De Gids. Jaargang 58
(1894)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 508]
| |
De nieuwe Kieswet en de naaste verkiezingen in België.Vous l'avez voulu, George Dandin, vous l'avez voulu! Nu de uitbreiding van het kiesrecht ook in Nederland aan de orde is, bieden de laatste zittingen der Belgische Kamer de gelegenheid om hier eenige beschouwingen in het midden te brengen omtrent een stelsel dat, meen ik, ook in Nederland reeds werd vooruitgezet en weldra, in de maand October nl., voor de eerste maal in België zal toegepast worden. Wel is waar is de groepeering en verhouding der partijen nog niet gansch klaar, doch er komt reeds eenig licht, en men begint zich eenige voorstelling te kunnen maken van hetgeen de naaste toekomst onder haren sluier verborgen houdt. Dat die toekomst voor de zaak van liberalisme en vooruitgang niet rooskleurig is, laat zich afmeten uit de berekeningen, waaraan zich de couranten, van liberale en clericale zijde, sinds eenigen tijd overgeven om de strijdkrachten te tellen. | |
I.Het laatste, werk door de Kamer der Volksvertegenwoordigers - de Belgische Tweede Kamer - verricht, was het verwerpen der evenredige vertegenwoordiging. Deze quaestie trad in de laatste parlementaire werkzaamheden zoo zeer op den voorgrond, dat zij een wijziging in het Belgische ministerie kon te weeg brengen. De premier, de heer Beernaert, was er voor; de heer Woeste, een zeer gezaghebbend katholiek lid, ja in vele gevallen leader der clericale partij, er | |
[pagina 509]
| |
tegen. De stekelige oppositie van dezen had eindelijk tot uitwerksel dat de heer Beernaert verkoos af te treden, en als minister-president vervangen werd door zijn collega den heer de Burlet. De evenredige vertegenwoordiging werd hoofdzakelijk gesteund van liberale zijde; toch had zij in de laatste tijden ook veel veld gewonnen onder de clericalen, voornamelijk op kleinere plaatsen; en de stemming van 24 Mei jl. in de Tweede Kamer bewijst, dat men vrij algemeen begint doordrongen te zijn van het beginsel van rechtvaardigheid dat er in ligt opgesloten. Wanneer men bedenkt dat de onthoudingen meestendeels behooren aan leden, welke, overigens voor het princiep gewonnen, alleen uit beleefdheid tegenover het ministerie verkieslijk vonden de quaestie te verschuiven, zoo komt men nagenoeg tot een gelijk getal stemmen voor en tegen. Een zedelijke overwinning hebben dus de verdedigers der evenredige vertegenwoordiging zeker behaald. Eenige cijfers zijn voldoende om de gebreken van het ook in Nederland bestaande stelsel der volstrekte meerderheid te doen uitschijnen. In de verkiezingen van 1892 werden in België voor geheel het land slechts 5847 clericale stemmen meer uitgebracht, en dit getal, verdeeld over de gezamenlijke kiesdistricten, volstond om als resultaat een clericale meerderheid van 32 volksvertegenwoordigers en 16 senators te geven. Als men enkele plaatsen afzonderlijk beschouwt, treedt het onrechtvaardige van het stelsel der volstrekte meerderheid nog in een klaarder licht. De clericalen wonnen het b.v. te Antwerpen met 200 stemmen, te Nijvel met 80, te Virton met 20, te Ath met 15, te Hoei met 10. Wegens een onbeduidend getal stemmen blijft dus een staatkundige gezindheid, die met de andere in sterkte bijna gelijk staat, zonder vertegenwoordiging. Hoezeer ook het princiep der evenredige vertegenwoordiging veld heeft gewonnen, dient hier bijgevoegd dat enkele kamerleden met een goedklinkenden naam op politiek gebied, o.a. de heeren Frère-Orban en Graux, er overtuigde tegenstanders van gebleven zijn, en wel op grond dat men ze zonder voordeel in Spanje heeft toegepast, en er aldaar, evenals in Engeland, vrijwillig van heeft afgezien. Men mag dus aannemen, dat de praktijk met bezwaren ge- | |
[pagina 510]
| |
paard gaat waarvan de theorie, die inderdaad toelacht, geen denkbeeld geeft. De liberalen waren langzamerhand de evenredige vertegenwoordiging gaan beschouwen als de redplank hunner partij; en inderdaad, dat schijnt zij wel te zijn. De laatste uitbreiding van het kiesrecht is, zooals men weet, gegrond op het meervoudig stelsel. Het komt in hoofdzaak op het volgende neer: Eén stem wordt gegeven aan iederen Belg, die den leeftijd van 25 jaren heeft bereikt, in het genot van zijn burgerschapsrechten is, en sedert minstens een jaar in dezelfde plaats is gedomiciliëerd. Een supplementaire stem wordt gegeven onder de volgende voorwaarden: 1o als men den leeftijd van 35 jaren heeft bereikt, gehuwd is, of weduwnaar met wettige kinderen, minstens 5 frs. betaalt in de directe belasting (hoofdsom en opcenten); 2o als men den leeftijd van 25 jaren heeft bereikt en bezitter is van onroerend goed met een kadastrale opbrengst van minstens 48 frs., belast met 3.36 frs. grondbelasting, of van een inschrijving op het grootboek der openbare schuld of van een boekje der spaarkas met een rente van minstens 100 frs.; 3o als men den leeftijd van 25 jaren heeft bereikt en a. in het bezit is van bepaalde diploma's of b. zekere openbare of daarmede gelijkgestelde ambten heeft bekleed, of c. al de voorwaarden vereenigt gesteld onder 2o. Niemand kan meer dan drie stemmen uitbrengen. De stemming is verplichtend. Volgens een globale berekening zou het nieuwe kiesstelsel 1.200.000 kiezers opleveren. Maar van dezen zouden 700.000 in het bezit van een tweede of zelfs van een derde stem komen. De aldus bevoorrechten schenen te behooren tot die klassen, die reeds door hare materieele positie of hare ontwikkeling beschikken over meer invloed. Dat was althans de eerste indruk. Nu de nieuwe kiezerslijsten nagenoeg voltooid zijn, hebben de beide partijen hare kansen eenigszins kunnen berekenen. Wij nemen tot maatstaf de cijfers van het district Brussel. Van het oude censuskorps, beloopende tot een totaal van 24.000 kiezers, behoorden er ongeveer 4.000 aan het platteland. | |
[pagina 511]
| |
