De Gids. Jaargang 58
(1894)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
‘Casimir Périer en de anarchie.’De titel is niet van mij; hij behoort aan Guizot. Ik kan u zeer aanbevelen dat hoofdstuk in Guizot's Mémoires over het ministerie van Casimir Périer, den grootvader, in de jaren 1831 en 1832, eens na te lezen. Het is zoo flink gesteld, zoo interessant en zoo amusant, - want in Guizot dien we, door een phrase van Thorbecke verleid, voor een deftig en droog heer houden, stak een amuseur in grooten stijl. Zoo amusant; - en alsof het van daag geschreven was over zaken van van daag? Dat zeg ik niet. Ten eerste is het veel beter geschreven dan men op 't oogenblik schrijft, en wat men nu anarchisme noemt heette toen anarchie en was veel erger. Dag aan dag samenscholingen in het Parijs van 1831, verzet in het leger, arbeidersopstanden in de groote middelpunten van den arbeid, conflicten met de troepen in de bewegelijke steden van het Zuiden, om niets, om een carnavalsgrap; absoluut geen eerbied voor het gezag, samenzwering op samenzwering, en aanslag op aanslag, en de juries volmaakt geïntimideerd. De anarchie was ook in de gedachten; maar de Tailhades van heden, - en die heusche Tailhade van heden is, au fond, zoo'n poovere figuur, zoo onbeteekenend en zoo diep, diep ongelukkig, (laat u niet door zijn geste foppen) - de Tailhades heetten toen, in 1832, Enfantin en Considérant; de Camille Pelletans heetten Armand Carrel en Louis Blanc; de Clovis Hugues waren Barthélémy en Méry; en de Forain van Louis Philippe's tijd was Daumier; - ik houd veel | |
[pagina 370]
| |
van Forain, dat wil zeggen, van zijn teekeningen; maar Daumier is de Rembrandt der caricatuur. En dan, in Europa waren tegelijkertijd de revoluties aan de orde, zooals Mijnheer Prudhomme zou zeggen - want Joseph Prudhomme was ook van dien tijd, gelijk hij van alle tijden is. Een omwenteling in Polen, een omwenteling in België, omwentelingen in Italië! Frankrijk was als den schip in een storm, terwijl de scheepsbemanning onder elkander keef en vocht. (Mag deze vergelijking nog voor éenmaal doorgaan; ik zal het nooit weer doen.) Casimir Périer was toen de noodzakelijke man. Hij had een Napoleonshumeur en het open, heerschende voorkomen van de menschen die in Napoleons tijd waren opgegroeid, een Olympisch gezicht. ‘Hoe kan een man van mijn portuur aan wijken denken!’ Hij daagde het gevaar uit en door zijn trots en zijn familietrots; want deze man was niet alleen zichzelf, maar hij representeerde een stand die zich voor het regeeren geroepen rekende. De Périers behoorden tot de bourgeoisie van het oude Frankrijk. Zij hadden gewerkt en gespaard, van eeuwenher, in het opgewekte, zonnige Grenoble; zij waren rijk geworden en tot aanzien gekomen. Juist zetten zij den voet uit den kring der burgerij in den hoogeren stand van de rechterlijke families, toen de revolutie aanbrak, de groote revolutie, de grootmoeder van de tegenwoordige anarchistische beweging. Dat was hun ambitie geweest, van die oude Périers der achttiende eeuw, om onder de noblesse de robe te worden opgenomen; daarvoor hadden zij gearbeid en zich onthouden; dat was het ideaal van den welgestelden burger. Want in iedere stad van het oude Frankrijk leefden zulke families die hoogerop wilden en wier tijd op het eind der achttiende eeuw bij het verval van het adelrégime gekomen was. Ook ligt hierin de blijvende beteekenis van de groote revolutie opgesloten. Een revolutie, - dat maakt altoos veel rumoer, en er gaat een knetterend vuurwerk op van utopieën en leerstellingen; dat raast dikwijls voort door bloedbaden en puinhoopen; maar in den grond der zaak is een revolutie niet anders dan de vervanging van den eenen stand door den anderen. De Périers werden bekwaam voor de regeering. Wilt ge een symbool van dien overgang? Het kasteel van Vizille, in de buurt van | |
