voortvloeien. Maar zij hebben geleerd onder het werk zelf en handig alle maatregelen genomen dat het werk zonder schokken zou voortgaan. En wat er voor tegenstand was werd krachtig onderdrukt. Hoe weinig ophef is er gemaakt toen de oude ‘staatsraad’, het bolwerk van het conservatieve en negatieve bureaucratisme (in oud-Chineeschen stijl), werd opgeheven en vervangen werd door den modernen ministerraad. Ito, die ook tegenwoordig president van het ministerie is, was toen de voorzitter der ministers. Aan hem, den medearbeider van Iwakura, heeft het nieuwe Japan, voor een belangrijk deel zijn opkomst te danken. Thans staat hij voor de lastige taak, lastig door de tegenstribbeling van het parlement, om een modus vivendi te vinden tusschen de administratie van het rijk, die nog berust bij overwinnaars in den revolutie tijd, de clangenooten van Satsuma en Choshiu, en de nieuwe partijen die haar aandeel verlangen in de kosten van het bestuur. Maar op dien parlementairen strijd vind ik later nog wel gelegenheid terug te komen; dit Overzicht is thans niet meer dan een verkenning, en ik moet nog een woord wijden aan de buitenlandsche aangelegenheden van Japan, in verband met den oorlog over Korea.
Dat de omkeering in het bestuur van het jaar 1868 het uitvloeisel was van een diepgaande strooming, blijkt wel uit de geestdrift waarmede het Japansche volk er na de omwenteling op uit was om zich in het gebied van den Grooten Oceaan te doen | |
[pagina 568]
| |
gelden. Hun droom reikte heel ver. Zij zagen Japan als heer van de eilanden der Stille Zuidzee; Formosa, dat in de buurt lag en dat nooit geheel door de Chineezen in bezit genomen was, moest hun Cuba worden, een eiland bedekt met suiker- en tabaksplantages; Korea zou weder een aanhangsel zijn van het rijk, zooals het in oude tijden geweest was. ‘Wij hebben als kikkers in een poel geleefd,’ was de Japansche uitdrukking, ‘nu staan wij weder tegenover het ruime sop.’ Zij droomden niet alleen, maar zij staken de handen uit; de geest van de oude Japansche kooplieden en scheepsbouwers van voor driehonderd jaar was weder in hen gevaren. ‘Wij moeten oppassen,’ schreef de Chineesche Bismarck, Li-Hung-Chang, de opperintendant der Noordelijke zeehavens, aan het hof van Korea. ‘In deze laatste jaren heeft Japan Westersche manieren aangenomen, en de regeering die grooten omslag gemaakt heeft door haar hervormingen zoekt zich schadeloos te stellen en veroveringen te maken.’ Wat Li-Hung-Chang hier van Japan zeide, was toch maar half waar. De leiders der regeering zagen er een gevaar in dat Japan zich overijld in een oorlog zou storten. Reeds in 1873 hadden enkele ministers, die gehoor wouden geven aan nationale wenschen en aan nationale rivaliteit, het plan voor een landing in Korea gemaakt; maar Iwakura en Okubo verzetten zich, en leidden den aandrag van het volk af door een vrij onschuldige expeditie naar Formosa. Zij trachtten op regelmatige wijze invloed in het schiereiland te verkrijgen, en er werd in 1876 een handelsverdrag gesloten. Er bleef toch altijd de opinie bestaan dat Japan de overhand moest hebben in Korea, en ten minste niet dulden mocht dat een andere vreemde mogendheid die macht bezat. Op den overgang van het jaar 1884 tot 1885, op het kritieke tijdstip toen er zooveel intrigues gesmeed werden, hebben de Japanners denkelijk ook de hand gehad in een intrigue die hun Korea in handen moest spelen. China, dat reeds door het dreigen van een oorlog met Frankrijk in 't nauw was gebracht sloot toen een verdrag met Japan, waarbij het beloofde in geen geval gewapend in Korea te zullen optreden dan in overleg en gezamenlijk met Japan. Omdat het tegen dat verdrag gehandeld heeft, is aan China door Japan de oorlog verklaard. | |
[pagina 569]
| |
De uitslag van dien krijg zal beslissen of Japan een toekomst heeft.
Er is meer dan wat gebroken porselein gemoeid bij dezen oorlog tusschen de twee porselein produceerende naties, het is een keerpunt in de geschiedenis van de volken aan den Grooten Oceaan.
B*. |
|