Die 4.000, welke vroeger ieder slechts eene stem bezaten, stijgen nu tot het verbazend cijfer van samen 95.000 stemmen. De stad Brussel met de agglomeratie, die dus vroeger beschikte over 20.000 stemmen, bezit er thans ongeveer 146.000. Uit dit ééne voorbeeld spreekt al dadelijk het gewicht verkregen door het platteland. De vergelijking der stemberekening in eenige grootere gemeenten toont, dat het cijfer der stemmen in de steden slechts vermenigvuldigd wordt met 4 of 5, en op het platteland met 15 tot 20. Dat ligt voornamelijk aan het zeer aanzienlijk getal kiezers met 2 stemmen welke dit laatste oplevert. Op het platteland namelijk zijn de huwelijken veel talrijker dan in de steden, en het kleine eigendom bestaat er algemeen. In al de grootere of gewichtiger gemeenten doet zich hetzelfde verschijnsel voor als te Brussel. In het kiesdistrict Gent, onder de vroegere wetgeving, bestond het kiezerskorps uit ⅔ stedelingen en ⅓ plattelandbewoners. De nieuwe kieswet geeft aan de stad 43.000, aan het platteland daarentegen 74.000 stemmen. | |
II.Men moet eenigszins op de hoogte zijn van den politieken toestand in België om te begrijpen, wat het overwicht van het platteland boven de steden te beduiden heeft. Men spreekt, ook nog wel heden, van ‘de clericale Vlamingen’ tegenover ‘de liberale Walen.’ Het is een tijd, ja vrij lang, waarheid geweest dat de Vlamingen slechts clericale, en de Walen slechts liberale vertegenwoordigers naar de Kamers stuurden. Tegenwoordig is er wel eenige verandering in dien toestand gekomen. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat tal van Waalsche arrondissementen den naam van ‘boulevards du libéralisme’ droegen en ook verdienden. Voornamelijk was dit het geval met Luik, Verviers, Waremme, Hoei, Bergen (Mons) en Doornik. Langzamerhand heeft er het katholicisme weer het hoofd verheven, en van de kerk uit, zich in de politiek mengende, zich tot een staatkundige partij ingericht Schuchter slechts waagden er zich de clericalen in het strijdperk, aanvankelijk om teeken van leven te geven; echter, vaak persoonsquaesties | |
[pagina 512]
| |
te baat nemende, schenen zij op meer dan eene plaats veld te winnen, en slaagden er ook wel in om nu hier, dan daar een zetel te veroveren. Zij wisten zoo behendig hun schip te sturen, dat zij in de laatste 10 jaar meer dan eens in steden van gewicht eene volledige lijst deden zegepralen. Tegenwoordig staan regelmatig twee lijsten, een liberale en een clericale, tegenover elkander, nagenoeg in al de aangewezen arrondissementen; en de liberale meerderheid is dikwijls zeer gering in Virton, Waremme en Verviers; eenigszins aanzienlijker in Hoei, Charleroi, Bergen en Doornik; maar, zelfs deze verlichte districten werden wel eens ontrouw aan hun aloud liberalisme. Dit wijst ontegenzeggelijk op eene versterking van het katholiek element in de Waalsche gewesten. Moet men aannemen, dat de geest van ongeloof die het liberalisme in België kenmerkt, zijn onverschilligheid in godsdienstzaken, zijn afkeerigheid van elke dogmatische leer, de diepere lagen der Waalsche bevolking afschrikt? Moet men vreezen, dat deze daardoor in den schoot der Roomsch-katholieke kerk zullen terugkeeren, hoewel zij er onder de inspiratie van de denkbeelden der Fransche Omwenteling reeds grootendeels van waren afgescheiden? Het is niet onmogelijk. Voornamelijk nu het katholicisme zelf - dat vroeger als ‘ultramontanisme’ luide zijn vijandelijkheid uitsprak tegen de vrijheid niet alleen op godsdienstig en staatkundig, maar ook op economisch gebied, en alle sociale inrichtingen welke niet onmiddellijk op de katholieke liefdadigheid berustten, onbarmhartig onder zijn banvloek verpletterde - van lieverlede zijn houding wijzigt, en goedkeurt dat de Staat zich ook eenigszins met het stoffelijk welzijn der kleinen en geringen bezighoudt. Onder zulke voorwaarden mag het zeker rekenen op het diepzittend godsdienstig gevoel der plattelandsbevolking: het feit van het wederopleven van het clericalisme in het Walenland schijnt mij een gevolg te zijn van de omzwenking in een economische en sociale richting, welke in de houding van het katholicisme sedert eenige jaren waar te nemen is. Er zijn feiten te over om deze herleving te bewijzen. Nog een enkel moge hier aangehaald worden. De katholieke geestelijkheid begrijpt zeer te recht dat, indien zij iets van de Walen te verwachten heeft, het niet zoozeer is van het tegenwoordige geslacht als wel van het jonge, dat | |
[pagina 513]
| |
zich over eenige jaren in den politieken strijd zal te mengen hebben. Zij toont zich dus meer bezorgd voor de toekomst, en heeft, tegenover de onzijdige scholen van den Staat, vrije scholen gesticht. Zonder te spreken van haar lager onderwijs dat zij reeds na 1879 had ingericht, en waarvan thans, na een tienjarig clericaal bestuur, reeds een goed gedeelte zich in het genot der Staatssubsidiën heeft weten in te werken, bezit zij, bijna in elke stad van gewicht, colleges voor middelbaar onderwijs, die een ernstige concurrentie doen aan de athenaeums (= gymnasium samen met hoogere burgerschool) van het Rijk. Sedert 1884 is de bloei dezer vrije scholen, meest door Jezuïeten gehouden, zoo zeer toegenomen, dat het feit voor de toekomst van het liberalisme onrustbarend mag heeten. Te Luik b.v., evenals in de overige hoofdplaatsen der provinciën, bestaat een athenaeum; voor een zeven, acht jaar telde het 750 leerlingen, het Jezuïeten-college 4 à 500. Zoozeer echter is de katholieke geest in deze stad, waar vooralsnog de strijd voor de katholieken hopeloos is, versterkt geworden, dat het vrije college tegenwoordig 1200 leerlingen telt, tegen 450 welke aan de Staatsinrichting gebleven zijn. Het is bekend, hoezeer de eerste opvoeding van gewicht is in de latere ontwikkeling van den mensch, en hoe vaak de volwassene blijft denken zooals hij dat in zijne jeugd geleerd heeft. Het staat dan ook, helaas! niet te verwachten, dat een jong geslacht, gevormd onder den invloed der jezuïtische beginselen, zich later zoo vrijzinnig zal toonen als zijne vaderen, die er eens trotsch op waren dat het katholicisme in hunne stad den strijd niet durfde aanbinden! Aldus is de toestand bij de Walen. In het Vlaamsch gedeelte des lands zijn de liberale gemeenten als oasen, midden in een uitgestrekte woestijn van scherp katholicisme. De steden, meer verlicht dan het platteland, zijn steeds min of meer liberaal getint; en in enkele is het gemeentebestuur tot heden liberaal gebleven. Antwerpen en Gent zijn het vrijzinnig beginsel warm toegedaan, en in de gemeenteverkiezingen bestaat er voor de clericalen aldaar geen hoop. Op enkele andere plaatsen hield het liberalisme het hoofd boven water, gelijk te Oostende, Nieuwpoort, Lokeren, Hasselt, Ninove, Mechelen; of, indien de liberale lijst er bezweek, was het met een geringe minderheid. De overige | |