[pagina 371]
| |
Grenoble, het slot dat eenmaal aan het eerste geslacht van Dauphiné, de Lesdiguières, behoord had, kwam in hun handen. Zij werden de Lesdiguières van een nieuwen tijd, - omdat ze het verdiend hadden. Maar voordat zij die positie bereikten, was er nog iets noodig. De revolutie had het onderscheid der provinciën opgeheven, de regeering werd gecentraliseerd. Om aan het bestuur deel te nemen, had men niet genoeg met in Dauphiné te blijven en daar voornaam te zijn, - de tijd van Dauphiné was voorbij, - maar men moest in Parijs, en van Parijs uit invloed hebben. Was dat misschien de bedoeling van de beroering en omroering die met de omwenteling gepaard gingen? Dienden ze er toe om van alle kanten van Frankrijk de menschen op wie het aankwam, de nieuwe elementen, naar de hoofdstad te brengen? De Périers kwamen uit hun Dauphiné naar Parijs. Ze werden er bankiers, ze kregen zitting in de verschillende opeenvolgende wetgevende lichamen, ze huwden in aanzienlijke families; de macht naderde hen. Toen Casimir Périer door Louis Philippe in 't ministerie werd geroepen, onderhandelde hij met den koning als een macht met een andere macht. De minister had den regeerenden stand achter zich. Hij was zelf de regeerende stand. In hem spraken de nijvere Périers van Grenobele die eeuwen lang hun kapitaal van deugdelijkheid hadden bijeengegaard en die thans in hun nakomeling de hoogte van hun eerzucht beklommen hadden. Louis Philippe mocht den koop sluiten of van de hand wijzen: het was de macht voor Périer, en de kroon en de troon voor den ander. De koning onderwierp zich. ‘Ik bied Uw Majesteit mijn ontslag aan’, zeide Casimir Périer onstuimig, telkens zoodra hij het minste verzet bij den vorst of bij zijn omgeving bemerkte; en het ‘Hier d'Argout!’ alsof het een hond was dien hij terugriep, luid tegen een van zijn minister-collega's uitgesproken, toen deze in de kamer een redevoering wilde houden die de eerste minister onnoodig vond, - dat ‘Hier d'Argout!’ bleef beroemd als een typisch woord van den Napoleon der bourgeoisie. Overdreef hij zijn machtsvertoon niet? Ik kom nog voor een oogenblik op het chapitre van Guizot's Mémoires, ‘Casimir Périer et l'anarchie’, terug. Het is zoo meesterlijk samengesteld omdat het ons, in zijn gelijkmatig vloeiend verhaal, met de grootste duidelijkheid leert hoe het, op dat moment van Frankrijks geschiedenis, noodig was dat de boog sterk ge- | |
[pagina 372]
| |
spannen werd tegenover de anarchie binnenslands en in Europa, en omdat het ons meteen doet zien dat het straffe régime van den man die de macht in zich vereenigen wilde, op den duur niet vol te houden was. Hij was een soort Napoleon voor de orde in de burgermaatschappij, en hij trok de grondlijnen voor het op te richten gebouw. Maar het gebouw te voltooien met dezelfde energie waarmee het ontworpen was, dat was een onmogelijkheid. Aan het verdriet over die onmogelijkheid is Casimir Périer gestorven. Want de cholera, de cholera van 1832, was maar het praetext waarmee hij heenging en zijn werk aan anderen, aan minderen, overliet.
Casimir Périer, de groote, was verdwenen, maar de Périers bleven. Ze gingen voort met rijker en rijker te worden en goede huwelijken te sluiten; het departement van de Aube waar een groot deel van hun landgoederen lag, was in zekeren zin hun leen, en de mijnwerkers van Anzin waren hun trouwe aanhangers; want zij bestuurden hun bezittingen en ze zorgden voor hun onderhoorigen op patriarchale wijze. Waarom zouden ze niet weder, op de hoogste plaats die voor een burger bereikbaar is, aan de regeering deelnemen? Maar de geschiedenis die uit haar aard logisch en conservatief is, heeft ook haar anarchistische buien; en men zou een vervolg kunnen maken op het hoofdstuk ‘Casimir Périer en de anarchie’ dat luidde: ‘Casimir Périer en de anarchie - van de gebeurtenissen.’ Het gelukte hem niet, aan Casimir Périer II, den oudsten zoon, om post te vatten op het toppunt. Hij had toch alle gegevens voor het bereiken van zijn doel. De talenten der familie verloochenden zich niet in hem, hij was een braaf man, en een knap financier. En hij ging met zijn tijd meê. Geen pruiler, hij, die het nieuwe uitsloot, omdat het zich nog niet in den tijd van zijn vader vertoond had. Als een Engelsche landheer, een aristocraat van degelijken stempel, zoo zag hij er uit en zoo gevoelde hij zich; een man die een gevestigd bezit van geld en aanzien heeft in de wereld en daarom wat toegefelijk mag wezen. Het Napoleontisch gezicht van zijn vader was bij den zoon overgegaan in een goedig rond gezicht, maar de Périer-trek van wrevel, uitdaging, en trots lag er, hoewel ietwat verborgen, toch | |
[pagina 373]
| |
degelijk in. Hij had behoefte aan macht, de man, die zoo vriendelijk de rol van gastheer kon vervullen op zijn weidsch slot van Vizille, en daar zijn gasten verbazen kon door de passie waarmede hij zich aan 't hengelen overgaf. Maar die behoefte werd niet vervuld. Het is een leemte geweest in Frankrijks geschiedenis dat mannen van het slag van Casimir Périer II, de generatie van het eind van Louis Philippe's regeering, nooit kans hebben gehad aan het bestuur deel te nemen. Het feit is niet anders te verklaren dan door een anarchistische stemming van de historie. Zij mochten niet. Eerst kwam de Februari-revolutie van '48, daarna het keizerrijk van Napoleon III, die hen uit de baan wierpen. Een laatste gelegenheid deed zich voor hen op onder het presidentschap van Thiers. Toen heeft Casimir Périer ook bijna het groote lot gewonnen. Het stond, in 1872, tusschen hem en Gambetta, wie van beide Thiers als president zou opvolgen. Wonnen de radicalen, dan was Gambetta's triomf verzekerd; maar de gelegenheid kon ook gunstig voor de gematigden wezen, en dan viel de keus op Périer, met zijn republikeinsche gezindheid en zijn aanhang onder de Orleanisten. Gelijk men weet, streek Mac-Mahon met den prijs, in 1873. Dat was voor de derde maal de groote tegenvaller in het leven van Casimir Périer; de anarchie van de gebeurtenissen had de overhand gekregen. Toen was zijn tijd voorbij. De verwachtingen van de familie vestigden zich op zijn zoon.
Een nieuw hoofdstuk en toch weer dezelfde titel: ‘Casimir Périer en de anarchie!’ De geschiedenis heeft voor Casimir Périer III goed gemaakt wat ze tegen zijn vader misdreven had. Deze Périer kon de macht naar zich zien toenaderen; hij kon bijna het oogenblik berekenen waarin hij er de hand op zou leggen, mits hij voorzichtig was. En hij was voorzichtig. Kijk maar naar zijn physionomie; ze is voornaam, een beetje koel voornaam, eenvoudig voornaam, zonder ostentatie en zonder goedigheid, - zooals de manier van den tijd het medebrengt, - maar ze heeft iets benepens en berekenends. Och, de Olympische gezichten krijgen we niet meer te zien! De kunst voor dezen derden Périer was maar: af te wachten en zich niet vóor zijn tijd te laten verbruiken. | |
[pagina 374]
| |