[pagina 514]
| |
Vlaamsche districten benoemen slechts de kandidaten der geestelijkheid, zelfs aanzienlijke plaatsen als Brugge, met een bevolking van over de 48.000 zielen. In de verkiezingen voor de kamers, wanneer de plattelandbewoners bij de stedelingen geworpen worden, staan de kansen voor de liberalen nog minder gunstig. Op enkele plaatsen slagen zij er wel in er een geïsoleerden kandidaat door te krijgen; doch de hoofdzaak is de verkiezing te Antwerpen en te Gent. De kleur der parlementaire meerderheid hangt meestal dáárvan af, en deze beide steden hebben steeds het lot van het ministerie in handen. Zooals het kiezerskorps te Gent vroeger was samengesteld, rekende men, dat de liberale lijst, om te slagen, ⅔ der kiezers voor de stad en ¼ van die voor het platteland moest vereenigen. In de veronderstelling, dat de clericale partij in het nieuwe kiezerskorps dezelfde macht behoudt als in het oude, zou zij beschikken over ⅓ van de 43.000 stemmen der stad en over ¾ van 74.000 stemmen van het platteland, 't zij samen over 70.000 stemmen, en de overige partijen over 47.000. Nemen wij dezelfde verhouding voor Antwerpen, zoo komen wij ook hier tot een zekere nederlaag voor de liberalen. De nieuwe kieswet geeft aan de stad 61.000 stemmen, aan het platteland 59.000. Naar de berekening van de onderlinge sterkte der twee partijen gevolgd voor het district Gent verkrijgen de liberalen te Antwerpen 55.000 stemmen, tegen 65.000 voor de clericalen. De reeds gedane berekeningen zouden ons toelaten dergelijke cijfers te vermenigvuldigen. Wij mogen ons evenwel bij het gegevene bepalen: de treurige gevolgtrekking tot welke men moet komen, spreekt reeds klaar genoeg uit de twee voorbeelden. Er blijft geen de minste twijfel over, of de nieuwe kieswet loopt uit op de volledige verplettering der liberale partij: Gent, Antwerpen, misschien ook Brussel, de steden over het algemeen, bezwijken onder den drom der boeren. In de berekening der stemmen te Gent, te Antwerpen, te Brussel spraken wij van ‘liberalen’ kortweg, tegenover clericalen. Wij namen dus een oogenblik aan dat er een enkele lijst van de eene tegenover een enkele lijst van de andere zijde zou staan. Maar ook die onderstelling zou den toestand onnauwkeurig weergeven. Overal heeft zich de liberale partij van lieverlede | |
[pagina 515]
| |
in fractiën gesplitst, voornamelijk radicalen - in België ook wel progressisten, genoemd - en in meer gematigden, door de eersten gewoonlijk als doctrinairen bestempeld. De cijfers, hooger aan de liberalen toegekend, vervallen dus noodzakelijk in twee, en worden verdeeld over radicalen en doctrinairen, die tegenwoordig nagenoeg overal, niet meer als bondgenooten onder éen vaandel nevens, maar als vijanden tegenover elkander staan, soms met meer haat dan liberalen en clericalen. Een echte broederoorlog is het, waarbij blijken gegeven worden van de grootste onverdraagzaamheid, zooals nog onlangs te Luik, waar bij voorbaat door de radicalen besloten werd zich voor de aanstaande verkiezingen in geen geval met de doctrinairen te verbinden, hoewel beiden - behalve op de quaestie der kiesrechtuitbreiding - hetzelfde programma hebben. Geleid door zulke beginselen, ontaardt de strijd dikwijls in een quaestie van personen, als dan ook het geval geworden is te Brussel. Meer dan eens werd de verzoening beproefd tusschen de twee kiesvereenigingen, maar altijd stuitten de pogingen tot het verkrijgen van eensgezindheid, ook slechts in tijd van verkiezingen, af op de verbittering die sedert jaren heerscht tusschen Janson, Féron enz., van radicale, en Buls, Vanderkindere enz., van doctrinaire zijde. Enge, kortzichtige politiek, die wellicht eerst zal ophouden met het verdwijnen zelf der mannen die er de onheilbrengende woordvoerders van zijn! Het is dus te vreezen, dat ook in de naaste October-verkiezingen, progressisten en doctrinairen in de vier groote steden des lands elkander zullen bestrijden. Zonder die verdeeldheid zijn de liberalen reeds zeker te bezwijken te Gent en te Antwerpen: hoe veel treuriger wordt dan niet de toestand, wanneer zij moedwillig elkander gaan vernietigen! De clericalen geven hun nochtans bij elke verkiezing het voorbeeld der eendracht; op het oogenblik van den strijd brengen zij verstandig de onderlinge twisten tot zwijgen, en rukken met gesloten gelederen op den vijand aan. De handen vrij hebbende in de groote Vlaamsche steden, zullen zij zich ook te Brussel en te Luik eng aan elkaar sluiten, en de gelegenheid niet laten, ontsnappen om het liberalisme het been te lichten, terwijl progressisten en doctrinairen hun onderlingen wrok op elkander koelen. | |
[pagina 516]
| |
III.‘Die wind zaait, zal storm oogsten,’ zegt het spreekwoord. De splitsing der liberale partij is gesproten uit de quaestie der kiesrechtuitbreiding. De liberalen, toen zij zich nog eenvoudig aldus noemden, hadden dit punt reeds op hun programma van 1846. Er zijn, in elke partij die vooruitgang in haar schild voert, altijd menschen die vinden dat men niet snel genoeg vooruitschrijdt, en dat was ook hier het geval. De twist ontbrandde te Brussel, in den schoot der reeds genoemde kiesvereeniging l' Association libérale. Lang reeds had men zich kunnen overtuigen, dat de zienswijzen omtrent de kiesrechtuitbreiding zeer uiteenliepen. Toch gingen de woordvoerders der beide fractiën, die zich reeds afteekenden, de grenzen niet te buiten van een parlementair, hoewel eenigszins op hoogen toon gevoerd debat. De bom barstte los vóor de verkiezingen van 1884. Zeker is het, dat toen in het land groot misnoegen heerschte, ook bij de liberalen. Hevig woedde de beruchte Schoolstrijd: immers, bij hun aankomst in 1879 hadden de liberalen het lager onderwijs onzijdig gemaakt. De geestelijkheid had al hare krachten ingespannen om met groote geldelijke opofferingen een eigen onderwijs in te richten en de staatsscholen van leerlingen te berooven. Dat was op vele plaatsen ook geschied, en de gemeenten welke vaak van staatswege een onzijdige school te onderhouden hadden, en daarnevens op bevel der roomsche geestelijkheid een privaatschool, waren door die dubbele uitgaven zeer in hare belangen gekrenkt en tegen de liberalen hoogst verbitterd. Andere reden tot misnoegdheid: het liberaal bestuur had nieuwe belastingen uitgeschreven. En op zulk een oogenblik, terwijl eendracht een heilige plicht was in 't belang der partij, verliezen de radicalen te Brussel geduld, rukken de quaestie der kiesrechtuitbreiding op den voorgrond in de openbare discussiën der meetings of kiesvergaderingen, en geven er het gansche land het walgelijkste voorbeeld van kleingeestigheid en verblindheid, terwijl de kandidaten het debat doen ontaarden in den grofsten en vinnigsten twist. Hoe vaak werd het liberalisme der hoofdstad door de meer bezadigde partijgenooten in het land tot zijn plicht teruggeroepen! Radicalen en doctrinairen verschenen nog ditmaal met een gemengde | |
[pagina 517]
| |
lijst, d.i. waarop beide voor de helft vertegenwoordigd waren; maar de clericalen, voordeel trekkende uit de onderlinge verdeeldheid tusschen liberalen en uit de algemeene misnoegdheid, staken zich onder de mom der ‘Independenten’, en slaagden erin om de liberalen te Brussel uit den zadel te lichten. Het liberaal ministerie lag ter aarde, en het goede, door de liberale kamer tot stand gebracht, de Schoolwet van 1879, zou weldra verdwijnen. Toen de ramp voltrokken was, zouden de verblinden misschien tot inkeer komen? Dat was niet het geval. Beide fractiën beschuldigden elkander natuurlijk de schuld van alles te zijn. Weldra verloren de heethoofdige woordvoerders der radicalen alle bezadigdheid, en kwamen te voorschijn met een ultimatum, waarbij zij eischten dat de kiesrechtuitbreiding voortaan de kiesplatform zou zijn. De meer gematigde liberalen hadden steeds van dit punt een quaestie van opportuniteit gemaakt en waren van gevoelen dat het oogenblik nog niet gekomen was. Om kort te gaan, zooveel werd gedebatteerd, getwist, gescholden, dat de splitsing tot stand kwam, en dat voortaan een breede kloof gaapte tusschen radicalen en doctrinairen in de hoofdstad. Intusschen, terwijl beiden twistten en door het gansche land de ontmoediging zaaiden, kwamen de harde gevolgen dezer onbezonnenheid terecht op den rug der arme onderwijzers - want, op deze wreekten nu de clericalen de bezorgdheid van het liberaal kabinet voor het volksonderwijs - een feit, dat reeds op zich zelf genoeg moest zijn, om de Brusselsche liberalen tot de werkelijkheid terug te roepen. Niets hielp, en het liberalisme der hoofdstad, dat voor zich het monopolium der verlichting en ontwikkeling eischte - Bruxelles coeur et cerveau! - zou een voorbeeld geven van zelfmoord, ja van broedermoord. Het was niet genoeg, dat de beide fractiën zich inrichtten tot twee kiesvereenigingen, de doctrinaire Ligue en de radicale Association libérale, in de volgende verkiezing stonden zij vijandig tegenover elkander, en te dezer gelegenheid deed zich een feit voor, dat een smet blijft op de eer der Brusselsche radicalen. Toen enkele doctrinairen in herstemming kwamen met clericalen, predikte de heer Janson, de leader der niet gekozen radicalen, zijnen geloofsgenooten de onthouding, elkeen vrij latende te stemmen voor de candidaten van zijne keus. Liever een clericaal dan | |
[pagina 518]
| |
een doctrinair! ging toen de leus onder de radicalen; en de clericalen overwonnen, dank een onteerende samenspanning met de radicalen. Dit alles behoort tot de geschiedenis! In 1889, bij een gedeeltelijke verkiezing, kwam de doctrinair Graux in herstemming met Janson, met een minderheid van eenige honderden stemmen uitgebracht op dezen laatste. Graux aarzelde geen oogenblik, en verkoos te wijken voor zijn meer begunstigden mededinger. Feitelijk bestond de verdeeldheid slechts te Brussel. In de overige steden van belang, Gent en Antwerpen voornamelijk, had men steeds te veel last van de clericalen gehad om niet al het gevaar van onderlinge twisten in te zien. Radicalen en doctrinairen bleven dus samen, trots de hoofdstad, welke uit de hoogte neerzag op de wel is waar minder luidruchtige strijders der ‘province’, maar die blijken gaven van politiek beleid. In geheel den strijd der partijen in België, kon diezelfde province aan de hoofdstad menig lesje geven van gezond verstand. Nooit zou zij, gelijk Brussel, de toekomst van het liberalisme in het gansche land in gevaar hebben gebracht! De tweedracht tusschen Ligue en Association duurde intusschen voort. Vooral werd door de radicalen propaganda gemaakt voor de kiesrechtuitbreiding, en onbetwistbaar is het, dat de quaestie aanhangers won. Dat de radicalen evenwel het in hun daden en wenschen met zich zelven eens bleven, laat zich uit de feiten niet opmaken: integendeel, heden zien wij hen verguizen wat zij gisteren hebben aangebeden. Een kiesrechtuitbreiding behoorde tot aller wenschen; alleen bleef de grens te bepalen, welke aan die uitbreiding moest worden gesteld. Het ligt voor de hand, dat men hierbij voornamelijk het oog had op de arbeidersklasse, welke zich in de laatste 20 jaar in de groote steden gevormd en ingericht had. Nu de diepere lagen der maatschappij ook mondig geworden waren, dank aan het onderwijs dat in gewichtiger plaatsen ruim benuttigd wordt, was er geen hinderpaal meer om ook eenvoudige werklieden tot het genot der politieke rechten te verheffen. Allerminst heeft het ooit in de bedoeling der doctrinairen gelegen den arbeider der groote steden, die leest en denkt, weg | |
[pagina 519]
| |