Het presidentschap van Carnot heeft het zijne voorbereid. Omdat ook daar van erfelijkheid sprake was. Hoe vreemd het moge schijnen van erfelijkheid te spreken bij een ambt waartoe men door keuze benoemd wordt, zoo heeft men toch eenig recht te zeggen dat bij de verkiezing van Carnot tot president der Fransche republiek, het beginsel den doorslag heeft gegeven. Hij werd benoemd omdat men de andere candidaten niet wilde en niet kon aannemen, en omdat hij de kleinzoon was van zijn grootvader, Lazare Carnot. De keus was een ernstige poging om de republiek te bevrijden uit de handen der avonturiers, der vrijbuiters en der beroepspolitici, en men nam een neutraal persoon met een naam die goed klonk, zonder dat hij een gedecideerden klank had. Het wonderlijke was dat de proef volmaakt slaagde; de geschiedenis van Frankrijk werd weder normaal. De avonturier, de generaal Boulanger, werd dadelijk op zij geschoven; het duurde wat langer eer de vrijbuiters en de beroepspolitici hun knak kregen; maar eindelijk, in 't midden van 't jaar 1893 had de zuivering vrij wel haar beslag gekregen. Er kwam een kamer bijeen die voor zoover 't mogelijk is de stemming van het land vertegenwoordigde: in haar meerderheid republikeinsch en conservatief vooruitstrevend; terwijl een krachtig en rumoerig element van radicalen en socialisten in de minderheid was. Met zulk een kamer viel te regeeren. Een van haar eerste handelingen was om Casimir Périer III tot haar voorzitter te benoemen; zij stelde hem daarmee candidaat voor het presidentschap der republiek. Maar het had ook gevaar in zoo vooropgesteld te worden. Want aan Périer werd, in een tijd van crisis, het eerste ministerschap opgedragen, en weigeren was even gevaarlijk als aannemen. Door een weigering verried hij gebrek aan moed, en de aanneming kon hem in moeilijkheden brengen, tijdens het voeren van het ambt, die zijn presidentschap onmogelijk zouden maken. Casimir Périer redde zich uit het dilemma door te beginnen met het ministerschap aan te nemen en daarna, naar aanleiding van een ondergeschikte vraag, zijn ontslag aan te bieden. Hij bedankte voor het ministerie, hij bedankte - voor een ander, voor een Carnot, zich bloot te stellen, terwijl een Périer, de man aan wien de regeering toekwam, het gelag zou moeten betalen. En hij ging | |
[pagina 375]
| |
weer terug naar zijn kamerpresidentzetel, trotsch en uitdag end. Zou hij zijn positie kunnen volhouden? De anarchie, neen, een anarchist effende hem den weg. De dolkstoot van Caserio maakte hem, eer hij er op had gerekend, tot president der republiek, gaf hem de macht.
Ik geloof dat er niemand is die dien dolkstoot niet gevoeld heeft. De president Carnot had zoo correct gehandeld als een symbool van macht, en niet als een drager van macht, dat men hem voor niet veel meer hield dan voor een schitterend wit overhemd en een zwarten rok, met zemelen opgestopt. Daar vloeide zijn bloed. Hij was naar Lyon gegaan om feestvierend zijn plicht te vervullen, en hij zat in het rijtuig dat hem naar de opera zou brengen, en hij knikte vriendelijk automatisch, rondkijkend naar de versieringen, en hij zeide vriendelijk automatisch tot den maire van Lyon tegenover hem: ‘Mais, c'est charmant, c'est magnifique, c'est splendide!’ - toen kwam een doffe slag, een stomp. Men zag zijn bloed. En boven de ontsteltenis der eerste verwarring hoorde men het woord van zijn weduwe aan zijn doodsbed: ‘Ach, hoe beangst ben ik altoos deze jaren geweest wanneer hij uitging; nooit heb ik een oogenblik van rust gekend, eer ik hem weder terug zag!’ Die correcte man had de bescheidenheid van zijn leven met zijn bloed bezegeld. Door zijn dood heeft hij getoond, dat hij geleefd had. En hij maakte plaats voor zijn opvolger.
Een Périer! De nieuwe president heeft de macht aanvaard, met hetzelfde humeur waarmee zijn grootvader onder Louis Philippe in het ministerie trad. Hij toonde, dat hij boven de macht verheven was, en hij legde in zijn presidentsboodschap de verklaring af dat hij, na afloop van zijn zeven jaren, zich niet herkiesbaar zou stellen. Met de anarchistenwet bindt hij den strijd aan tegen de vijanden der orde. Die wet is waarlijk geen meesterstuk; maar zij spreekt een principe van gezag uit en zij trekt een lijn: hier de voorstanders! daar de tegenstanders! Zij is niet zoo zeer gericht tegen de anarchisten als wel tegen de anarchie. | |
[pagina 376]
| |
Casimir Périer III speelt de revanche-partij voor zijn grootvader. Ik verbeeld me dat de Périers van heinde en verre, en uit vervlogen eeuwen, hun schimmenwoonplaatsen verlaten om naar het spel te komen toekijken. Casimir Périer, de oude, een heerscher nog onder de geesten, beweegt de hand onstuimig als om meê te doen. Maar Claude Périer, de patriarch van Grenoble, de eer van het geslacht, ziet rustig, in zijn patriarchenrust het werk van zijn naneef aan, en glimlacht gewichtig.
B*. |
|