te cijferen. Al te graag doen de radicalen de doctrinairen doorgaan voor een soort aristocraten die er steeds op bedacht zouden zijn, de kasten in de samenleving te behouden of weer in te voeren. Niemand denkt er aan te loochenen, dat de arbeiders klasse in de laatste jaren een enormen weg heeft afgelegd. Anseele te Gent, te Brussel aanvankelijk Cesar De Paepe en na dezes dood Volders en Bertrand, hebben zeker veel gedaan voor de verstandelijke ontwikkeling der volksklasse in het algemeen. De inrichtingen der maatschappij Vooruit te Gent, het werk van Anseele, behooren, naar de algemeene uitspraak, tot de merkwaardigste die het collectivisme heeft in het leven geroepen. De radicalen nemen graag den schijn aan, alsof zij alleen steeds in de Kamers de belangen der arbeiders behartigd hadden. Ook aan den heer Frère-Orban, den leader der doctrinairen, komt die eer echter toe, en toen hij in 1883 het kiesrecht uitbreidde tot allen welke de volksschool hadden doorloopen, - het zoogenaamd kiezerskorps der capacitaires of bekwaamheidskiezers - was het een eerste stap om ook den werkman staatkundige rechten te verleenen, den ontwikkelden werkman wel te verstaan die in staat is te begrijpen wat hij doet. Want, wie het kiesrecht uitoefent, bemoeit zich niet slechts met zijn eigen zaken; zijne stem heeft ook iets te maken met de belangen van anderen, en dat kan, dat mag slechts iemand die een zekere ontwikkeling bezit. Die waarborg mag zoo maar niet moedwillig worden opgegeven. De kieswet van 1883 was een proef op gemeentelijk en provinciaal gebied, die naderhand - zoo waren de bedoelingen van Frère-Orban - op het gebied der verkiezingen voor de Kamers zou worden uitgebreid. Omtrent de noodzakelijkheid van zulken waarborg zijn de radicalen het met de doctrinairen nog eens in 1883. ‘Van 1869 af, verklaart Janson, zegde ik dat het kiesrecht, om der democratie nuttig te zijn, van de ontwikkelde burgers moet uitgaan.’ De grens zou zijn: de graad van kennis verkregen op de volksschool. Aan deze grens tornen de radicalen in 1887: zij stellen zich tevreden met ‘kunnen lezen en schrijven,’ wat niet hetzelfde is voor wie de beteekenis der woorden begrijpt, en de radicalen willen namelijk het vaag karakter dezer formule te baat | |
[pagina 520]
| |
nemen. In 1890 werpen zij het princiep van den waarborg eenvoudig over boord. Waarom? Die omzwenking is en blijft een raadsel. De werkstakingen in de groote Waalsche nijverheidsdistricten, vergezeld van gewelddadigheden en onlusten, waren er zeker niet vreemd aan. Dat deze volksbewegingen op touw waren gezet door Fransche opstokers die zich voorzichtig achter de schermen hielden, is later aan het licht gekomen; en de radicalen welke de inspiraties voor hun halsbrekende politiek zoo graag bij den Zuiderbuur zochten, vonden er waarschijnlijk nu ook geen bezwaar in, om een eisch van het socialisme te onderteekenen, al strookte deze eisch ook weinig met de belangen des lands. In het programma van het progressistisch congres, gehouden in 1890, wordt het streven der radicalen eenvoudig geformuleerd als het verkrijgen van het ‘algemeen stemrecht.’ De heer Janson had de woorden vergeten door hem slechts 7 jaren vroeger uitgesproken: ‘Je ne veux pas livrer le pays aux cléricaux par le suffrage universel des Flandres.’ Zelfs de clericale minister Malou had meermaals in de Kamer verklaard, dat hij van het algemeen stemrecht niet wilde hooren, wegens het volstrekt overwicht dat dit stelsel aan zijne partij zou geven (à cause de la prédominance absolue que ce système donnerait à mon parti). Was men nog niet genoeg gewaarschuwd? Het bleek van neen. Als een loopvuur scheen zich van dit oogenblik af de waanzin van het algemeen stemrecht over geheel het land te verspreiden. Een voor een worden de groote couranten er door aangegrepen. Met een betreurenswaardig gebrek aan logica zien wij ze thans de stelling verdedigen: ‘Aangezien iedereen het wil, kan slechts het algemeen stemrecht de volksmassa bevredigen.’ Op een enkelen dag loopen zij aldus over tot de radicalen. Gisteren nog voer die en die courant er tegen uit, heden zijn zij bekeerd, alsof hun de schellen van de oogen waren gevallen. Zoo ging het met de meeste bladen, tot de Flandre Libérale, tot de Indépendance toe. Eensgezind was men het onder het publiek verreweg niet. De een gaf het princiep van den waarborg niet op; een ander zocht het stemrecht te beperken naar de huurwaarde; nog andere voorstellen doken op, welke evenmin voldeden: een | |
[pagina 521]
| |
echte chaos was het, en in de verwarring legden velen zich neer bij het algemeen stemrecht - le suffrage universel pur et simple - ‘bij gebrek aan iets beters.’ Men oordeele met al de koelbloedigheid die de zaak vereischt: mannen die doorgaan voor verlicht, ja, die, verbonden aan de dagelijksche pers, anderen willen voorlichten en die het kiesrecht wenschen uit te breiden tot allen zonder onderscheid, in een land waarin de graad van ontwikkeling zoo laag is als in België, waar de jongste volksoptelling in 1890 nog een gemiddeld procent aanwijst van 38 analphabeten; waar nog districten bestaan met 45% inwoners die geen het minste onderwijs genoten hebben: voor al die onwetenden en achterlijken eischen de radicalen en zij die zich in de algemeene verwarring in hunne armen wierpen, dezelfde rechten als voor den meer ontwikkelde. Die handelwijze heeft geen naam. Het censusstelsel doet denken aan iemand die slechts éenen arm kan gebruiken, het algemeen stemrecht aan iemand die zich moedwillig armen en beenen afsnijdt. Men zocht intusschen naar een formule die allen zou bevredigen, doch zonder ze te vinden. Dit feit bewijst ten overvloede dat de quaestie niet rijp was. Zoo kwam zij voor de vertegenwoordiging des lands. Gedurende een paar maanden werd er om en over gediscussiëerd in den zittijd van het jaar 1892. De regeerende majoriteit bleef daarbij stom als een visch; men had gezegd dat zij zich aan de gansche beweging weinig gelegen liet ‘Gij vraagt een kiesrechtuitbreiding? scheen de minister-president te zeggen; mij wel! Kom met uw voorstellen te voorschijn. Ik ben hier om ze in bespreking te geven.’ Inderdaad, de beweging was het werk hoofdzakelijk van de radicalen, en de clericale meerderheid liet de oppositie, van wie de voorstellen uitgingen, nutteloos haar kruit verspillen. Ten slotte werden al de voorgeslagen stelsels, het een na het ander verworpen; ook het algemeen stemrecht. Nu was men zoover als in het begin, en men had nog niets dan het censusstelsel, dat zoo goed als door allen veroordeeld was. Zulke uitslag wekte natuurlijk groot misnoegen onder de radicalen, en dit gevoel vond weerklank bij de arbeidende klasse. Men had deze zoo lang het hoofd warm gemaakt, zóo lang had men haar op alle tonen gezongen dat de clericale meerderheid het voorstel tot algemeen stemrecht niet zou durven verwerpen, en | |
[pagina 522]
| |
nu geschiedde dat toch! De opschudding was groot. Het warmere bloed van den Belg raakt licht aan het koken en thans ook nam de volksbeweging zelfs een dreigende houding aan. De maatregelen door de regeering getroffen op den beruchten dag van het verwerpen der kiesuitbreiding bewijzen echter, dat men zich op erger had verwacht. Wat gebeurde nu? Het oogenblik was gekomen voor de clericalen om te handelen. Noch minister Beernaert, noch de heer Woeste, traden echter zelf van achter de schermen. Wel deed dit de heer Nijssens, vertegenwoordiger voor het arrondissement Leuven en hoogleeraar aan de katholieke Universiteit aldaar. Met een ander gansch nieuw stelsel kwam hij als uit de lucht vallen: het was het meervoudig kiesrecht. Velen waren er die van het ingewikkelde systeem weinig begrepen; de twee en drie stemmen toegekend aan eenzelfden kiezer onder tal van voorwaarden brachten hen in de war! Maar, de koorts van het algemeen stemrecht had als 't ware iedereen besmet; daarbuiten stond een hongerende menigte angstig den uitslag verbeidende. Het was te vreezen dat zij niet altijd even rustig zou blijven, en op twee, drie dagen, tobbens moe, galoppeerde de Kamer het geheele stelsel door, dat een schijn had van algemeen kiesrecht, en stemde het op 18 April 1893. Een schijn slechts. - Want, waar is die gelijkheid waarop door de radicalen bij hun eisch zooveel gewicht werd gelegd? Men heeft - wie het was ben ik vergeten - niet onaardig daarop gewezen, dat allen thans in den politieken strijd wapenen krijgen; maar, terwijl allen een stok ontvangen, wordt een deel van hen nog van een sabel voorzien en geeft men enkelen zelfs nog een geweer er bij. Een zonderling begrip van gelijkheid! De couranten halen het typisch voorbeeld aan van een ongehuwd fabrikant, die vier à vijfduizend werklieden heeft, elk jaar duizenden in de schatkist stort, en slechts twee stemmen heeft, terwijl zijn koetsier, die 3.36 fr. belasting betaalt, er drie krijgt, omdat hij gehuwd is. Zoo zijn er bij de vleet. Het was een algemeene ontspanning, behalve bij enkele pessimisten, die bedenkelijk het hoofd schudden, en aan het houten paard van Troja dachten. De radicalen, hoe weinig ook hun droom was verwezenlijkt geworden, kraaiden victorie; tevreden | |
[pagina 523]
| |
waren ook zij die het algemeen stemrecht gevraagd hadden ‘bij gebrek aan beters.’ Waarschijnlijk echter was de vreugde groot bij de uitvinders dezer krijgsmachine, die ze - de veronderstelling is gerechtvaardigd - zeker kenden en wèl wisten wat zij aan het land geschonken en vooral welken dienst zij hun partij bewezen hadden. Zulks blijkt eerst nu. De groote steden zijn opgeofferd aan het platteland, geleid door de roomsche geestelijkheid. | |
IV.Ik zei het in het begin van mijn opstel: de vooruitzichten zijn voor de zaak der vrije gedachte allertreurigst. Wie mag men daarvoor aansprakelijk stellen? Geen twijfel kan er bestaan omtrent het antwoord. In de eerste plaats valt de verantwoordelijkheid voor dien toestand op de radicalen, die steeds twist en tweedracht gestookt hebben, eerst te Brussel, daarna in de overige grootere centrums; die daardoor in 1884 den val hebben bewerkt van het liberaal kabinet, het eenige dat iets gedaan heeft voor de ware volksbeschaving, het eenige dat ingezien heeft, welken weg men uit moest, om een volk dat te recht voor weinig ontwikkeld doorgaat, vooruit te helpen. Dan in de tweede plaats valt die verantwoordelijkheid op de overige liberalen, welke geen standvastigheid genoeg hebben aan den dag gelegd om te volharden in hun oppositie, terwijl zij toch overtuigd waren dat het land niet rijp was om het algemeen kiesrecht met verstand te gebruiken. Zeker, een schuldige zwakheid was het, toen zij moedeloos de handen in den schoot lieten zinken, om te berusten in wat men steeds voorstelde als ‘den wil des volks.’ Des volks! Niet uit eigen beweging zijn de werklieden naar Brussel manifestaties gaan maken, om het algemeen stemrecht te eischen, terwijl velen zelfs niet wisten wat het woord beduidde. Bij velen bestond de voorstelling als zou het algemeen stemrecht de sociale quaestie oplossen, en als bij tooverslag hunnen nood komen verlichten! Overigens, zulke theorie verkondigen sedert geruimen tijd zekere couranten, genus | |
[pagina 524]
| |
Express te Luik, die zich een goedkoope populariteit zoeken op te bouwen met bij de werklieden dien geest van ontevredenheid tegen alle sociale instellingen te onderhouden, welke leidt van de eenvoudige en vreedzame manifestatie ter uiting van een politiek streven tot de ergste anarchistische aanslagen, waarvan de stad Luik sedert een paar jaren het tooneel is. Den wil des volks zal men niet zoeken bij onontwikkelden; dezen ware het gevaarlijk een deel gezag in staatszaken toe te kennen: zij hebben slechts recht op de middelen tot beschaving, welke de staat tot plicht heeft onder hun bereik te brengen. Uit onberedeneerd mimetisme hebben dus velen hun willen gericht naar de couranten of naar de eene of andere personage van naam. Een reden was het niet. Omdat mijn buurman zich in het water wil werpen, behoef ik het hem niet na te doen. Het bleef een sprong in het donker. Misschien, zegde men, zal het volk dit nieuwe werktuig toch leeren gebruiken?.... En men haalde het voorbeeld aan van Frankrijk, dat sedert bijna een halve eeuw, van 1848 af, het algemeen stemrecht bezit, en thans - maar eerst thans - op meer verstandige wijze begint te kiezen. Het zou, hoopte men, ook zoo gaan in België. Nu ja: een kieshervorming is altijd een doos van Pandora; doch men zal bekennen, dat de proefneming waartoe de liberalen zich leenden toen zij zich door de radicalen op sleeptouw lieten nemen, gewaagd was. Men - en allerminst de radicalen - vergete niet de wijze woorden gesproken door den heer Demeur, een der hunnen, eenige jaren geleden: ‘In de staatkunde, gelijk in alles, zijn de overgangen noodzakelijk. De geschiedenis bewijst het ons eveneens: niet Frankrijk, maar Engeland en Italië moeten wij volgen. In Engeland is de wijziging sedert 1832 langzamerhand geschied, hoewel er reeds veel meer kiezers waren dan hier. Toen ik in het politieke leven trad, ging Frankrijk van het zeer beperkte kiesrecht over tot het algemeen kiesrecht. Deze plotselinge sprong heeft aan dat land een schrikkelijke periode bezorgd, die ik aan mijn land zou willen sparen.’ Wie weet wat de proeftijd, welke in Frankrijk vijftig jaar heeft geduurd en thans ook voor België onvermijdelijk is geworden, voor verrassingen in zijn schoot verbergt! | |
[pagina 525]
| |
De serie der verrassingen begint. De eerste is de naaste verplettering van het liberalisme. Toen de eerste roes over was, wegens het kostbaar geschenk dat de clericalen het land vereerd hadden, kwamen de liberalen allengs tot bedenking, en men rakelde de evenredige vertegenwoordiging weer op, waarvoor men nu een- kruistocht begon. De vertegenwoordiging der minderheden scheen een redelijk en rechtvaardig correctief voor het algemeen stemrecht of wat men daarvoor in de plaats had gekregen. Dit karakter van een reeds vroeger besproken vraagstuk scheen thans meer dan ooit te treffen. Althans, de beweging won een aanzienlijke uitbreiding. De clericale meerderheid heeft er echter anders over beschikt; en de verkiezingen van Octoter zullen geschieden volgens het meervoudig stelsel. De regeering vindt het oogenblik slecht gekozen om der oppositie de voldoening der evenredige vertegenwoordiging te schenken. Dat laat zich begrijpen. Nooit bood zich een gunstiger gelegenheid aan, om te toonen over wat een macht de clericale partij in België beschikt. Daaromtrent maakt zich de liberale pers geen illusiën. Van alle kanten gaan jammerklachten op wegens al het treurigs dat door het opmaken der nieuwe kiezerslijsten en door de berekening der kansen omtrent de toekomst der liberale partij thans aan het licht komt. Thans? Sero sapiunt!.... Hadden de liberalen dat niet moeten voorzien? Moest men niet verwachten, dat de clericalen, wien de liberalen de kieshervorming in handen hadden gespeeld, deze naar hun zin zouden inrichten en hun heil zoeken in de kiezers van het platteland? De geringe ontwikkeling der boeren, hunne gedweeheid tegenover kerk en pastoor, moest steeds als een schrikbeeld voor de oogen staan. Al wat heden gebeurt, was te voorzien. Voor dat platteland, overigens, dat thans den liberalen een lesje zal spellen, hebben deze niets gedaan. Zij hebben het verwaarloosd, zonder zich in het minst te bekommeren om zijn geestesontwikkeling; zij hebben geene ernstige poging in het werk gesteld om het te onttrekken aan den invloed der roomsche geestelijkheid; zij hebben het, aan handen en voeten gebonden, in de macht geleverd van het fanatisme. | |
[pagina 526]
| |
Wel werd er nu en dan wat propaganda gemaakt, doch niet stelselmatig en niet met de middelen welke het doelmatigst bleken. Herhaaldelijk werd er op gewezen, en wel door liberale minoriteiten als de Vlaamsche Liberale Vereeniging te Gent, dat het gebruik der Fransche taal op het platteland een hinderpaal was, en een reden om niet te slagen. Men preekte in de woestijn. Vergeefs hebben de Vlaamschgezinde liberalen gewaarschuwd, dat het Vlaamsche landvolk geen Fransch verstaat, dat de vrijzinnige gedachte langs dien weg bij den boer geen ingang kan vinden; dat er geen verbetering te hopen was in den toestand, zoolang de liberalen de noodige fondsen niet bijeenbrachten om een degelijke in 't Nederlandsch geredigeerde courant op te richten, dat het verspreiden van Fransche couranten op het platteland een door en door loffelijk initiatief, doch slechts een halve maatregel was; dat het een utopie bleef de intellectuëele emancipatie van Vlaanderen te willen bereiken door middel van het Fransch. Alles stuitte af op de koppigheid der liberalen, vooral die der groote steden, welke maar niet begrijpen wilden, dat een volk geen twee talen leert, en nooit deel neemt aan twee beschavingen te gelijk. Van de liberalen voornamelijk is die geest van franschgezindheid uitgegaan, welke schuld is dat het eenige doel als 't ware van het lager onderwijs in Vlaanderen is gaan bestaan in het oprapen van een weinig Fransch. De liberalen hebben steeds uit de hoogte neergekeken op de pogingen door Vlaamsche liberalen kringen in het werk gesteld om, door middel van de moedertaal, soms een lichtstraal te doen schijnen in de duisternis waarin het onontwikkelde Vlaamsche platteland nog gehuld is; en geene gelegenheid lieten de meest gelezen couranten - de Chronique en Gazette voornamelijk te Brussel, maar ook de anderszins zeer bezadigde Flandre Libérale te Gent - voorbijgaan om te smalen op de liberale Flaminganten die den toestand klaar overzagen, en wisten waarom zij dien weg uit wilden. Thans blijkt het in al zijne treurigheid dat zij gelijk hadden, en de Vlaamsche Beweging verkrijgt zeker, wegens de kieshervorming, heel wat gewicht. Immers, het Nederlandsch dat de Flaminganten zoeken weder in eere te brengen onder de Zuid-Nederlanders, is het werktuig waarmede de clericalen thans tot een zoo schitterenden uitslag geraakt zijn. | |
[pagina 527]
| |
Den landman toesprekende in de eenige taal die hij begrijpt, hebben de clericalen, sedert jaren, er zich op toegelegd om op het platteland allerlei kringen met een economisch of politiek doel, zoogenaamde patronages, in het leven te roepen, die in de naaste verkiezingen als één man zullen opkomen, om den liberalen, indien zij niet met volledige blindheid geslagen zijn, de oogen te openen. Dat clericalisme, van het platteland en van de steden beide, zal zich in slagorde scharen, één tegenover de onderscheidene partijen in de grootere centrums. Dat de arbeiderspartij daarbij een zeer gewichtige rol zal spelen, laat zich voorzien. Het ware een dwaling deze met de socialisten te vereenzelvigen. In de gemeenten van gewicht vervallen de werklieden vaak in onderscheidene fractiën, welke ieder haar eigen gang gaan. Te Gent b.v. heeft men de eigenlijke socialisten, geleid door Anseele, de clericale Anti-socialisten en de Liberale Werkersverdediging. Deze twee laatste fractiën volgen een programma dat hoofdzakelijk hervormingen op economisch gebied beoogt; collectivisten mag men ze wel noemen, de eenen katholiek, de anderen liberaal, welke de communistische theorieën van Anseele niet huldigen. Het socialisme in België houdt zich buiten de godsdienstige quaestie. Het schijnt evenwel of deze laatste niet de bijzaak zal blijven gelijk zij tot nog toe is geweest. De Waalsche socialisten zijn grootendeels vrijzinnigen of onverschilligen in zake godsdienst. Thans schijnt zich evenwel nevens deze een katholiek socialisme te willen vormen, onder leiding van den Abbé Pottier, en dit streven wordt zelfs door het bisdom volstrekt niet met leede oogen aangezien.Ga naar voetnoot1) Hoe of zich nu, op het oogenblik van den strijd, al deze fractiën zullen groepeeren, blijft vooralsnog een raadsel. Het eenige wat zich reeds min of meer laat voorzien, is een coalitie van socialisten en radicalen, aangekondigd door de goede verstandhouding die tusschen beide partijen heerscht te Brussel en te Gent, maar nog meer door besluiten als datgene, genomen onlangs door de progressisten van Luik, waarvan hooger sprake was. Van een andere zijde is het onbetwijfelbaar dat de katholieke socialisten in zich de kiem houden van eene ver- | |
[pagina 528]
| |
zwakking, misschien zelfs van eene splitsing der clericale partij. Zulk een verbrokkeling van het leger hunner tegenstrevers is wellicht het eenige lichtpunt voor het tegenwoordige Belgische liberalisme, want tegenover het almachtige clericalisme van den eenen kant, en de gecoaliseerde socialisten en radicalen van den anderen, is zijn standpunt voor het oogenblik hopeloos zwak. Fout op fout heeft het liberalisme in België begaan. Vooreerst de heillooze broederoorlog, die het land weer aan de clericalen overleverde; daarna het al te lange talmen der liberalen om zelf de kiesrechtuitbreiding door te drijven terwijl zij nog majoriteit waren. Men was niet genoodzaakt van den census in eens tot het algemeen stemrecht - of tot de parodie ervan welke nu bestaat - over te gaan. Er waren trappen: men kon een grondslag zoeken, en ook vinden, in een quantum van ontwikkeling. De census was zeker niet het ideaal; tal van personen b.v. met een academisch diploma waren nooit in de gelegenheid geweest hunne stem uit te brengen, terwijl de slijter van den hoek in het genot was van politieke rechten; - doch, alles wel ingezien, was de census nog te verkiezen boven het meervoudig stelsel, dat zeker van aard is, om de radicale heethoofden, alsook de liberalen welke de pogingen van dezen naïef gesteund hebben, - om zich ten slotte samen door de clericalen te laten verschalken - te ontnuchteren. Jammer maar, dat de gevolgen van zulk een onbezonnenheid door het gansche land zullen moeten gedragen worden! De Belgische liberalen hebben zich, door mangel aan cohaesie, op den rand van dien afgrond gebracht. Zij hebben niet begrepen, dat samenwerking een levensquaestie is, zal men tot eenigen uitslag geraken; dat eendracht moet bestaan, al koste het ook concessies tegenover schakeeringen van eene zelfde gezindheid. Het beginsel van vrij onderzoek, de grondslag van het liberalisme, mag niet ontheiligd worden: eerbiedig moet daarvoor zwijgen alle oneenigheid tusschen de fractiën, welke, al mogen zij verschillend denken omtrent de snelheid van gang, te samen dienen te streven naar haar gemeenschappelijk doel: Volksbeschaving en Vooruitgang.
Luik. Aug. Gittée. | |
[pagina 529]
| |
Naschrift.De gebeurtenissen der twee laatste maanden zijn de vooruitzichten omtrent de groepeering der staatkundige partijen eenigszins komen wijzigen. De socialisten te Brussel hebben zich luide tegen eenig samengaan met de doctrinairen uitgesproken. Deze hardnekkigheid moest wel de hoop, welke velen koesterden, op een coalitie tusschen radicalen, doctrinairen en socialisten in rook doen vergaan. De radicalen stonden dus vóor het dilemma: Met de socialisten of met de meer gematigde liberalen. Op voorstel van Janson en Féron werd nu de samenwerking met de socialisten onmogelijk verklaard, niet evenwel zonder dat de fractie der geavanceerden, geleid door Furnémont, haar eensgezindheid met de socialisten had betuigd. De radicale leiders schijnen dus toch te begrijpen, dat het, in 't belang der zaak die men verdedigt, soms noodig is wat water in zijn wijn te doen, en dat zij de doctrinairen, waaruit zij gesproten zijn, niet altijd zoo maar over boord zullen kunnen werpen. Den hachelijken toestand, waarin hunne politiek de zaak van het liberalisme heeft gebracht, beginnen zij te overzien. Zij weten reeds, wat het meervoudig stelsel te beduiden heeft, en zulke treurige zekerheid brengt hun het hoofd op hol. De Réforme, het orgaan der radicalen, schreef op 20 Juli 11.: ‘la représentation proportionnelle est ajournée et pour longtemps. La gâchis ne fera que croître et embellir; la représentation nationale continuera à être faussée, les partis d'opposition se décourageront de la lutte et.... l'on n'en sortira probablement plus que par une révolution.’ Ziedaar uw werk, o Reforme! Welken naam moet men evenwel geven aan staatkundigen, welke eerst het land opruien tot het verkrijgen van een kiesrechtuitbreiding, en, nadat de zaak volgens hun wensch geregeld is geworden, de menigte nog tot erger middelen willen drijven, nu zij hebben ingezien dat de clericalen hen beet hebben gehad? Zij hadden wat vroeger tot inkeer kunnen komen. Het aannemen | |
[pagina 530]
| |
van het voorstel Janson was natuurlijk een uitnoodiging tot de doctrinairen gericht, om - voor de hoeveelste maal? - nogmaals te trachten een vergelijk te treffen. Wat de uitslag der gedane pogingen zal zijn, laat zich nog niet voorzien: intusschen verbergen de Brusselsche couranten geenszins hare vrees dat er weer niets van komen zal. Clericalen, doctrinairen, radicalen en socialisten zullen dus - heel waarschijnlijk - te Brussel met een volledige lijst tegenover elkander staan, terwijl mogelijk de groep Furnémont de socialisten zal gaan versterken. Van een andere zijde zijn de socialisten, op de plaatsen waar hun verbond met de radicalen zoo goed als voltrokken was, zoo hooge eischen gaan formuleeren met betrekking tot het hun toekomend aantal zetels, dat de onderhandelingen overal afgesprongen zijn. Elke schikking is vooralsnog onmogelijk gemaakt te Luik, te Charleroi, te Bergen en te Soignies, en de socialistische partij zal dus denkelijk door geheel het land zelfstandig optreden. Zelfs de nederige onderwerping der Luiksche radicalen heeft in haar oog geen genade kunnen vinden.
A.G. |